van wiens geboorte, zo min de plaats als de tijd, ons is gebleeken, was de Zoon van den beroemden Zeeheld en Admiraal MARTEN HARPERTSZOON TROMP; zijn Moeder was DINA DE HAAS. Weinig, of om beter te zeggen, niets vinden wij, bij de Geschiedschrijvers, wegens zijne vroegere jeugd en aankoomende Jongelingschap aangeteekend.
Dewijl zijn Vader, ten tijde als hij gebooren wierdt, reeds eenen aanzienlijken rang in ’s Lands Zeedienst bekleedde, is het te denken dat hij eene opvoeding, daar meede overeenkomstig, zal genooten, en den wijdvermaarden Zeeheld al vroeg op deszelfs togten verzeld hebben, om alzo door eene vroegtijdige ondervinding, met onderwijs gepaard, tot den dienst van ’t Vaderland te worden in staat gesteld. Dit is zeker, dat hij, tot mannelijke jaaren gekoomen zijnde, reeds in den Jaare 1650, als Kapitein het bevel voerde, over een Oorlogschip, en in die hoedanigheid, nevens den vermaarden JAN VAN GALEN en eenige andere Kapiteinen, wierdt uitgezonden na Salee, om dat roofnest te water in te sluiten, en met de Regeering een Verdrag te treffen; waar in zij ook gelukkig slaagden. In den Jaare 1652, woonde hij den zeeslag bij, in de Middellandsche Zee, tusschen den Engelschen Admiraal BODLEY en JAN VAN GALEN, voorgevallen. In dit gevegt betoonde TROMP de blijken van ongemeene dapperheid en bragt den Engelschen geene kleine schade toe; doch alzo hij zich geduurig hadt bevonden ter plaatze, daar het hevigst vuur gemaakt wierdt, was zijn schip merkelijk beschadigd geworden, en hij genoodzaakt, onder den wal van Corsica te loopen.
Toen 's anderen daags naa den Zeestrijd de Engelsche Vloot te Porto Longone, eene Spaansche Haven, binnen geloopen, en de Hollandsche Zeemagt in dezelve insgelijks ten anker was gekoomen, wierden de vijandlijkheden voor eenigen tijd opgeschort. De Kapitein TROMP met den Kapitein BLOK aan land gevaaren zijnde, om den Spaanschen Bevelhebber BRANCARTIO te begroeten, begaven zich insgelijks, daar toe vooraf verlof verkreegen hebbende, aan boord van den Engelschen Admiraal BODLEY, van welken zij vriendlijk ontvangen, minzaam onthaald, op de gezondheid van VAN GALEN toegedronken, en bij ’t afscheidneemen met vijf Kanonschooten verëerd wierden.
In den straks gemelden Zeeslag, hadden de Hollanders, onder anderen, op de Engelschen veroverd het Fregat de Fenix, op ’t welk vervolgens KORNELIS TROMP was overgegaan, om dat zijn schip, de Maagd van Enkhuizen, zo reddeloos geschooten, en boven en onder water gehavend was bevonden, dat het onbekwaam wierdt geoordeeld om verder Zee te bouwen. Schoon de Engelschen merkelijk schade hadden geleeden, hadden zij, nogthans, moeds genoeg behouden, ook om deeze schade gedeeltelijk te herstellen, eenen aanslag te waagen ter herneeminge van den Fenix. Te gemaklijker gelukte hun deeze aanslag, dewijl de Hollanders, een Prijs met Bakkeljaauw gelaaden ingebragt hebbende, vrolijk waren, en slappe wagt hielden; zij waanden zich veilig tegen allen vijandlijken aanval op de Reede van Livorno, daar zij thans geankerd lagen. BODLEY en de Kapitein COCQS, deeze agteloosheid bespied hebbende, bemannen hier op drie Booten, voerende ieder dertig Bootsgezellen, allen gewapend met Pistoolen, Houwers, en zakjes Meel, om het in de oogen der weerstandbiedende vijanden te werpen.
