Gepubliceerd op 01-12-2020

bio-industrie

betekenis & definitie

benaming voor de niet aan grond gebonden intensieve veeteelt (niet te verwarren met biotechnologie). Bij de bio-industrie vindt de dierlijke produktie op een welhaast fabrieksmatige wijze plaats.

De industriële revolutie van na 1945 is ook aan de landbouw niet onopgemerkt voorbijgegaan. De landbouwer ging, mede gedwongen door de buitenlandse concurrentie (een van de gevolgen van de EG) en de hogere loonkosten, hoe langer hoe meer automatiseren en mechaniseren. De resulterende produktievergroting is een gevolg van de grotere oppervlakte van de individuele bedrijven en een intensivering van de produktie. De stallen worden steeds efficiënter ingericht, waardoor het mogelijk wordt op een klein oppervlak steeds meer dieren te houden. De bio-industrie heeft deze ontwikkeling het verst doorgevoerd. Het is daar onmogelijk om de altijd in hun hok blijvende dieren hun voedsel op natuurlijke wijze te laten vergaren.

De dieren krijgen eten uit bakken die worden gevuld met speciale mengvoerders. Deze hoogwaardige veevoeders bestaan uit plantaardige eiwitten, zoals peulvruchten, granen en groenten, waaraan ter bestrijding van infecties en voor een betere voedselopname antibiotica zijn toegevoegd, alsmede o.a. vitaminen, koper en ijzer. Dit alles om een betere kwaliteit van het vlees te garanderen. Bio-industrie wordt bedreven met vele soorten dieren; zo kent men de kippenlegbatterij: in grote loodsen zitten 4—5 kippen in kooien van 40 cm x 50 cm, 15 maanden lang ten behoeve van de eierproduktie; slachtkuikens zitten met 15-20 dieren/m2 in een ruimte en zijn slachtrijp na 6—8 weken; varkens zitten per tien in een hok van 2 m x 3 m en zijn slachtrijp na acht maanden; mestkalveren worden gehouden in hokken van 55 cm breedte en zijn slachtrijp na vier maanden. Andere dieren in de bio-industrie zijn o.a. nertsen (voor het bont), konijnen (vlees en bont), lammeren, kalkoenen, eenden en ganzen.

Ook de computer vindt steeds meer toepassing in de bio-industrie. Een chip in een band om de hals van de koe geeft op gestelde tijden een seintje aan de computer, waarna automatisch de juiste hoeveelheid voer aan het dier toegediend wordt. Op deze wijze wordt het dier — vanuit de boer gezien in optimale conditie gehouden.

Er kleven aan de bio-industrie nogal wat bezwaren, zowel van ethische als van milieuhygiënische en financiële aard. Sinds de tweede helft van de jaren zestig wordt hiertegen door verschillende instanties geageerd, in Nederland o.a. door de Stichting Natuur en Milieu en de actiegroep Aktie Lekker Dier en in België o.a. door de actiegroepen Plattelandsontwikkeling en Wildpeace. De Vereniging voor Ekologische Leef- en Teeltwijze (VELT) tracht aan te tonen hoe het anders kan door zelf kleinschalige kwekerijen op te zetten. Een van de ethische bezwaren is de ‘dier-onwaardige’ behandeling van de dieren in de bio-industrie. Zo zijn kippen in een legbatterij zo dicht op elkaar gepakt, dat zij in een stressreactie de andere kippen in het hok soms doodpikken. Om dat te voorkomen verwijdert men bij voorbaat de punt van de snavel.

Een ander ethisch bezwaar vindt men het gebruik van zulk hoogwaardig voedsel voor dieren, terwijl deze grondstoffen beter voor menselijk voedsel kunnen worden gebruikt. Immers, gezien het lage voedselrendement van de veredelingslandbouw (het omzetten van dierlijk voer in voor menselijke consumptie geschikt vlees), had men veel meer mensen kunnen voeden met dezelfde hoeveelheid grondstoffen dan nu via de bioindustrie het geval is. Daarbij wordt gewezen op de ondervoeding en soms zelfs hongersnood waaraan grote delen van de wereldbevolking bloot staan.

De bio-industrie draagt ook bij aan de milieuverontreiniging. De bedrijven vormen een bron van stank; de stallen moeten nl. worden geventileerd, terwijl de mest via open roosters wordt afgevoerd. Een ander groot probleem is dat van de enorme mestoverschotten. De vaak sterk verdunde mest mag niet geloosd worden op het oppervlaktewater, omdat deze ernstige waterverontreining (in de vorm van eutrofiëring) met zich zou meebrengen. Ook in de omgeving kan men maar een beperkte hoeveelheid mest kwijt in verband met de gevaren van overbemesting. Men gaat er daarom steeds meer toe over de mest ter plekke anaëroob te vergisten.

Als verdere bezwaren worden tegen de bio-industrie ingebracht, dat zij het landschap aantast met haar stallen en silo’s (maar dat geldt voor alle moderne agrarische bedrijven), en dat zij de boeren afhankelijk maakt van de banken, doordat de bio-industrie grote investeringen vergt die de boer zelf nooit kan opbrengen.

Litt. J.Mason en P.Singer, Dierenfabrieken (1981).