(gə'slo:tən) bn. en bw.
1. (-er, -st) dicht en op slot: de deur houden ; een huis, zonder winkel. Syn. →: dicht.
2. niet geopend : een album. →: boek.
3. achterhoudend, niets loslatend : zijn; zich houden; als een graf, een oester, een pot.
4. geen gemoedsaandoeningen verradend : een gelaat.
5. waaraan niets ontbreekt : een geheel.
6. Taalk. op een medeklinker eindigend : in ,,kinders” heeft men twee lettergrepen.
7. met nauwe mondopening uitgebracht : ie, oe, uu
zijn klinkers. Tgst. open.