Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

WILLEM FREDERIK

betekenis & definitie

Graaf van Nassau, was de Zoon van ERNST KAZIMIR, Stadhouder van Friesland, en van SOFIA HEDWIG, oudste dogter van HENDRIK JULIUS, Hertog van Brunswijk. Te Arnhem zag hij het eerste leevenslicht, op den zevenden Augustus des Jaars 1613. Met grooten vlijt benaarstigde hij zich, in zijne vroege jeugd, in de beoefening van verscheiden weetenschappen, onder andere van de kennisse der Godgeleerdheid.

In de krijgskunde, in gevolge van zijnen rang en stand in de waereld, was hij zeer bedreeven. Onder den doorluchtigen Prins FREDERIK HENDRIK, in verscheiden veldtogten, hadt hij die kunst geleerd. In den Jaare 1640 volgde hij den krijg in Vlaanderen, te gader met zijnen Broeder HENDRIK KASIMIR, wiens dood, het gevolg eener wonde, door een Pistoolkogel, op den dertienden Julij diens jaars voorgevallen, hem den weg baande tot de Stadhouderlijke waardigheid van Friesland. Merkelijke moeite, egter, kostte hem het bekoomen van dit bewind. Niet alleen over het gemelde Gewest, maar ook over die van Groningen en Drente, was de gesneuvelde Krijgsheld met het Stadhouderschap bekleed. Om te zekerder aan dien eere en voordeel geevenden post te geraaken, beschouwde hij als het dienstigst middel, de veelvermogende tusschenkomst van Prinse FREDERIK HENDRIK te baate te neemen. Doch uit het antwoord op dit aanzoek begreep hij spoedig, dat hij in zijnen onderstelden helper een kragtigen mededinger zou vinden. Zijne Hoogheid naamlijk zogt hem te beweegen, om ’er van aftezien, door de belofte dat hij hem tot zijnen Luitenant-Stadhouder zoude aanstellen; beweerende, daar benevens, dat het meer vastheid en eenpaarigheid aan het Staatsbestuur zoude geeven, indien alle de Gewesten maar éénen Stadhouder hadden. Daar de andere, fier van aart, en van eerzucht niet ontbloot, moedig op antwoordde, liever Kapitein dan Luitenant te willen vreezen. In allerijl vertrok daarop WILLEM FREDERIK na Friesland, alwaar zijne en zijns overleedenen broeders vrienden het voornaamste bewind in handen hadden; ’t welk hem geene onwaarschijnlijke hoop deedt voeden, door derzelver bewerking, ’s Prinsen FREDERIK HENDRIKS oogmerken te zullen dwarsboomen; die, intusschen, bij de Algemeene Staaten hadt weeten te bewerken, het besluit tot het doen eener bezendinge, ten zijnen behoeve, na Friesland en Groningen.

Graaf WILLEM, hier van niet onbewust, werkte zo kragtig en met zo veel voortvaarenheids bij de Staaten van het eerstgenoemde Gewest, dat zij reeds tot de opdragt der Stadhouderlijke waardigheid aan den Graave beslooten hadden, eer nog de Afgevaardigden der Algemeene Staaten te Leeuwarden aankwamen. Gelukkiger slaagden ’s Prinsen werktuigen in Groningen, daar de Graaf wel veele vrienden hadt, en niets verzuimde om zijn oogmerk te bereiken; doch, evenwel, ten langen laatste, voor het overtreffende gezag en invloed van Prinse FREDERIK HENDRIK de vlag moest strijken. De Staaten van Drente waren die van Stad en Lande reeds voorgegaan.

De tegenstand, door Graaf WILLEM aan Prinse FREDERIK HENDRIK gebooden, was de grond van merkelijke verwijderinge tusschen hen, gepaard met daadlijke blijken van den spijt, welke de laatstgenoemde daar over hadt opgevat. Onder andere moest de Friesche Stadhouder lijden, dat een Regiment, door zijnen Vader geworven, en over ’t welk wijlen zijn broeder het bevel hadt gevoerd, aan den Graave VAN SOLMS wierdt opgedraagen. Nogthans moest hij dit, en nog meer leeds, verkroppen; ja vondt zich zelf genoodzaakt, rust en vredeshalven, den vernederenden stap te doen, om het regt tot de erfopvolging in de Stadhouderlijke waardigheid, met bewilliging der Staaten van Friesland, aan zijne Hoogheid af te staan, in gevalle deeze hem overleefde. In vergoeding deezer opofferinge boodt Prins FREDERIK HENDRIK nevens de Algemeene Staaten de behulpzaame hand, in de vereffening van een geschil, ’t welk thans tusschen den Stadhouder en de misnoegden in verscheidene Steden gevoerd wierdt. De laatsten beweerden regt te hebben tot eene vrije Magistraatsbestelling, onafhanklijk van den Stadhouder terwijl deeze, van zijnen kant, het verkiezen der Wethouderschap ais zijnen onlochenbaaren eigendom beschouwde. Door den veelvermogenden invloed van zijne Hoogheid en de Algemeene Staaten verworf ’s Graaven eisch de overhand.

