Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 15-03-2020

Tibia

betekenis & definitie

Scheenbeen; lang bot in het onderbeen van viervoetige gewervelde dieren, evenwijdig aan het kuitbeen

De tibia articuleert in het kniegewricht met het dijbeen (femur) en in het enkelgewricht met het sprongbeen (talus). Het loopt aan de bovenkant breed uit in een plateau met twee gewrichtsvlakken die articuleren met de gewrichtsknobbels (condylen) van het femur. Tussen de gewrichtsvlakken zit aan de voorkant een ruimte voor de knieschuif (patella). Aan de zijkanten van het tibia-plateau liggen twee halfronde kraakbeenschuiven, menisci (enkelvoud meniscus).

De bovenkant van de menselijke tibia is opvallend anders dan die van de mensapen. De twee gewrichtsvlakken zijn bij de mens ongeveer even groot, terwijl bij de mensapen het binnenste vlak groter is dan het buitenste. Bovendien maakt het plateau een vrijwel rechte hoek met de lengteas van de tibia en bij mensapen een stompe hoek (“retroversie-hoek”). Een rechte retroversie-hoek vergemakkelijkt het uitstrekken van het been, iets wat mensapen niet kunnen. Maar de hoek varieert aanzienlijk tussen mensen, wat samenhangt met zwaar werk en bij sommige etnische groepen de gewoonte om hurkend te werken of te rusten. Ook bij neanderthalers wijst de retroversie-hoek op frequent hurken.

Bij zoogdieren die goed kunnen rennen en springen (bijv. hoefdieren) is de tibia verlengd en de fibula vaak vergroeid met de tibia. De samenvoeging van de botten in het onderbeen geeft meer stabiliteit in de beweging, maar minder flexibiliteit.

Bij vogels is de tibia vergroeid met de proximale tarsusbeenderen tot één bot, tibiotarsus genaamd. Het “enkel”-gewricht van de vogels zit tussen de tibiotarsus en de metatarsus (middenvoet).

De benaming tibia wordt ook gebruikt voor één van de leden van de poot van Arthropoda.