Gepubliceerd op 01-12-2020

mestoverschot

betekenis & definitie

Er is sprake van een mestoverschot wanneer de op een landbouwbedrijf aanwezige veestapel meer mest produceert dan op verantwoorde wijze kan worden gebruikt op de tot het bedrijf behorende cultuurgrond. Het begrip mestoverschot kan ook betrekking hebben op grotere gebieden, zoals gemeenten of landbouwregio’s.

Op het traditionele landbouwbedrijf werd de gehele veestapel gevoed met produkten die binnen het bedrijf werden voortgebracht. De omvang van de veestapel werd derhalve beperkt door de beschikbare oppervlakten gras- en bouwland waarop voedergewassen werden geteeld. De door de dieren geproduceerde mest was het enige middel dat de boer ter beschikking stond om de vruchtbaarheid van zijn grond op peil te houden. Via de mest werden de aan de bodem onttrokken plantenvoedende stoffen teruggebracht in de bodem, waar ze dan voor opname door een volgend gewas beschikbaar kwamen. Deze kringloop (afb. 1) was echter niet geheel gesloten, doordat er door de verkoop van vee en dierlijke produkten en door uitspoeling en vervluchtiging verliezen optraden die leidden tot een verarming van de grond. Om de vruchtbaarheid van het bouwland op peil te houden, werden niet alleen via mest maar ook door plaggen plantenvoedende stoffen van weiden, hooilanden en heidevelden overgebracht naar het bouwland.

De vruchtbaarheid van het bouwland werd aldus gehandhaafd ten koste van de overige cultuurgrond en van woeste gronden. Aan het eind van de 19e eeuw werd de volledige afhankelijkheid van dierlijke mest doorbroken door het ter beschikking komen van kunstmeststoffen. Daarmee had de mest zijn waarde echter niet verloren, want door hergebruik van de voedingsstoffen binnen het bedrijf kon de aan te kopen hoeveelheid kunstmest worden beperkt. Bovendien werd het produktievermogen van de grond gunstig beïnvloed door de organische stof in de mest.

Rond 1950 is onder druk van sociaal-economische en technologische factoren een nieuwe ontwikkeling ingezet. Het gevolg daarvan is dat de veestapel in toenemende mate wordt gevoed met produkten die van buiten het bedrijf worden betrokken. Deze ontwikkeling doet zich voor in de rundveehouderij, maar vooral in de bio-industrie, waar de dieren vrijwel uitsluitend worden gevoed met mengvoeders bereid uit geïmporteerde grondstoffen. Met deze voeders worden op het bedrijf plantenvoedende stoffen aangevoerd, die voor een klein gedeelte het bedrijf verlaten in de dieren en dierlijke produkten, maar voor het grootste deel in de mest terechtkomen. De mogelijkheid om voeders aan te kopen houdt in dat de omvang van de veestapel niet langer wordt beperkt door de bedrijfsoppervlakte. Dit heeft tot gevolg dat er ook geen verband meer bestaat tussen de omvang van de mestproduktie en het areaal cultuurgrond waarop de mest kan worden gebruikt. Zo kan gemakkelijk een mestoverschot ontstaan, waarbij meer plantenvoedende stoffen beschikbaar zijn dan nodig en zelfs wenselijk is voor het handhaven van een goede bodemvruchtbaarheid.

In principe kan het mestoverschot van een bedrijf worden gebruikt om op bedrijven zonder vee de rol van kunstmest bij het sluitend maken van de kringloop van plantenvoedende stoffen geheel of gedeeltelijk over te nemen. In de praktijk zijn mestoverschotten een moeilijk op te lossen probleem. Door het voorkomen van sterke concentraties intensieve veehouderijbedrijven (o.a. in de Gelderse Vallei, het oostelijk deel van Noord-Brabant en WestVlaanderen) zijn er vrijwel geen mogelijkheden om mestoverschotten binnen die gebieden af te zetten. Daardoor is transport over grote afstanden noodzakelijk. Arbeidstechnische overwegingen hebben ertoe geleid dat de mest grotendeels in de vorm van drijfmest vrijkomt, een mengsel van vaste mest, gier en water, waardoor de bemestende waarde per volume-eenheid produkt relatief laag is en bijgevolg de transportkosten per eenheid bemestende waarde hoog zijn. Hierdoor is drijfmest economisch gezien een nauwelijks interessant alternatief voor kunstmeststoffen in akkerbouwgebieden die op grotere afstand van gebieden met mestoverschotten liggen.

Een rijkssubsidie op het transport (verstrekt via een mestbank) en een eigen bijdrage van de bedrijven met mestoverschotten zouden de afzet van drijfmest moeten bevorderen. Zodra echter de afvoer van mest kosten met zich brengt, zal op het bedrijf met mestoverschotten zich de tendens ontwikkelen om de cultuurgrond zwaarder te bemesten dan nodig is. Dit wordt in de hand gewerkt doordat snijmaïs, waarvoor in de rundveehouderij voldoende afzetmogelijkheden zijn, in opbrengst noch in kwaliteit blijkt te worden geschaad door zeer zware bemestingen.

De door het gewas niet opgenomen voedingsstoffen vormen echter wel een bedreiging voor de kwaliteit van de bodem en van het grond- en oppervlaktewater (→ overbemesting).

De kwantificering van mestoverschotten berust op een vergelijking van de produktie van plantenvoedende stoffen in dierlijke mest met de hoeveelheden die vanuit landbouwkundig of milieuhygiënisch oogpunt op verantwoorde wijze kunnen worden toegepast. Gebruik makend van door het Instituut voor Bodemvruchtbaarheid opgestelde, landbouwkundige criteria is voor de zandgronden in het oosten, midden en zuiden van Nederland per gemeente berekend hoe groot het mestoverschot was in 1979. Voor de drie zandgebieden samen was het totale overschot equivalent aan ruim 7 mln. t varkensdrijfmest. Wanneer het gebruik van mest door de Meststoffenwet, die momenteel in voorbereiding is, aan regels zal zijn gebonden, zal de hoeveelheid mest die jaarlijks uit de overschotgebieden moet worden afgevoerd een veelvoud zijn van die van nu. De financiering van dit transport is een van de grootste problemen waarvoor de intensieve veehouderij zich in de nabije toekomst geplaatst zal zien, te meer daar de akkerbouw bij een overvloedig aanbod van mest niet bereid zal zijn een grote bijdrage in de kosten te leveren. De rentabiliteit van intensieve veehouderijbedrijven in de concentratiegebieden zal hierdoor sterk onder druk komen te staan, waardoor de vestiging van dit type bedrijven in akkerbouwgebieden met volop afzetmogelijkheden voor mest aantrekkelijker wordt.