Graaf WILLEM, dus in het Stadhouderschap van Friesland gevestigd, volgde, zedert, het Leger van den Staat, in ’t welk hij, bij meer dan ééne gelegenheid, zich kloekmoedig en heldhaftig kweet. In den Jaare 1645, met drieduizend Knegten en twaalf Kornetten Paerden gezonden, om de Moerspuis-schans, drie uuren van Hulst gelegen, te bemagtigen, bereikte hij zijn oogmerk, binnen het tijdverloop van acht of tien dagen. Meer eere, bij veelen, behaalde Graaf WILLEM met deeze bemagtiging, dan met het aanvaarden van den post, in den berugten aanslag op Amsterdam, hem door Prins WILLEM DEN II opgedraagen. ’t Is bekend, en elders in ons Woordenboek reeds verhaald, hoedanig een ontwerp de Stadhouder WILLEM DE II omtrent Amsterdam beraamd, en hoe hij de uitvoering daar van aan den Frieschen Stadhouder hadt toe vertrouwd; als mede, hoe deeze, onder andere door de hartige taal van den Heere HUIDEKOOPER VAN MAARSEVEEN, te raade wierdt, zijne benden, onverrigter zaake, te doen aftrekken.

Tien jaaren hadt nu Graaf WILLEN FREDERIK het Stadhouderlijk bewind over de Provincie Friesland bekleed, wanneer hem, in den Jaare 1650, naa het overlijden van Prinse WILLEM DEN II, die zelfde waardigheid in de Provincie Stad en Lande, gelijk ook in het Landschap Drente, wierdt opgedraagen. ’Er is ’er, die meenen, dat zommigen thans in beraad leiden, om hem wijlen Prinse WILLEM DEN II in alle deszelfs aanzienlijke waardigheden te doen opvolgen; doch dat, eerst, de verre gevorderde zwangerheid des Prinsesse, bij het overlijden van haaren Gemaal, en naaderhand de geboorte van een mannelijken spruit, dit ontwerp deedt tet zijde stellen.

Tot op den ouderdom van negenendertig jaaren hadt Graaf WILLEM in den ongehuwden staat geleefd. Vermeerdering van aanzien en inkomsten, als mede de natuurlijke zucht om zijne waardigheden op onmiddelijke erfgenaamen te doen overgaan, deedt hem nu na eene Echtgenoote rondzien. Daar toe liet hij het oog vallen op ALBERTINA AGNES, tweede dogter van Prinse FREDERIK HENDRIK van Oranje. De Staaten van Friesland, gelijk ook die van Stad en Lande, vonden zo veel behaagen in deeze keuze, dat acht Afgevaardigden uit ieder Gewest, op ’s Graaven aankondiging van zijn verlangen, de eersten op den dertienden, de anderen op den veertienden Junij des Jaars 1657, zo wel bij de Prinsesse Weduwe, als bij ALBERTINA AGNES zelve, in een staatelijk gehoor, om het huwelijk voor hunnen Stadhouder verzogten. Nog dien zelfden Zomer wierdt de toestemming van de daadelijke echtvoltrekkinge gevolgd.

Dus naauw vermaagschapt met het Huis van ORANJE, viel het in de orde der dingen, dat Graaf WILLEM, te gader met zijne eigen, ook de grootheid van dat Huis zogt te bevorderen. Een blijk hier van, volgens zommigen, zou het voorgevallene in den Jaare 1653 hebben opgeleverd. Op verzoek van Gekommitceerde Raaden van het Noorderkwartier aan de Staaten en den Stadhouder van Friesland, was, uit dat Gewest, eenig Krijgsvolk na het Eiland Texel geschikt, ‘t zij ter afwendinge van eene voorgenomene landinge, of om andere redenen, die een verder uitzigt hadden. Terwijl het Krijgsvolk aldaar vertoefde, begaf zich de Stadhouder van Friesland insgelijks na het Eiland, verzeld van zijne Gemaalin en Hofstoet, en wierdt ’er met geene mindere staatelijkheid ingehaald, als ware hij Stadhouder van Holland geweest, waar aan Texel onderhoorig is. Dit bezoek, in zulke omstandigheden, baarde bij veelen agterdogt, even als hadde hij het oog gehad op Enkhuizen, alwaar, onder de Gemeente, groote genegenheid voor het Huis van ORANJE wierdt bespeurd; welke Graaf WILLEM zou hebben willen in de hand werken, door het Friesche Krijgsvolk langs dien weg in de gemelde Stad te brengen. Hoewel het van zommigen wordt beweerd, ontkennen nogthans, anderen, dat de Stad Enkhuizen, ten dien tijde, Friesche bezetting heeft ingenomen.

De Keizer, in den Jaare 1654, hebbende goedgevonden, eenige voornaame Geslagten in Duitschland tot den Vorstelijken stand te verheffen, deelde ook het Huis van Nassau-Dietz in die eere. Drie andere vermaagschapte Huizen waren die van Nassau-Dillenburg, Nassau-Siegen en Nassau-Hademer. ’s Jaars daar naa voerde, nu niet meer Graaf, maar Prins WILLEM FREDERIK het bevel over een der twee Legertjes, door de Algemeene Staaten, uit voorzorge thans op de been gebragt, om Delfzijl, Koevorden, en de Bourtange te dekken. Nog vóór den Winter wierdt het Volk na de bezettingen te rug gezonden.

