Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 02-01-2023

WERF, ADRIAAN VAN DER

betekenis & definitie

de vermaarde Ridderlijke Kunstschilder, in zijn vak de eer en luister van Nederland, wierdt gebooren uit een eerlijk Geslagt, als hebbende zijne Voorzaaten, zints onheugelijke tijden, rang en zitting gehad onder de Welgeboorene Mannen van Schieland. Op den eenëntwintigden Maart des Jaars 1659, wierdt hij in het Kralinger-Ambagt, in de nabuurschap van Rotterdam, gebooren. Gelijk de Natuur, bij alle groote vernuften, al vroeg haare heerschende neiging openbaart, dit gebeurde ook bij VAN DER WERF.

Op den ouderdom van acht of negen jaaren, terwijl hij zich, in het school, in het schrijven moest oeffenen, besteedde hij, meestal, den tijd met het teekenen van beeldtjes en beesten. Zo sterk was daar toe zijne gemoedsdrift, dat ADRIAAN, terwijl zijne medescholieren, in de tusschenuuren, zich met speelen verlustigden, den tijd met teekenen sleet; scheppende daar in meer vermaak, dan in de gewoone kinderspelen. Intusschen zag de Vader niet gaarne, in zijn Zoontje, deezen overhellenden teekenlust. Een plan van leevenswijze, daar mede onbegaanbaar, hadt hij reeds voor zijn kind beraamd. In weerwil hier van bestelde hij ADRIAAN, te Rotterdam, bij KORNELIS PICOLETT, ten dien tijde een niet onvermaard Portretschilder. Nu was ADRIAAN in zijn element, en vierde hij onverhinderd zijnen lust in de beoefening der teekenkunde. Anderhalf jaar hadt hij zich onder dien Meester geoefend, en reeds aanmerkelijke vorderingen gemaakt, wanneer de Vader bij hem aanhieldt, om zich op een ander beroep toe te leggen. Door de traanen en gebeden van zijnen Zoon liet hij zich overhaalen, om van gedagten te veranderen. Ook maakte hij, zints dien tijd, schikkingen, dienstig om onzen ADRIAAN, t’ eenigen tijde, in zijn bedrijf te doen uitmunten. De vermaarde EGLON VAN DER NEER wierdt nu zijn Leermeester, en genoot hij deszelfs onderwijs, geduurende den tijd van vier jaaren. VAN DER NEER, op zekeren tijd, een Stukje van FRANS VAN MIERIS ter leen hebbende ontvangen, om het te doen copiëeren, beval dit werk aan VAN DER WERF; welke daar in zo gelukkig slaagde, dat het naderhand, van kunstkenners, meermaalen, vooreen eigen werk van VAN MIERIS is aangezien. Naa verloop der vier jaaren, maakte de Vader van ADRIAAN een nieuw Verdrag met VAN DER NEER, voor den tijd van anderhalf jaar, en bedong daar bij, dat de helft der voordeelen van de Stukken, welke zijn Zoon, geduurende dien tijd, vervaardigde, aan hem zoude koomen. VAN DER MEER, die zijnen leerling groote genegenheid toedroeg, van tijd tot tijd, eenen keer doende na Leiden en Amsterdam, wierdt derwaarts verzeld door VAN DER WERF; die de gelegenheid, hem daar door aangebooden, om verscheiden Kunstgewrogten van het Penseel te beschouwen, met veel gretigheids ten voordeele aanwendde.

Op den ouderdom van zeventien jaaren verliet VAN DER WERF zijnen Meester, om voortaan voor zich zei ven te werken, en huurde eene kamer te Rotterdam. De portretten, en andere Stukjes, welke hij nu vervaardigde, deeden zijnen naam welhaast bekend worden, ook bij lieden van aanzien, onder andere bij den Heer ADRIAAN PAATS, Ontvanger der Admiraliteit op de Maaze. Voor deezen maakte hij een Schilderijtje, met Kindertjes; waar voor de Heer PAATS hem driehondetdvijftig Guldens betaalde. JOHAN WILHELM, Keurvorst van de Paltz, nevens zijne Gemalin, in den Jaare 1696, te Rotterdam vertoevende, vereerde onzen Kunstschilder met een bezoek, en gaf hem last tot het vervaardigen van zijn afbeeldzel, en van nog een ander Stuk, verbeeldende Salomons eerste Gerigt: met last om de beide Stukken, naa dat zij zouden gereed zijn, te Dusseldorp te brengen. Reeds in het volgende jaar waren de Stukken afgedaan, en begaf zich de Kunstschilder met dezelve na de Keurvorstelijke verblijfplaats; alwaar men zo veel genoegen vondt in zijn werk, dat het met drieduizend Guldens, en nog daarboven een geschenk in Zilverwerk, beloond wierdt.