In den avond van den negenëntwintigsten November des Jaars 1652, staken ze stilletjes van boord; doch de duisterheid van den nacht deedt hen van elkander dwaalen; tegen den volgenden morgenstond zich egter vereenigd hebbende, leggen ze het Fregat, met beraamd overleg, aan boord. Volgens afspraak moest het volk van de eerste Boot de Kabels van den Fenix afkappen, dat van de tweede de zeilen bestuuren, en van de derde het Scheepsvolk beneden houden, of, indien het de nood vereischte, afmaaken. Dit alles konde niet zo stil verrigt worden, of TROMP wierdt eenig gerugt gewaar; hij vlugt hier op uit de kooi, en lost eenige Pistoolschooten op de Engelschen, die reeds meester van het schip waren. Doch geen kans ziende tot herstellinge van zaaken, springt hij uit een der vensters van de Kajuit, en zwemt zo lang in Zee, tot dat hij door eene Boot van een Hollandsch schip gered wordt. De Engelschen, dus volkomen meester van het schip zijnde, zeilden ’er terstond meede na Napels: twee Hollandsche schepen zetten hen naa; doch te vergeefs, dewijl de Fenix uitsteekend wel bezeild was. Acht Hollandsche Matroozen wierden, bij deeze gelegenheid, en, gelijk zommigen verhaalen, in koelen bloede, afgemaakt, en de gekwetsten te Napels aan land gezet.
Zeer euvel ondertusschen wierdt dit schenden van de vrijheid en veiligheid der Reê van Livorno, door den Groot-Hertog van Toskanen, opgenomen; hij beval aan de zes Engelsche schepen, die agter de Moelie lagen, en nu, door de Hollanders, in de achtste maand waren binnen gehouden, terstond te vertrekken, of het genomen Fregat te rug te geeven. Hierom wierdt beraadslaagd tusschen APPLETON, die ’t bevel over deeze schepen voerde, en den Kommandeur BODLEY, die met zijn Eskader in Porto Longone lag, en beslooten Livorno te verlaaten, en gezamentlijk de Hollandsche Vloot aan te tasten. Deeze bestondt uit zestien Oorlogschepen en één Brander. KORNELIS TROMP, overgegaan op het schip de Maan, voorheen gevoerd door den Kapitein DAVID JANSZOON BONT, in den slag tegen BODLEY gesneuveld, was thans, bij voorraad, tot de waardigheid van Schout-bij-nacht verheeven.
Op den dertienden Januarij des Jaars 1653, kwamen de Vlooten aan elkander, in het gezigt van Livorno. Hevig wierdt, in dit gevegt, aan weerkanten gestreeden. TROMP, in ’t bijzonder, wien nog de spijt in ’t hart lag van den hoon, op het schip de Fenix geleeden, betoonde eene ongemeene dapperheid. Het Engelsche schip de Sampson, gewapend met veertig stukken en honderdëndertig koppen, klampte hij aan boord, en bragt het, door onophoudelijk schieten, wel haast in zo deerlijke benaauwdheid, dat de Hollandsche Matroozen begonnen te enteren, en de Engelschen om kwartier te roepen. Doch de Sampson, eer het nog veroverd was, raakte door het vuur van den Hollandschen Brander, ’t welk tot in de Kruidkamer was doorgedrongen, in brand, en vloog vervolgens in de lucht. APPLETON, voor de Hollandsche dapperheid moetende wijken, nam de vlugt. Kommandeur BODLEY, zulks vernomen hebbende, volgde zijn voorbeeld, die, egter, door TROMP, met eenige schepen, wierdt naagezet. Gelukkig voor de Engelschen raakte hij, door de donkerheid van den nacht, uit hun gezigt: want gewisselijk ware hij anderzins in hunne magt gevallen.
’t Is bekend dat, in deezen Zeeslag, den dapperen VAN GALEN de rechter voet wierdt afgeschooten, en hij vervolgens aan deeze wonde overleeden is. Als een bewijs van ’s Mans onverzaagdheid tekenen wij hier aan, dat, naa dat hem, geduurende het gevegt, het been onder de knie was afgezet, hij tot versterkinge een glas wijn nuttigde, en hetzelve, zonder eenige tekenen van pijn, uitgedronken hebbende, het ter aarde wierp, met deeze woorden: „De Engelsche Koningmoorders moeten ’t toch alles betaalen.”
De Staaten van Holland, hun genoegen over de dapperheid van verscheiden hunner Zeebevelhebberen willende betuigen, en om tevens ’s Lands Zeemagt op een beter voet te brengen, beslooten, in het zelfde jaar, zommigen hunner tot hooger waardigheid te bevorderen. KORNELIS TROMP wierdt bij die gelegenheid niet vergeeten, maar tot Schout-bij-nacht onder het Kollegie ter Admiraliteit te Amsterdam aangesteld. Behalven de erkentenis, welke men aan de naagedagtenisse van zijnen onlangs gesneuvelden Vader, MARTEN HARPERTSZOON TROMP, wilde bewijzen, was zijne eigen persoonlijke dapperheid, bij verscheiden gelegenheden, en vooral in den jongsten Zeeslag voor Livorno betoond, de reden van deeze bevorderinge.