Overijssel, door verschillende inzigten in ‘t stuk van Regeeringe gedreeven, was een tooneel van rampzalige verdeeldheden. Om zich te stijven en te sterken, verkoos de eene aanhang Prins WILLEM DEN III, een kind van drie jaaren, tot Stadhouder, en onzen Prins WILLEM FREDERIK tot Luitenant- of Onder-Stedehouder. Dit viel voor in de maand October des Jaars 1654. De Friesche Stadhouder, van deeze nieuwe waardigheid verwittigd, begaf zich kort daarop na Kampen en Zwolle, om het daadelijk bezit daar van te aanvaarden. Doch dit was van korten duur. Nevens den Raadpensionaris JOAN DE WITT, door de beide partijen, tot beslissinge der geschillen zijnde ingeroepen, wierden de twee vermaarde mannen eens, dat de verkiezing van eenen Stadhouder, en diensvolgens ook van eenen plaatsbekleder, zoude gehouden worden als niet geschied te zijn.

Door de uitspraak der Staaten van Holland wierdt, eerlang, deeze afspraak bekragtigd. ’t Geen den Prins VAN NASSAU tot den afstand van het Overijsselsche Onder-Stadhouderschap te gereeder deedt besluiten, was het uitzigt op eene andere zeer aanzienlijke waardigheid, die van Veldmaarschalk over de Legers van den Staat, onlangs open gevallen door het overlijden van den Heere VAN BREDERODE. Tot het bekleeden daar van hadt hij den Staaten zijnen dienst laaten aanbieden, en vondt eenig steunzel zijner hoope op een gelukkig slaagen, in de denkwijze van Zeeland, gesterkt door de genegenheid der Gewesten, over welke hij Stadhouder was. Een wijdluftig Vertoog van Holland, met kragt van redenen het vervullen van het Veldmaarschalksampt ontraadende, deedt de andere Provincien van inzigten veranderen; en was tevens oorzaak, dat Prins WILLEM VAN NASSAU, niet gezind om zich Holland tot on vriend te maaken, voor het tegenwoordige afliet, om op zijne bevordering tot dat Ampt te dringen.

Zo veel genoegen vondt ’s Prinsen gedrag, te deezer gelegenheid gehouden, bij de Hollandsche Staaten, dat, naar het oordeel van zommigen, de thans gezogte waardigheid hem, zonder eenige zijne moeite, zoude zijn opgedraagen geworden, zo niet een ontijdige dood eenen spaak in het wiel hadde gedoken. Te weeten, op Zondag den vierëntwintigsten October des jaars 1664, terwijl zijne Gemaalin zich in de openbaare Godsdienstoeffening bevondt, hieldt de Stadhouder zich onledig in zijne Kamer, met het beproeven van een Zadelpistool, ’t welk hij voorneemens was mede te neemen op eenen togt na de grenzen van Westfalen, tot welken hij zich toen gereed maakte. Vermits het schietgeweer weigerde, trok de Prins ’er den stempel uit, om te zien waar ‘t hem haperde. Onverwagt ging in dat oogenblik het Pistool af, en trof hem de kogel in zulkervoege onder in den Kin, dat dezelve tot aan de zijde der neuze onder het oog zich eenen doortogt baande. De beide Kakebeenen wierden verbrijzeld, en zo wel het spreeken als het zwelgen der Prinse onmogelijk. Om de leevenskragten te spaaren en te voede, verzon het vernuft een werktuig, ’t welk hem eenig vleeschnat in de Maage bragt. De kranke hoop op leevensbehoudenis, welke dit middel eenigen tijd voedde, deeden de felle Koortzen, die tot de wonde toesloegen, in rook verdwijnen, op den zevenden dag naa de bekoomene kwetzuure. ’s Daags voor zijn overlijden, alzo de Prins zijns verstands, tot het laatste toe, volkoomen meester bleef, hadt hij zijne Gemaalin en Kroost, den Staaten van Friesland schriftlijk aanbevolen.

Prins WILLEM FREDERIK hadt bij, boven genoemde zijne Gemaalin, drie kinderen verwekt. AMELIA, getrouwd met JOHAN WILHELM van Saxen-Eysenach; HENDRIK KASIMIR, opvolger in zijne waardigheden, en SOPHIA HEDWICH, in haare kindsheid gestorven. De Jakobijner of Groote Kerk te Leeuwarden bevat de stoffelijke overblijfzels van deezen niet ongeagten Stadhouder. ’s Prinsen Weduw aanvaardde, zints het beschreienswaardig voorval, de voogdij over haare Zoon, en volhardde daar in en in ’t bewind van zaaken, tot in den Jaare 1679, wanneer zij zich van allen bewind ontdeedt, en met der woon zich na Duitschland begaf.

Zie WINSEMIUS, SCHOTANUS, en anderen.

< >