(1), de vettig aanvoelende vloeibare substantie die in de aardkorst voorkomt; z Aardolie;
(2) In de natuur voorkomende stoffen, opgebouwd uit vetzuren, zoals palmitinezuur, stearinezuur, oliezuur, linolzuur, linoleenzuur, gebonden aan glycerine. Men onderscheidt drogende en niet-drogende oliën. De eerste verharden na verloop van tijd, al dan niet na toevoeging van siccatief, bij blootstelling aan de lucht. Oliën worden gebruikt voor de fabricage van zeep, kaarsen, verf, spijsvetten (margarine) en smeermengsels. Vaste oliën noemt men vetten. Zie voor bijzonderheden onder kokosvet ( = kokos-, klapperolie), grondnotenolie { = arachide-, katjangolie), kapokolie, katoenolie, lijnolie, maïsolie, oiticica-olie, olijfolie (boomolie), palmpittenvet, palmvet, papaverolie (blauwmaanzaadolie), perilla-olie, raapolie (koolzaad-, boterolie), ricineenolie, ricinusolie, rundvet (talk), schapenvet (schapentalk), sesamolie, sheaboter (nungu-oil), sojaolie, talkolie, tarwekiemolie, varkensvet (reuzel), walvistraan en zonnebloemolie.