In den Jaare 1654 stak TROMP, in de gemelde hoedanigheid in Zee, om eenige Spaanschvaarders na de Middellandsche Zee te geleiden. De Vice-Admiraal DE RUITER, die insgelijks een togt derwaarts hadt gedaan, keerde van daar te rug na Kadix. Naauwlijks hadt hij voor deeze Stad het anker laaten vallen, of de Nederlandsche Konsul, en eenige Hollandsche Kooplieden, kwamen bij hem aan boord, hem met droefheid vertoonende verscheiden brieven, uit Salee geschreeven, meldende hoe hard de Cid, of Opperbevelhebber dier Stad, met de Nederlanders handelde, ter oorzaake dat de Schout-bij-nacht KORNELIS TROMP een Fluitschip, de Windhond genaamd, ’t geen men zeide te Salee t’huis te hooren, bij Mamora hadt genomen.
De reden, welke TROMP van zijn gedrag gaf, begreepen in eenen Brief aan den Cid, kwam hierop uit: „Dat die van ’t Schip, welk hij veroverd hadt, geen sloep hadden willen uitzetten, noch aan zijn boord koomen, hoewel hij een Witte Vlag hadt laaten waaien; dat hij het toen voor een Algiersch Schip hadt aangezien, en daarom genomen: te meer, om dat het Volk met kisten en kassen, zo veel doenlijk was, aan land vlugtte; doch indien de Opperheer van Salee zich hier door beleedigd, vondt, dat hij zich kon vervoegen aan Hunne Hoogmogenden, de Algemeene Staaten, die gewoon waren eenen iegelijk billijk regt te doen; ’er bij voegende, dat hij geenen last hadt om den Onderdaanen van Salee eenig hinder of schade te doen.”
Veel moeite hadt het in, eer dit geschil wierdt uit den weg geruimd; en 't liep aan tot in October des Jaars 1655, eer het Verdrag getroffen, en de Vrede wierdt vernieuwd. Eene der voorwaarden behelsde, dat de Heeren Staaten aan den Cid van Salee zouden doen wedergeeven ’t geen geborgen, in weezen of gekoomen was van ‘t Schip de Windhond, ‘t welk de Schout-bij-nacht KORNELIS TROMP, in ’t voorgaande jaar, bij gebrek van genoegzaame kennis te geeven, of Zeebrieven te vertoonen, omtrent Mamora hadt genomen, en te Kadix opgebragt, doch 't geen naderhand verongelukt was.
In den Jaare 1656, was tusschen KAREL GUSTAAF, Koning van Zweeden, en den Poolschen Koning JOHAN KAZIMIR, Oorlog ontstaan. ’t Belang, welk de Algemeene Staaten bij deezen Oorlog hadden, en de vreeze dat de Zweeden zich van Dantzig zouden meester maaken, waarbij de vaart der Hollanderen op de Oostzee, toenmaals gelijk nog heden een voornaame tak van hunnen Koophandel, merkelijk nadeel zou geleeden hebben, deedt hen besluiten om eene Vloot na de Zond en de Oostzee te zenden. Het Opperbevel over dezelve opgedraagen aan den Graave VAN WASSENAAR, Heere van Obdam, Luitenant-Admiraal van Holland. Doch eer deeze in Zee stak, wierdt de Vice-Admiraal DE RUITER, verzeld van den Vice Admiraal PIETER FLORISZOON en onzen Schout-bij-nacht TROMP, met eene Vloot, vooruitgezonden. In Junij kwamen zij onder de Lap, bij de Zond, ten anker.
Nevens de twee opgenoemde Opperbevelhebbers, begaf zich TROMP terstond aan land, om te Kopenhage met de Staatsche Gezanten, den Heere KOENRAAD VAN BEUNINGEN, de Heeren VAN AMERONGEN en MATTHIAS VIERZEN, te spreeken, en vervolgens eenige der voornaamste Staatsdienaaren te begroeten. Van daar keerden zij spoedig te rug in de Vloot, die door de komst des Heeren VAN WASSENAAR eerlang merkelijk versterkt wierdt. Met deeze vereenigde magt rigtten zij hunnen koers na Dantzig; hier wierden zij, straks naa hunne aankomst, met eenige eereschooten, uit het Kasteel Weixelmunde, begroet: terwijl men kort daar naa een Galjoot, voerende eenige Heeren en Kooplieden van de Stad, in de Vloot zag verschijnen, om den Luitenant-Admiraal en de overige Bevelhebbers te verwelkoomen. De Heer VINCENTIUS FABRICIUS, Sijndicus of Pensionaris der Stad, vermaard om zijne geleerdheid en Latijnsche Dichtkunde, kwam, uit naame der Wethouderschap, den Heere VAN WASSENAAR begroeten, en vervolgens aan land en in de Stad nodigen.
