ADRIAAN PAATS, bekleedde den post van Raad en Vroedschap der Stad Rotterdam, in den Jaare 1668, en verscheen, als Afgevaardigde van dezelve, ter Vergaderinge van de Staaten van Holland, ten tijde als de Overijsselsche Regenten, onder elkander, geweldig overhoop leggende, de beslissing van hun geschil aan hunne Edel Groot Mogende kwamen voordraagen. Nevens den Heer KOENRAAD VAN BEUNINGEN, Burgemeester van Amsterdam, vertrok, ten dien einde, de Heer PAATS na Overyssel, en bewerkte, naa lang over en weder handelen, eene gewenschte bevrediging. Gewigtiger was de post, welke, in den Jaare 1672, den Heere PAATS wierdt opgedraagen. De Staaten der Vereenigde Gewesten, thans in Oorlog met Frankrijk, waren bedagt om aan die Mogendheid elders werk te verschaffen. Eenen Oorlog tusschen dezelve en den Koning van Spanje beschouwden zij als daar toe een dienstig middel. Ten dien einde zonden Hun Hoog Mogenden, in de maand Maij des gemelden jaars, den Heer PAATS na Madrid, om zijne Katholijke Majesteit in hunne belangen over te haalen. In 't eerst hadt hij merkelijke moeite, om de Spaansche Mogendheid te beweegen. De overlast, welken de Spaansche Nederlanden door den voorspoed der Fransche Wapenen leeden, deedt haar aan de hand koomen. De Staatsche Gezant maakte zich die gezindheid ten nutte, en bewerkte, eerlang, een Verbond, 't welk vijfentwintig jaaren moest duuren, en waar bij Spanje beloofde, aan Frankrijk den Oorlog te zullen verklaaren: gelijk ook, in de maand October, geschiedde. De Heer PAATS vertoefde, zedert, aan 't Hof van Madrid, tot in den jaare 1675, als gewoonlijke Afgezant.
Geduurende zijne uitlandigheid, was de Heer PAATS een voorwerp van het mistrouwen van eenige zijner Stadgenooten. Eenige burgers van Rotterdam, kort naa de verheffing van Prinse WILLEM DEN III, eene Lijst van Vroedschappen, welke, zeiden ze, hun verdagt waren, en wier afzetting zij verlangden, aan de Vroedschap hunner stad hebbende overhandigd, hadden, benevens den naam van PIETER DE GROOT, ook dien van den Heere PAATS daar op gesteld. Prins WILLEM bewilligde in deeze schikking. Doch de Gezant was niet in 't Vaderland te rug gekeerd, of zijne Hoogheid herstelde hem in de voorgaande waardigheid. Dit niettegenstaande moet hij geen zeer ijverig voorstander geweest zijn van het Huis van Oranje; althans vindt men den Heer PAATS bij naame genoemd, in den vermaarden Brief van den Franschen Gezant D’AVAUX aan den Koning zijnen Meester, onder de welgezinden, die wederom moed greepen, dat naamelijk het geschil tusschen Prins WILLEM DEN III en de Stad Amsterdam, over de befaamde Werving van nieuwe Manschap, tegen den zin van zijne Hoogheid zoude uitvallen. Het laatste openbaar bewind, welk wij van den Heere PAATS vinden aangetekend, is eene bezending na Engeland, om nevens eenige anderen te dienen tot raadgeevers en onderregters der Staatsche Gemagtigden, in den Jaare 1685, derwaarts vertrokken, om eenige geschillen tusschen de Engelsche en de Nederlandsche Oostindische Maatschappij te vereffenen. Hij vertoefde 'er tot in de Lente des volgenden Jaars, wanneer hij na 't Vaderland te rug keerde, met den spijt van geene afdoening van zaaken te hebben kunnen uitwerken.