Voorts nam hem de Keurvorst voor zes maanden jaarlijks in zijnen dienst, op eene wedde van vierduizend Hollandsche Guldens. Geduurende VAN DER WERFS verblijf te Dusseldorp, zaten de Keurvorst en de Keurvorstin voor hem, en voltooide hij voorts de afbeeldzels te Rotterdam. De Portretten waren geheel ten voeten uit, geschilderd op een doek van dertig duimen hoog. In den Jaare 1698 hadt VAN DER WERF een Ecce homo geschilderd, twee Ellen hoog. Toen hij het Stuk te Dusseldorp bragt, beschonk, hem de Keurvorst met een Gouden Keten, en een Gedenkpenning met het Keurvorstlijk portret. Daarenboven wierdt zijn jaarlijksche dienst tot negen maanden verlengd, en zijne wedde tot zesduizend Guldens verhoogd; wordende, daarenboven, de Kunstschilder, voor zich zelven en zijne naakootnelingen, tot den Ridderstand verheven. Bij alle deeze blijken van gunste en agtinge, kwam nog een geschenk van ‘s Keurvorsten beeltenisse, omzet met Diamanten van groote waarde.

Door zo veele gunstbetooningen nog meer aangezet, viel VAN DER WERF, met verdubbelden ijver, aan het schilderen ten dienste der Keurvorstelijke Kunstverzamelinge. Onder andere vervaardigde de Ridder vijftien Stukken, hoog ieder twee en een halven voet, en breed eenentwintig duimen; zij verbeeldden de vijfden Verborgenheden der Roomsche Kerke. Voorts een Titelstuk, vertoonende de zeven Vrije Kunsten, die aan de beeltenissen van den Keurvorst en de Keurvorstinne, door Engeltjes tegen eene Peramide opgehangen, en door de Godsvrugt gekroond, hulde en dankbaarheid bewijzen. Op den Voorgrond zit de Schilderkunst, vertoonende, in een Ovaal, de afbeelding van den Ridderlijken Kunstschilder. Naa het overlijden van den kunstlievenden Keurvorst, hielde de Ridder VAN DER WERF zijn bestendig verblijf te Rotterdam, daar hem veele Vorsten en Grooten, van tijd tot tijd, kwamen bezoeken, en zijne Penseelkunst rijklijk betaalden. Geen Schilder, veelligt, zag, bij zijn leeven, zijne Kunst gewrogten tot zo hoogen prijs steigeren. Uit de Verzameling van den boven genoemden Heere ADRIAAN PAATS wierden, in openbaare veiling, zes zijner Stukken, voor zestienduizend Gullens verkogt; een van dezelve, een klein stukje, verbeeldende LOTH met zijne Dogteren, bragt alleen tweeënveertighonderd Guldens op. Een Oordeel van Paris verkogt hij zelve voor vijfënvijftighonderd Guldens, eene Heilige Familie voor vijfentwintighonderd, en eene Maria Magdalena voor tweeduizend Guldens. De Ridder VAN DER WERF hadt, in zijn huwelijk, vijf Kinderen verwekt, van welke slegts eene Dogter hem overleefd heeft.

Zie HOUBRAKEN, Schouwburg.



WERFHUIZEN

of Werfhusen, een Dorp in Groningerlandp onder het Kwartier Hunsingo, omtrent vier uuren ten Noordwesten van de Stad Groningen gelegen. Een adelijk Geslagt heeft, weleer, naar dit Dorp, zijnen naam gevoerd. Op het jaar 1280 werdt zekere BEHELTO VAN WERFHUSEN vermeld.

< >