Onbeschrijflijk is de vreugde, welke, te Dantzig, over de komst der Nederlandsche Vloot, bedreeven wierdt; bij dag en nacht zag men de bewijzen van bijzondere blijdschap. Niet vrugtloos waren ook de kosten, door de Algemeene Staaten, bij deeze gelegenheid gedaan. Door hunne Gezanten traden zij, met eenige Gemagtigden des Konings van Zweeden, in onderhandeling over een nader Verdrag en Verbond van vriendschap. De Nederlandsche Vloot voor Dantzig bevorderde kragtdaadig dit Verdrag, ’t welk in September te Elbing wierdt geslooten. De tijding van het geslooten Verdrag deedt de Staaten deezer Landen besluiten, om den Heer VAN WASSENAAR, met dertig der zwaarste schepen, t’huis te ontbieden; doch aan den Schout-bij-nacht TROMP bevel te zenden, op of omtrent de Reê van Dantzig, met twaalf der ligtste schepen, tot nader order, te vertoeven. Doch niet lang naa het vertrek van den Luitenant-Admiraal, wierdt TROMP met zijne onderhoorige schepen insgelijks opontbooden. In November des Jaars 1656, kwam hij met zijn Vlootdeel behouden in ’t Vaderland aan.
Naa deezen togt, schijnt de Heer TROMP eenige jaaren rust van den Zeedienst te hebben genooten. Althans ontmoeten wij niets aanmerkelijks, wegens zijne verrigtingen van dien tijd af tot in den Jaare 1652. In dit jaar wierdt hij, nevens den Kapitein DIRK SCHEY, na de Middellandsche Zee gezonden, om eene Vloot van tien Koopvaardijschepen te geleiden. DE RUITER was reeds vroeger, met eene Vloot van twintig Oorlogschepen, derwaards gestevend. Op den eersten dag des Jaars 1663, kreegen de twee Nederlandsche Vlooten elkander in ’t gezigt. Doch eenige weeken laater wierdt de Vice Admiraal DE RUITER, met eenige schepen, na ’t Vaderland ontbooden, en hem tevens bevel gezonden, om het gebied over ’t Esquader, welk in de Middellandsche Zee zou blijven, over te draagen op den Schout-bij-nacht TROMP. Eerlang wierdt deeze aan werk geholpen, door de trouwloosheid der Algierijnen. Tegen het Verdrag, onlangs met hun geslooten, begonnen zij eenige Nederlandsche schepen te onderzoeken, en dezelve van veele goederen te berooven.
TROMP, deezen moedwil niet ongestraft willende laaten, en van de Algemeene Staaten uitdrukkelijken last ontvangen hebbende om geweld met geweld te keer te gaan, ging dan op hen los om hunne plonderzucht te teugelen. Eerlang raakte hij in gevegt met eenige Roofschepen, en veroverde dezelve; waar door een aanzienlijk getal Christen Slaaven in vrijheid wierdt hersteld. Onder anderen bemagtigde hij, op den tienden Januarij des Jaars 1664, niet verre van Mallaga, twee Algierijnsche Vriibuiters, den eenen met achttien, den anderen met twintig stukken geschuts gewapend, te zamen aan boord hebbende tweehonderdëntachtig, zo Turken als Mooren, vijfentwintig Christen Slaaven, en vijf Renegaaten. Niet lang vertoefde de Heer TROMP, naa deeze zege, in de Middellandsche Zee; zaaken van grooter aangelegenheid, elders voorgevallen, maakten zijne en de tegenwoordigheid zijner Vloote in andere wereldoorden noodzaakjijk.
Het vuur van Oorlog, ’t welk tusschen Engeland en de Veréénigde Gewesten eenigen tijd onder de assche hadt gesmeuld, dreigde nu wederom in lichterlaaije vlamme te ontbranden. KAREL DE II, hoewel door Nederlandsche hulp op den throon zijner Vaderen hersteld, toonde duidelijk dat hij deezen Landen een kwaad hart toedroeg. Op zommige plaatzen waren reeds daadlijkheden gepleegd, en men was hierom zorgvuldig op zijne hoede. Eene talrijke Vloot rijkgelaaden schepen wierdt, onder anderen, uit de Indien verwagt. Op dat deeze niet in de magt der Engelschen mogt vervallen, kreeg de Heer TROMP last, om met eene Vloot van tweeëntwintig Oorlogschepen op dezelve te kruissen. Hij ontmoette, in Augustus, de Oostïndische Retourvloot bij Fairhill omtrent Hitland, en bragt dezelve in behouden haven, zonder eenige vijandlijkheden ontmoet te hebben. Dewijl men hier te lande hadt beslooten, den Engelschen kragtdaadigen tegenstand te bieden, wierdt het tevens raadzaam geoordeeld, zommige Scheepsoversten tot hooger waardigheid te vorderen. Bij deeze gelegenheid wierdt de Schout-bij-nacht TROMP verheven tot den rang van Vice-Admiraal onder het Kollegie ter Admiraliteit te Amsterdam. In deeze hoedanigheid woonde hij den Zeeslag bij, op den dertienden Junij des Jaars 1665, tusschen de Engelschen en Nederlanders voorgevallen.
