(‘eindəgən) (eindigde, geëindigd)
1. (heeft) een einde maken aan : een brief met; zijn les -. Syn. →: afdoen.
II. (is) 1. een einde nemen : en daarmee eindigt het spel. Syn. →: aflopen.
2. aan een rede, schrijven een einde maken : ik eindig met te verklaren dat...; ik zal niet zonder...
3. niet voortduren: de onderhandelingen eindigden. Syn. ophouden, uitscheiden. Tgst. →:
aanhouden.
4. een grens hebben : hier eindigt het grondgebied.
5. als uiterste gedeelte hebben : de stang eindigt in een bol.
6. uitgaan : een woord dat op e eindigt.