Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

honderd

betekenis & definitie

('hondәrt)

A. telw.
I.
1. hoofdtelw. tien maal tien: een eeuw heeft, telt jaren; tot tellen; ze waren over de -; wat geef je voor de (turven)? (’t is) tien tegen één, dat..., de kansen voor de ene mogelijkheid zijn honderd-, tienmaal groter dan voor de andere. →: nummer.
2. rangtelw. honderdste: bladzijde .

II. honderden mv. ettelijke, talloze: kleinigheden; vele malen.→: duizend (Opm.).

B. o. (-en) getal, groep van tien maal tien eenheden: een diner van een kleine couverts; hoeveel (kosten) die noten het -? bij het inslaan, verkopen; geld uitzetten tegen 6 ten -; zovele -en van jaren geleden; japonnen die -en kosten; ik en -en met mij; bij -en.

Gez. (de boel) in 't jagen, sturen, werpen, in wanorde; het of de boel, de zaak loopt in 't -, in de war, verkeerd; hij loopt naar de -, is bijna honderd jaar; hij praat uit, zijn mond staat niet stil; iemand uitmaken voor - en tien, hem uitschelden voor al wat lelijk is; iemand uitvragen over iets, alle mogelijke biezonderheden; in ’t lopen, doelloos (rondlopen); in 't praten, onzin. →: jaar.

< >