Thans geboodt hij op het Schip de Liefde, voerende tweeëntachtig stukken geschut en vierhonderd koppen. Zeer dapper kweet hij zich in deezen strijd; zeilen, staand en loopend want, in één woord bijna alles was op zijn schip aan flarden geschooten. Dapper kweeten zich ook eenige andere Bevelhebbers; doch de meesten waren niet vrij te spreeken van lafhartigheid, blijkbaar uit hun spoedig afdeinzen na ’s Lands Zeegaten, toen zij nog naauwlijks den vijand begroet hadden. TROMP betoonde hier over openlijk zijn misnoegen, bijzonderlijk ook aan de Afgevaardigden der Algemeene Staaten in Texel, welke, naa het eindigen des gevegts, met een Jagt buiten Gaats gevaaren zijnde, eer nog de Vloot was binnen geloopen, den Vice Admiraal TROMP bij zich aan boord deeden koomen, hem aanmaanende om met de Vloot zee te blijven houden, al ware ’t ook dat dezelve daar door eenigen tegenspoed leedt, om althans aan de eere te blijven.
Doch TROMP, het hart vol spijts hebbende, gaf hun ten antwoord, dat hij met Kapiteinen, die hem zo schelmagtig hadden verlaaten, zulks niet konde doen. De Vloot, bestaande uit bijkans zestig schepen, liep dan binnen, onder geleide van de Heeren TROMP en KORNELIS EVERTZEN. Bij het bezigtigen der schepen bleek het, dat zij in ’t algemeen weinig, en de meesten in ’t geheel niet, beschadigd waren. Eenige weinige schepen konden toonen in ’t heetst van ’t gevegt geweest te zijn; het schip van den Vice-Admiraal TROMP muntte onder deeze uit. Op dat de trouwloosheid en lafhartigheid, in het toekoomende, zo veel doenlijk, mogt gestuit worden, wierdt het dienstig geoordeeld, in Texel, op ’s Lands Vloot, eenen Krijgsraad te beleggen, in welken het gedrag der verdagte Kapiteinen beoordeeld, en vervolgens hun de verdiende straffe zou worden toegevoegd.
Van deezen Krijgsraad wierdt de Heer TROMP tot Opperhoofd benoemd; ook hadt hij alle mogelijke moeite aangewend tot het voortzetten deezer zaake, hebbende ten dien einde in allerijl eenen keer na den Hage gedaan, om de Algemeene Staaten van alles naauwkeurig te onderrigten. Niet lang naa deezen geregtshandel, door welken aan de lafhartigen en die zich aan ontrouwe hadden schuldig gemaakt, de welverdiende straffe wierdt toegevoegd, wierdt de Heer TROMP, ter belooninge van zijne dapperheid, in den laatsten slag betoond, door de Staaten van Holland, bevorderd tot de waardigheid van Luitenant-Admiraal, onder het Kollegie ter Admiraliteit aan de Maas, en wel in de plaats van den onlangs gesneuvelden Admiraal EGBERT BARTHOLOMEUSZ. KORTENAAR. Een zonderling genoegen betoonde, over deeze verheffing, het Bootsvolk in ‘t algemeen, ’t welk hem, even gelijk wel eer zijnen Vader, bij uitsteekendheid genegen was.
Naa het ongelukkig, doch eerlijk uiteinde des Heeren VAN WASSENAAR, hadden de Algemeene Staaten straks in overleg genomen, wien zij het Opperbevel over ’s Lands Vloot, in zijne plaats, zouden opdraagen. Veelen wierpen ’t oog op den Heer TROMP, aan wiens dapperheid niemand twijfelde. Doch tusschen deezen en de Gemagtigden der Staaten was eenig misnoegen ontstaan, wanneer hij, naa den slag, niet tegenstaande hunne aanmaaning om Zee te houden, met het grootste gedeelte der Vloot binnen Texel was geloopen. Ook melden zommigen, dat hij, op ’t Eiland Texel aan land treedende, zou gezegd hebben, zijn Ampt te zullen nederleggen, om dat ’er naauwlijks twaalf Kapiteinen geweest waren, die hunnen pligt tegen de Engelschen betragt hadden.
