XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 21-03-2017

Felix Mendelssohn Bartholdy

betekenis & definitie

Felix Mendelssohn Bartholdy (Hamburg 1809-Leipzig 1847) was een Duitse componist, pianist en dirigent. Tijdens zijn leven één van de belangrijkste Duitse componisten en na zijn dood voor velen de beste representant in de muziek van de Victoriaanse cultuur. Met Brahms was hij de belangrijkste voortzetter van de klassieke stijl, aangevuld met vroegromantische aspecten.

Mendelssohn was een wonderkind en kon dankzij zijn afkomst (een milieu van rijke, geassimileerde en verlichte joden) zijn vele talenten benutten. Hij werd geboren in Hamburg en groeide op in Berlijn. Materiële en muzikale tegenslagen kende hij zelden, zowel in zijn jeugd als later. Hij studeerde niet aan een conservatorium, maar kreeg privé-lessen piano, viool en compositie. Zijn eerste werken beleefden hun première in huiselijke kring waarbij zijn vader musici van de Berlijnse hofkapel uitnodigde.

Tussen 1819 en 1829 onderging hij zijn belangrijkste muzikale invloeden en schreef hij de eerste composities die een uitgesproken persoonlijkheid tonen. Zijn grootse voorbeelden waren Bach (het contrapunt), Mozart (de evenwichtigheid van de vorm en de schoonheid van de melodieën) en Weber (de pianistiek). Hoewel hij een generatiegenoot was van Chopin, Schumann en Liszt, was hun nieuwe romantische stijl absoluut niet aan hem besteed. Chopins muziek vond hij gemaniëreerd, en over Liszt zei hij: 'veel vingers, maar niet zo veel intelligentie'. Berlioz waardeerde hij meer om de persoon dan om zijn werk, en met Schumann was hij bevriend na 1840 toen deze zijn wildste haren had verloren.

De jaren 20:
Mendelssohns vormentaal was duidelijk geënt op Mozart, bijv. die van de twaalf strijkerssymfonieën (1821-23). De eerste twee Strijkkwartetten op. 12 en 13 (1827 en 1829) verraden in details de invloed van Beethoven. Al deze werken missen echter diens spankracht en bondigheid en hebben daarentegen een sterk lyrisch karakter. De verslapping van het harmonisch schema uit de klassieke periode bood de ruimte voor een melodische schrijfwijze, en die ruimte benutte Mendelssohn maximaal. Ook aan Bachs contrapunt gaf hij een nieuwe betekenis. Bach vond het contrapunt belangrijker dan de harmonie, maar Mendelssohn draaide de rangorde om en beschouwde zoals veel romantici, het contrapunt als de ideale manier om een compositie meer diepgang te verlenen. Zijn liefde voor het op Bach geïnspireerde contrapunt spreekt niet alleen uit zijn uitvoering van Bachs Matthäus-Passion in 1829 in Berlijn (de eerste sedert honderd jaar), maar ook uit zijn eigen religieuze en wereldlijke koorwerken uit de jaren '20. Mendelssohn was evenals Bach protestant en behoorde tot de groep van geassimileerde joden. (Hoewel joden in theorie sedert 1812 voor de wet gelijkgerechtigd waren, leek het de familie in de praktijk beter een ander geloof aan te nemen.)

Uit de jaren '20 dateren ook de eerste pogingen tot het schrijven van dramatische muziek. Mendelssohn schreef enkele opera's, maar deze waren geen groot publiek succes en hij gebruikte zijn dramatisch instinct later voor toneelmuziek en bovenal in enkele instrumentale composities. Naar eigen zeggen kon hij geen opera schrijven omdat hij geen concessie kon doen aan 'de zonde der onzedelijkheid'. Zijn meest geslaagde werken uit deze periode zijn het Octet (1825) en de ouverture tot Shakespeare's A Midsummer Night's Dream (1826), waarin de belangrijkste kenmerken van zijn instrumentatiestijl al te vinden zijn. De lichtvoetige scherzando-stijl komt in deze werken voor het eerst aan de orde: het zou één van zijn handelsmerken worden.

Tussen al het componeren door maakte Mendelssohn vele reizen (zijn vader vond het nodig dat de jongen zich breed oriënteerde) en ontmoette onder meer in 1822 Goethe (aan wie hij zijn Pianokwartet uit 1825 opdroeg), en in 1825 Cherubini (die hem aanraadde bij hem les te nemen). Reguliere lessen kreeg hij aan de universiteit van Berlijn in recht en geschiedenis 'want musici kennen vaak geen vak,' aldus zijn moeder.

De jaren '30:
Mendelssohns faam groeide snel en vanaf 1829 leidde hij een reizend bestaan als vertolker, meestal van eigen werk. In 1829 was hij voor het eerst in Engeland waar hij tijdens zijn leven zeer populair zou worden (in 1840 trad hij onder meer op voor koningin Victoria). In hetzelfde jaar reisde hij naar Schotland. Hij bezocht daar de westkust en legde de basis voor de ouverture Die Hebriden (1830). In 1830 had hij in Rome onder meer contact met de Palestrina-kenner Giuseppe Nanni, en verdiepte hij zich in de Italiaanse schilderkunst van de Renaissance (Mendelssohn had ook een groot talent voor tekenen). Tijdens zijn reizen deed hij onvergetelijke indrukken op, en werd hij in heel Europa beroemd. In 1833 kreeg hij in Düsseldorf een aanstelling als Musikdirektor. Hij moest koor- en orkestconcerten leiden en de muziek voor de katholieke eredienst verzorgen. Vanaf 1837 vervulde hij een vergelijkbare functie in Leipzig. Als dirigent was hij een pleitbezorger voor 'strak volgehouden tempi' (Hans von Bülow). Dit sloot aan bij zijn klassieke oriëntatie als componist. Het overzicht van de uitgevoerde werken in Düsseldorf en Leipzig verraadt zijn oriëntatie als componist. Hij dirigeerde veel werken van tijdgenoten zoals Schumann, Hiller, Spohr en Gade, kortom, componisten die evenals Mendelssohn de klassieke taal aanhielden en deze verrijkten met lyrische wendingen in de melodie en de harmonie. (Concerten met muziek van Bach en Händel, door hem gedirigeerd, golden in zijn tijd als 'historische concerten'.)

