Gepubliceerd op 01-12-2020

Oosterschelde

betekenis & definitie

zeearm in Zuidwest-Nederland, gelegen tussen Walcheren, Noorden Zuid-Beveland aan de zuidzijde en Schouwen-Duiveland, Tholen en Sint-Philipsland aan de noordzijde. De Oosterschelde is een bijzonder natuurgebied, dat een rijke verscheidenheid aan levensvormen met een grote voedselrijkdom combineert.

De milieu-omstandigheden zijn voor Ned. begrippen ideaal. Het water is relatief gezien niet vervuild, het is zeer helder. Bovendien is het vrijwel even zout als zeewater en komt er nauwelijks zoet water bij. ’s Zomers is de temperatuur van het water tamelijk hoog. In en rondom de Oosterschelde is een ruime verscheidenheid aan bijzondere landschappen: de slikken en zandplaten, uitgestrekte vlaktes krioelend van leven, die bij laagwater droogvallen en dan bijna de helft van het gebied beslaan; de schorren, ruige zoutmoerassen, begroeid met planten die aan het leven in zout water zijn aangepast; het levende open water dat er afhankelijk van de getijfase — telkens weer anders uit ziet; de dijken, de Zeeuwse rotskust (gevormd door de beschoeiingen), bewoond door organismen die men vrijwel nergens anders langs de Ned. kust vindt; de inlagen, stukken geaccidenteerd, brak en begroeid land achter de dijk, omsloten door een tweede dijk. Verspreid over al deze landschappen komt een bonte verscheidenheid aan levende wezens voor: alleen al in het water en op de bodem meer dan 1450 soorten planten en dieren.De Oosterschelde is een van de rijkste vogelgebieden van Nederland. Regelmatig zijn er, verspreid over het gebied, ca. 200000 vogels te vinden. De meeste van hen gebruiken de Oosterschelde als voedselgebied. Dat voedsel wordt meestal gezocht op de bij eb droogvallende slikken en platen. De voorraad wordt optimaal gebruikt, doordat veel soorten gespecialiseerde eters zijn. De rijkdom aan vissen in de Oosterschelde is groot.

Er komen meer dan 80 soorten voor in vele miljoenen exemplaren. Zij benutten het gebied om door te trekken, maar ook wel om zich voort te planten; ook fungeert het water als ‘kinderkamer’ voor bepaalde vissoorten en garnalen. Het oostelijk deel van de Oosterschelde is de enige plaats in Nederland waar, dank zij het bijzondere samenspel van milieufactoren, de mossel- en oesterteelt floreren. Dit alles samen maakt de Oosterschelde tot een zeer bijzonder natuurgebied zoals er rondom de Noordzee geen tweede te vinden is.

Volgens het oorspronkelijke Deltaplan zou de Oosterschelde in 1978 door een dichte dam van de Noordzee moeten zijn afgegrendeld en gevuld worden met zoet (Rijn)water. Al in 1968 was men met de bouw van deze 9 km lange dam begonnen. Aan het einde van 1973 was al 5 km van deze hoogwaterkering in ruwe vorm klaar. De torens voor de kabelbanen waarmee de betonblokken zouden worden gestort in de resterende drie sluitgaten, werden geplaatst in 1973 en 1974. Kort daarop werden van de ene dag op de andere de werken stilgelegd.

Al in het begin van de jaren zestig gingen er stemmen op om de Oosterschelde niet af te sluiten en te vullen met vervuild Rijnwater, maar om de enorme biologische rijkdommen en de landschappelijke schoonheid van dit getijdengebied op de een of andere manier veilig te stellen.

Ging het aanvankelijk om een klein aantal mensen, al vrij gauw zwol het verzet van wetenschapsmensen, actiegroepen en particuliere natuurbeschermers, tegen afsluiting van de Oosterschelde aan. Dat verzet werd uiteindelijk gedragen door een groeiend milieubewustzijn bij vele Nederlanders.

Het kabinet kondigde in 1974 aan dat het zou laten uitzoeken of de Oosterschelde kon worden afgesloten met een waterdoorlatende dam. Die dam zou uiterlijk in 1985 klaar moeten zijn. Bovendien zouden alle dijken rondom de zeearm voor 1980 gedeeltelijk versterkt en verhoogd moeten worden. De einddatum van de periode waarbinnen aan de Zeeuwen ‘Deltaveiligheid’ was beloofd — waarop de dijken op Deltahoogte zouden zijn werd immers verschoven van 1978 naar 1985. Uiteindelijk is in 1976 gekozen voor een stormvloedkering in de mond van de Oosterschelde: een betonnen constructie met rechthoekige gaten die d.m.v. stalen schuiven kunnen worden afgesloten. Het is een peperduur politiek compromis, dat samen met de andere aanpassingswerken enkele miljarden guldens meer kost dan volledige afsluiting van de Oosterschelde.

Aan de bouw van de stormvloedkering is tevens een compartimentering van de Oosterschelde verbonden. Om een getijvrije doorvaart van Antwerpen naar Rotterdam te garanderen, en ook ten behoeve van de waterhuishouding, zullen er in het oosten en noorden gedeelten van het Oosterscheldebekken worden afgesneden d.m.v. compartimenteringsdammen. Zowel de stormvloedkering als de Oesterdam in het oosten en de Philipsdam in het noorden moeten in 1986 klaar zijn.