Doch de voornaamste reden, waarom zommigen hem tegen waren, was, om dat hij, huns oordeels, den Prinse VAN ORANJE eene al te groote genegenheid toedroeg. In ’t algemeen wierdt het egter begreepen, dat niemand boven zijn hoofd kon gesteld worden, zonder hem een gevoelig ongelijk aan te doen. Hierom wierdt het besluit genomen, dat men hem, ten minsten in naam, het hoog bevel over de Vloot zou opdraagen. Doch tot maatiging van zijn gezag, wierdt tevens goedgevonden, drie Gevolmagtigden der Algemeene Staaten af te vaardigen op ‘s Lands Zeemagt; tot deeze waardigheid wierden eerlang benoemd RUTGER HUIGENS, wegens Gelderland afgevaardigd ter Algemeene Staatsvergaderinge, JAN DE WITT Raadpensionaris van Holland, en JOAN BOREEL, Burgemeester van Middelburg.
De Heer TROMP, in gevolge van dit besluit, het Oppergebied over ‘s Lands Vloot aanvaard hebbende, betoonde grooten ijver in ’t bezorgen van alles ’t geen noodig of dienstig was, om dezelve spoedig in Zee te brengen. Doch toen alles nu bijkans gereed was om uit te loopen, en TROMP zich nevens de Gevolmagtigden der Staaten reeds in Texel op zijn schip de Liefde hadt begeeven, ontving men aldaar de tijding van de aankomst des Luitenant Admiraals DE RUITER met zijne Vloot op de Rivier de Eems. Hier door ontstondt merkelijke verandering.
Reeds vóór zijne aankomst, hadden veele Leden der Staaten van Holland hunne genegenheid vertoond om hem het Opperbevel op te draagen; doch toen men de zekere tijding van zijne wederkomst van de Kust van Guinee, werwaarts hij eenen togt hadt gedaan, ontvangen hadt, wierdt deeze zaak ernstig bij de hand genomen. Amsterdam deedt den eersten voorslag; alle de Leden van Holland, en vervolgende Algemeene Staaten, stemden in denzelven. Op den elfden Augustus des Jaars 1665, wierdt het besluit genomen, dat de Luitenant Admiraal DE RUITER, geduurende den aanstaanden togt, als Opperhoofd ’s Lands Vloot zou gebieden, onder het oppergezag der bovengemelde Gevolmagtigden, HUIGENS, DE WITT en BOREEL. Een algemeen genoegen namen de Bevelhebbers der Vloote in dat besluit, wanneer het hun wierdt aangekondigd, uitgezonderd onzen Luitenant-Admiraal TROMP. Hij verklaarde ronduit, „dat hij niet begeerde te staan onder den Luitenant-Admiraal DE RUITER, en niet van meening was in Zee te loopen: dewijl, nu hij de Vloot in goede order gebragt en in staat hadt gesteld om Zee te kiezen, hem een ander boven ’t hoofd gesteld was.”
Den volgenden dag, wanneer, in zijne tegenwoordigheid over ’t uitloopen der Vloote wierdt geraadpleegd, herhaalde hij deeze Verklaaring, ’er nevens voegende, „dat hij verzogt, voor deeze reize, van zijn Ampt te mogen ontslagen worden, dewijl hij toch den togt met geenen lust of goede genegenheid zou kunnen doen”; met bijvoeging nogthans „dat hij, bij andere gelegenheden, zich den dienst van den Lande niet zou onttrekken.”
De Heeren Gevolmagtigden, naa alvoorens met de Afgevaardigden van de Kollegien der Admiraliteiten rugspraak te hebben gehouden, voerden TROMP eenige redenen te gemoete, door welke zij beweerden, dat hij den aanstaanden togt onbezwaard, en zonder krenking van eere, kon bijwoonen, en hem wijders tot zijnen pligt vermaanden. Toen hij, niet tegenstaande dit alles, op zijn ontslag bleef aanhouden, wierdt hem eindelijk geantwoord, „dat zij zich niet bevoegd vonden om hem dit ontslag te kunnen inwilligen; doch zo hij bij zijn besluit volhardde, hij dan zijn ontslag van de Algemeene Staaten, door eenen brief, moest verzoeken; dat zij, in zulken gevalle, gaarne aan Hunne Hoogmogenden, ten zijnen behoeve, wilden schrijven; maar dat hij genoodzaakt was, het antwoord der Algemeene Staaten af te wagten; dat hij zelf, naa ’t verkreegen verlof, van daar niet behoorde te vertrekken vóór de aankomst van den Luitenant-Admiraal DE RUITER in de Vloot; dewijl het gebied, ‘t welk aan hem, bij provisie, door Hunne Hoogmogenden, was opgedraagen, zo lang bleef duuren.”
