XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 21-03-2017

Willem Pijper

betekenis & definitie

Willem Pijper (Zeist 1894-Leidschendam 1947) was een Nederlandse componist en docent die grote betekenis had voor de Nederlandse muziek van de 20e eeuw. Hij voerde in de jaren '20 en '30 de jonge generatie componisten aan die de Nederlandse concertpraktijk trachtten te bevrijden van een inmiddels als conservatief geldende Duitse oriëntatie. Met leerlingen als Kees van Baaren, Henk Badings, Henriette Bosmans, Rudolf Escher, Hans Henkemans en Bertus van Lier leidde hijeen hele generatie componisten op.

Pijper kwam uit een nauwelijks muzikaal milieu (zijn vader was behanger). Hij studeerde compositie bij Johan Wagenaar, al zei hij later zelf dat hij 'door de vrijmaking van mijn geest' meer had gehad aan de geschriften van Freud, Kant en Nietzsche. Al in 1917 voerde het Concertgebouworkest onder leiding van Mengelberg Pijpers Eerste symfonie (1917) uit. In 1918 werd hij docent aan het conservatorium van Amsterdam, en vanaf 1930 was hij leraar en later ook directeur van het Rotterdamse conservatorium.

Pijper had zijn compositorisch credo toen al krachtig gedefinieerd in essays, artikelen, recensies en andere geschriften, deels verzameld in bundels als De quintencirkel (1929) en De stemvork (1930). In een artikel in het tijdschrift De muziek maakte Pijper zich in 1929 sterk voor de melodie: 'De elementen contrapunt, harmoniek en constructie hebben ongetwijfeld betekenis voor het totaal van een muziekstuk, maar niet daardoor wordt de waarde van een schepping bepaald. Muzikale waarde is melodische waarde.'

Het hele oeuvre van Pijper is doordrongen van dit credo: de vroege, aan Mahler en Debussy verwante werken, de composities tussen 1920 en 1930 en de spaarzame composities van na 1930. In werken als het Septet (1920), de Tweede symfonie (1921) en het Sextet (1923) ontwikkelde Pijper zijn invloedrijke kiemceltechniek, waarin de muziek zich organisch ontwikkelde uit een kleine, doorgaans viertonige cel, overeenkomstig met bepaalde biologische principes. In de spaarzame werken van na 1930 gingen esoterische zaken een grotere rol spelen. Zo schreef Pijper zijn veelgespeelde orkestwerk Zes adagio's (1940) voor een inwijdingsritueel van de Orde der Vrijmetselaren.

Met werken als zijn Fluitsonate (1925), de Derde symfonie (1926), opgedragen aan dirigent Pierre Monteux, en de Zes symfonische epigrammen (1928) bereikte Pijper internationale allure. Hoewel hij sinds zijn Septet te boek stond als een modernist en atonalist, is dat nooit een doel op zich geweest. Pijper bleef vasthouden aan zijn eigen kiemceltechniek en die had soms polytonale consequenties. Bovenal bleef hij geloven in de kracht van de melodie.

Oeuvre
Orkestwerken, o.a. 3 symfonieën, 1 pianoconcert, 1 celloconcert, 1 vioolconcert; kamermuziek, o.a. 5 strijkkwartetten, 2 vioolsonates, 2 cellosonates, 1 fluit sonate; 6 werken voor piano; 2 symfonische drama 's en 7 vocale werken; muziek bij 4 toneelstukken.