Na 1986 zal dan achter de Oesterdam het omkade zoete Markiezaatsmeer liggen. Juist in dit gebied beslaan de schorren en slikken relatief grote oppervlakten en zijn deze landschappen goed ontwikkeld. Ten zuiden van Bergen op Zoom b.v. bevindt zich de enige plaats in Nederland waar het hoge pleistocene zand overgaat in het, alleen door springvloeden overstroomde, beweide gors; op zijn beurt loopt dit, via een stelsel van terrassen, over in het zoute schor met zijn meanderende kreken. Om het grote verlies aan schorren en slikken in dit deel van de Oosterschelde na 1986 enigszins te compenseren, zouden de natuurlijke mogelijkheden volledig moeten worden uitgebuit.

In het noorden zal na 1986 het Zoommeer-Volkerakmeer liggen, een langgerekt zoetwaterbekken waardoor de scheepvaartroute tussen Antwerpen en Rotterdam loopt. Ook deze arm van de Oosterschelde wordt geamputeerd. De Eendracht is al gekanaliseerd. Vroeger was het een grillige, smalle wantijgeul met een aantal, weliswaar kleine, maar goed ontwikkelde schorren, slikken en steenglooiingen.

De gedeeltelijke dijkverzwaring, die gekoppeld is aan de bouw van de stormvloedkering, is in 1980 vrijwel klaargekomen. Deze grote operatie heeft zich bijna geruisloos in een paar jaar tijds voltrokken. Natuur en landschap zijn, zoveel als mogelijk was, ontzien. Toch heeft ook hier een stille nivellering van kleine landschapselementen plaatsgevonden: muraltmuurtjes met soortenrijke begroeiingen van korstmossen verdwenen; bloemrijke zuidhellingen van grasdijken veranderden in monotone grasmatten (er kan nu nog niet worden gezegd of dat zo blijft); kalksteenglooiingen, vanouds de rijkste plekjes van de Ned. kunstmatige rotskust, zijn gladgestreken met cement; houten loswallen en buitendijkse oesterputten werden opgeruimd; schorfragmenten liggen nu onder een dijkvoet. De dijkverzwaring bracht niet alleen verlies. Op Noord-Beveland zijn twee nieuwe inlagen ontstaan, die zich door een gericht beheer kunnen ontwikkelen tot waardevolle brakke natuurgebieden.

De stormvloedkering zal, als alles volgens de plannen verloopt, in 1986 klaar zijn. Er zijn modelberekeningen doorgevoerd en prognoses gedaan over de toekomstige situatie in de Oosterschelde. Bij een doorstroomopening van de stormvloedkering van 14000 m2 neemt het getijverschil bij Yerseke met 23 % af (van 3,5 m tot 2,7 m). De stroomsnelheden zullen daardoor worden gereduceerd tot tweederde — de helft van de huidige waarden. In het Keeten-Krabbenkreek-gebied zal de stroomsnelheid zelfs beperkt worden tot eenderde van de waarden van dit moment. Dit heeft weer tot gevolg dat er een toename zal zijn van de sedimentatie van zand en slib.

Het water wordt daardoor helderder. De verblijftijd van het water zal toenemen en de spreiding van temperaturen wordt iets groter. In het uiterste noordoosten en oosten zal de zoetwaterinvloed toenemen.

De bouw van de stormvloedkering, m.n. in combinatie met de compartimentering, zal drastische gevolgen hebben voor het areaal van slikken en schorren. Het oppervlak van de slikken en platen in het intergetijdengebied van Oosterschelde-Volkerak zal in 1986 afnemen van ca. 22000 ha tot ca. 10000 ha. Het schorrenoppervlak zal dalen van ca. 1600 ha tot ca. 600 ha. Een klein deel van het schorrenareaal zal zich naar lagere niveaus verplaatsen, afhankelijk van het nieuwe getijdenregime. Ook het zoneringspatroon van wieren en dieren op de steenglooiing van de dijken zal zich moeten aanpassen. Het zal vele jaren duren alvorens het gehele ecosysteem zich heeft ingesteld op de nieuwe situatie.

Al deze veranderingen gelden slechts als de stormvloedkering volledig openstaat, m.a.w. als er geen gebruik wordt gemaakt van de schuiven om de doorstroomopeningen af te sluiten. Als er manipulaties met de schuiven worden uitgevoerd (stormvloedkering halfdicht, een dag geheel dicht, langer dicht enz.), treedt er een extra verstoring op in het bekken, die niet thuishoort in de getijdenritmiek waaraan het planten- en dierenleven is aangepast. Verstoring, hoe klein en ogenschijnlijk weinig ingrijpend ook, betekent dat de ontwikkeling van een uiterst complex ecosysteem na 1986 zal worden afgeremd of teruggedraaid. Manipuleren met de dominerende factor, nl. het getij, kan ecologisch gezien negatief zijn, aangezien niet tot in details bekend is wat de consequenties zijn.

Dat de stormvloedkering gebruikt kan worden als offensief middel, als beheersinstrument, houdt het grote gevaar in dat verscheidene maatschappelijke groeperingen hem zullen misbruiken om hun randvoorwaarden te dicteren. Van een dergelijk beheer moet worden gevreesd dat het ten koste zal gaan van de natuurwaarden. De stormvloedkering is een defensief middel. Slechts als er een (overstromings)ramp dreigt, zullen de schuiven dienen te worden gesloten. Berekeningen zullen moeten uitwijzen of de aanwezigheid van de stormvloedkering met open schuiven, waardoor de hoogte van de getijgolf drastisch wordt afgevlakt, gecombineerd met de verhoogde dijken, op zich al niet voldoende is om Deltaveiligheid te garanderen. Deze Deltaveiligheid zal langs de Westerschelde bereikt worden door de dijken te verhogen.