Hier meede scheidde de Heer TROMP van de Gevolmagtigden, zonder zich ten vollen te verklaaren, of hij aan de Algemeene Staaten zou schrijven, dan niet. De Heeren Staaten van Holland ondertusschen, uit zeker schrijven van de Heeren KORNELIS WITZEN, Oud-Burgemeester van Amsterdam, en den Raadpensionaris DE WITT, verstaan hebbende dat de Luitenant-Admiraal TROMP zwaarigheid maakte om onder den Heere DE RUITER te staan, en Zee te kiezen, schreeven daar over hunne meening aan de gemelde Heeren, in den volgenden brief:
De Staaten van Holland en West Vriesland.
„Edele, Erentfeste, Hooggeleerde, Wijze, Voorzigtige Heeren!
„Wij verneemen met misnoegen en verwondering, dat de Luitenant Admiraal TROMP uit onze dispositie, ten aanzien van de qualiteit en ’t Commandement, gedefereerd aan den Luitenant Admiraal DE RUITER, occasie genomen heeft van tergiversatie in de uitvoering van des Lands dienst, hem aanbevolen, ook zo verre dat hij weigeren zou te staan onder ’t Commandement van den voornoemden DE RUITER, en vervolgens omme voor des Lands dienst in de aanstaande Expeditie zich te laaten emploijeeren. Vertrouwende niettemin dat hij, zijne gedagten over eene zaak van zo groot een gewigt voor den dienst van den Lande in ’t gemeen, en de reflectien die over ’t voorschreeven doen tegen zijn persoon in ’t particulier gemaakt zouden moeten worden, nader hebbende laaten gaan, zich beter zal beraaden hebben; ende hoe het zoude mogen wezen, dewijl door zo onberaaden voorneemen des Lands dienst in geenen deele mag verwaarloosd worden, zo begeeren wij dat Gijlieden de zaaken bij alle manieren, doenlijke en bedenkelijke wegen, daar heenen zult dirigeeren, dat, zonder aanschouw op den persoon van den voornoemden Luitenant-Admiraal TROMP, en ’t zij hij zich beter bedagt hebbe, ofte bij zijn onbevoegd en onvoorzigtig opzet zoude mogen persisteeren, daaromme het uitgaan van de Vloot in geenerlei wijze opgehouden, of geretardeerd, maar zonder eenig verzuim van tijd of occasie geavanceerd en geëffectueerd zal worden, enz.”
De Gevolmagtigden gedroegen zich naar den inhoud van dit schrijven. En TROMP, zich nader bedagt hebbende, of zich laatende overreeden, bleef op de Vloot, en voegde zich naar de meening en het bevel van ‘s Lands Staaten.
Ondertusschen was, voor eenige dagen, merkelijke opstand gereezen op het schip van den Heere TROMP, voornaamlijk onder de gemeene Matroozen; deeze wilden het anker niet opwinden dan in den naam des Prinsen VAN ORANJE; in nog verscheiden andere opzigten stelden zij zich tegen hunne Bevelhebbers, die, egter, door gevoegelijke middelen, alles wederom tot stilstand bragten. Maar de muitzucht openbaarde zich van nieuws, met grooter hevigheid, toen de Kok begon te schaffen. Want niet te vrede zijnde met het geen hun geschaft wierdt, begaven zij zich met de bakken na de Kajuit, en maakten aldaar groot geweld: zo dat de Scheepsoversten, opgemerkt hebbende wie de voornaamste Belhamels waren, dezelve deeden in verzekering neemen, en voorts in boetjens kluisteren, om vervolgens naar verdienste gestraft te worden. De Krijgsraad vergaderde dan, en, de schuldigen gehoord hebbende, verwees twee van dezelven, tot een spiegel voor alle anderen, om de Galg het lot te werpen. Ten dien einde wierden twee stukken papier gelegd in een tinnen schotel, met een servet overdekt; op het eene papiertje was een Galg, op het ander een Nul getekend. Die de Galg trok, wierdt terstond aan de groote Raa opgehangen, de andere strengelijk gegeesseld en gebrandmerkt, en wijders voor schelm aan land gezet.
