Meer of minder langwerpig plat orgaan in de mondholte van Tetrapoda met een functie bij de voedselverwerving, waarneming van geuren en smaakstoffen, vorming van geluiden en de thermoregulatie
De tong (lingua of glossa) is kenmerkend voor terrestrische viervoeters. Vissen en larvale amfibieën hebben geen tong. Een tongachtig rasporgaan komt ook voor bij prikken (Agnatha), maar deze “zuiger” is niet homoloog met de tong van Tetrapoda. Een ander tongachtig orgaan, de radula, komt voor bij slakken. Ze schrapen daarmee voedsel van het substraat. Ook de zuigende monddelen van insecten zoals vlinders worden tong genoemd; deze tong bestaat uit gemodificeerde kaakpoten.
De tong van gewervelde dieren vertoont een grote variatie in functies. De oorspronkelijke functie bij het eten wordt vaak gecombineerd met een olfactorische functie (waarnemingen van geur- en smaakstoffen). Met name de tong van slangen staat daarom bekend. Verder gebruiken verschillende zoogdieren hun tong om warmte kwijt te raken door te hijgen. Vogels doen dat door keeltrillen. Bij Amniota is de tong bedekt met een laagje keratine, waarvan de dikte is aangepast aan de droogte van het habitat.
Bij veel dieren (kikkers, vogels, primaten) heeft de tong ook een functie bij de modulatie van geluiden. Met de larynx (bij vogels de syrinx) wordt de luchtkolom in de bovenste luchtweg in trilling gebracht en met de tong kan de vorm en de lengte van die luchtweg beïnvloed worden en daarmee de toonhoogte en de klankkleur.
De tong van de mens heeft een nieuwe functie gekregen bij het spreken. Hij wordt intensief geïnnerveerd door de nervus hypoglossus, de twaalfde hersenzenuw die de schedel verlaat via het hypoglossaal kanaal. Een duidelijke relatie tussen de wijdte van dat kanaal en het spreken is echter niet aangetoond.