Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

gebergte

betekenis & definitie

o. (-n, -s), groep van bergen; bij uitbreiding bergachtige landstreek: op de vlakte en in het –; de gebergten van Azië; als aardrijkskundige term: stelsel van bergen in een rij of in een kring gelegen, bergketen, berggroep: het Karpatische –.

(e) Gebergten ontstaan in gebieden die door geologische oorzaken zo ver en zo snel boven de omgeving worden opgeheven, dat de →erosie niet in staat is de opheffing bij te houden (→orogenese). Vooral de verticaal-lineair werkende diepte-erosie zal het gebied dan kunnen versnijden tot een gebergte. De wijze waarop dit geschiedt, hangt vooral af van de geologische ontstaanswijze, geologische omstandigheden als tektonische lijnen en verschillen in erosiebestendigheid van het gesteente, absolute hoogte, ligging ten opzichte van de →erosiebasis, klimaatsomstandigheden. Doordat er zoveel verschillende factoren meespelen kunnen zeer verschillende gebergtetypen ontstaan.

Het gebergte kan gezien worden als een fase in de afbraakgeschiedenis van een opgeheven gebied. Deze eindigt als er een →schiervlakte of, in geologische zin, een schild is ontstaan. Door een hernieuwde opheffing kan uit een schiervlakte weer een gebergte voortkomen (→erosiecyclus). De grootste gebergten worden in een wereldomspannende gordel aangetroffen. Hierin hebben zich in het Tertiair zeer belangrijke gebergtevormende processen afgespeeld, waardoor grote gebergten als de Alpen, Himalaja en Andes zijn ontstaan. Buiten deze gordel worden minder indrukwekkende gebergten aangetroffen, b.v. Oost-Afrika, Noordwest-Europa, Appalachen.

De afbraak van een gebergte gaat, geologisch gezien, zeer snel. Het steile reliëf maakt een snelle afvoer van het verweringspuin mogelijk. Hierdoor blijft het vaste gesteente onder de directe invloed van de klimatologisch bepaalde verweringsprocessen, waarvan vooral in hooggebergte de vorstverwering (gelivatie) belangrijk is.