Uit deze periode stammen onder meer de eerste van zijn Lieder ohne Worte voor pianosolo (Mendelssohn schreef korte stukken met deze titel tussen 1829 en 1842). De herkomst van de naam is onbekend (de eerste bundel opus 19b verscheen onder de titel Original Melodies for the Pianoforte). Mendelssohn schreef in een brief aan zijn uitgever dat ze zeer geschikt zouden zijn voor dames. De pianomelodieën hebben een sterk vocaal karakter en lijken veel op die van Mendelssohns liederen mét woorden. Zij sluiten aan bij de destijds opkomende interesse voor korte pianostukken met een verhalend karakter. Hierbij zijn expressieve figuren, in wezen afkomstig uit de barok, gedrenkt in een klassieke vorm met een romantische harmonie. De Lieder ohne Worte zouden decennia lang het beeld van Mendelssohn bepalen.

Zijn orkestmuziek uit deze periode heeft de klassieke opzet van zijn jeugd symfonieën, maar wordt verrijkt met blijken van een dramatisch temperament: de Derde symfonie (gebaseerd op Schotse indrukken en voltooid in 1842), de Vierde symfonie uit 1833 (aan Italië gewijd) en de Vijfde symfonie uit 1830 (ter herdenking van de voor protestanten zeer belangrijke Augsburger Konfession).

Mendelssohns liefde voor Bach klinkt door in zijn Preludes en fuga's voor piano (1837). Het romantische streven, muziek meer gewicht te geven door het contrapunt in te schakelen, slaat hier over in bombast, zeker aan het slot van enkele fuga's. Wat de pianist en musicoloog Charles Rosen opmerkte over de Lieder ohne Worte (' Ze hebben een Mozartiaanse gratie zonder Mozarts dramatische kracht, een Schubertiaanse lyriek zonder Schuberts intensiteit') kan ook worden gezegd over Mendelssohns kamermuziek, bijv. de twee strijkkwintetten, cellosonates, vioolsonates, pianotrio's en zes strijkkwartetten. Veel van zijn liederen zijn eenvoudige strofische zettingen. In zijn koormuziek liet hij zich vaak leiden door een sentimentele verheerlijking van het volkslied.

De jaren '40:
In Mendelssohns laatste jaren veranderde zijn leven niet wezenlijk. In 1841 werd hij benoemd tot kapelmeester in Berlijn. Zijn belang voor het plaatselijke muziekleven werd onderstreept met zijn benoeming tot ereburger. Ondertussen werkte hij met anderen aan de oprichting van een conservatorium in Leipzig. Hij opereerde afwisselend in beide steden en maakte enkele concertreizen naar het buitenland (een uitnodiging voor concerten in de VS sloeg hij af) en bezocht in 1847 voor het laatst en voor de negende maal Engeland. Vlak voor zijn dood in 1847 in Leipzig zag hij hoe zijn Vioolconcert, voltooid in 1844, een groot succes had.

Zijn fascinatie voor Bach vond zijn bekroning in zijn belangrijkste werk voor orgel, de zes Sonates uit 1845. Zijn hoofdwerk uit zijn laatste fase is zijn tweede oratorium Elijah (1846). Het illustreert de toenemende versmelting van de kerk en de concertzaal. Werken die voorheen gereserveerd waren voor de kerk, werden nu in de concertzaal uitgevoerd (en andersom). Al is Elijah een religieus werk dat met koralen, aria's en een verteller verwijst naar Bachs Matthäus-Passion, de muziek verbeeldt geen religie maar piëteit. Dat geldt ook voor Mendelssohns vele korte koorwerken op religieuze teksten, waarin een innige verbondenheid met God en medemens de dramatische confrontatie tussen God en gelovige naar de achtergrond drukt. Zijn Tweede symfonie (1840) getiteld Lobgesang voor koor, orkest en solisten is een kruising tussen een symfonie en een cantate en schildert in negen delen de ontwikkeling van de mensheid van duisternis naar verlichting.

Door Mendelssohns geliefde expressie van innige gelukzaligheid, en door zijn gebrek aan affiniteit met theatraal drama wordt zijn muziek vaak getypeerd als 'Biedermeier'. Men kan ook stellen dat zijn braafheid niet zozeer is ingegeven door saaiheid, maar door de wetenschap dat fatsoen en tolerantie de best denkbare wapens zijn tegen racisme en intolerantie, eigenschappen waarvan ook deze geassimileerde jood niet verschoond bleef.

Oeuvre
O.a. 44 orkestwerken, waarvan 4 soloconcerten; 72 kamermuziekwerken; 17 werken voor toneel; 2 oratoria.