’t Is bekend, hoe ‘s Lands Vloot, bij deeze gelegenheid, wierdt in Zee gebragt, door de kundigheid en onvermoeide vlijt van den Raadpensionaris DE WITT, die, tegen het algemeen gevoelen der Lootzen, bevonden hebbende, dat ’er wel achtentwintig streeken op het Kompas waren, met welke de schepen konden uitloopen, zelve het dieplood in de hand nam, en, het Spanjaardsgat gepeild hebbende, op zommige plaatzen vier voeten meer water vondt, dan doorgaans wierdt gemeend. Hier door gelukte het dien grooten Staatsman, ’s Lands Zeemagt, tot algemeene verbaasdheid, met een Zuiden en Zuidwesten wind in Zee te brengen.
Doch niet lang was zij in Zee geweest, of zij wierdt beloopen van eenen geweldigen storm, zo dat het oogmerk, om handgemeen te worden met de Engelschen, thans mislukte. De verstrooide Vloot verzamelde zich onder Goeree, van waar zij na Engeland overstak, en eerlang in ’s Konings Diep binnen liep, met oogmerk om iets tegen den vijand te onderneemen, Doch eene algemeene ziekte, welke op ’s Lands Vloot ontstondt, verijdelde dit voorneemen. TROMP was, ten deezen opzigte, een der ongelukkigsten; hij verklaarde, dat op zijn schip, binnen den tijd van twee dagen, meer dan vijftig Soldaaten waren ziek geworden. Hierom wierdt beslooten de Vaderlandsche Reeën wederom op te zoeken. TROMP zette zijnen koers na de Maas, daar hij in November behouden aan kwam.
In het begin des volgenden jaars, verzogt de Luitenant-Admiraal TROMP aan de Heeren Staaten van Holland, dat zijne kommissie, als Luitenant-Admiraal van Holland en West-Friesland, onder het Kollegie ter Admiraliteit op de Maaze, mogt veranderd, en hij, in de plaats hier van, tot Luitenant-Admiraal onder ’t Kollegie ter Admiraliteit van Amsterdam aangesteld worden. De Heeren Staaten, den raad der bovengemelde Kollegien daar over hebbende ingenomen, bewilligden in zijn verzoek. Op den zesden Februarij ontving hij zijnen nieuwen Lastbrief. Met het schip Hollandia, voerende tweeëntachtig stukken geschut en vierhonderd vijftig koppen, liep hij, nevens de geheele Nederlandsche Vloot, op den eersten Junij des Jaars 1666, in Zee. Op den elfden dier maand kreegen de Staatsche en Engelsche Vlooten elkander in ‘t gezigt, omtrent het Nieuwvoorland, en begonnen dien merkwaardigen Zeeslag, welke vier dagen duurde, zo beroemd in ’s Lands Geschiedenissen. ’s Anderen daags gaf hij, door eenen brief, den Staaten kennis van ’t veroveren van ’t schip des Admiraals van de Witte Vlag, the Royal Charles, voerende negentig metaalen stukken; als meede van den moed, welke het Bootsvolk bezielde.
Op den zelfden dag, als de twee Vlooten aan elkander raakten, was de Heer VAN SOMMELSDYK in ’s Lands Vloot gekoomen, en hadt zich begeeven aan boord van den Luitenant-Admiraal TROMP, onaangezien DE RUITER hem verzogt hadt, dat hij zich op zijn schip onthouden wilde; ’t geen daar naa, hier te Lande, eenig vermoeden baarde, als of hij TROMP eenen raad was koomen geeven, die met ’s Lands dienst niet wel bestaan kon. Ook hebben sommigen aangemerkt, dat TROMP, geduurende deezen Zeeslag, in verscheiden opzigten, zich geenzins onberispelijk hadt gedraagen.
Toen DE RUITER, met den middeltogt der Zeemagt, met den Hertog VAN ALBEMARLE in een hevig gevegt geraakt was, bleef TROMP, die de agterhoede geboodt, twee mijlen bewesten DE RUITER, met opgegijde zeilen, leggen, even als of hem het werk niet aanging; waar door DE RUITER in merkelijke ongelegenheid kwam. Beter gedroeg hij zich in zijn gevegt met den Engelschen Vice-Admiraal SMITH, dien hij tegen den avond op de vlugt dreef; hoewel het hem vervolgens tot misdaad wierdt gerekend, dat hij, zonder zich aan den reddeloozen staat van DE RUITER te laaten gelegen zijn, zich enkel bezig hieldt met het Eskader van SMITH, den gantschen nacht door, te vervolgen; van welk vervolgen hij, zonder den Engelschen merkelijk nadeel te hebben toegebragt, na de Wielingen, en voorts door ’s Lands Diep in behouden haven liep. Niet lang daar naa liep ook het overige der Vloote binnen.
Zo dra waren de Afgevaardigden der Admiraliteiten, nevens de Gevolmagtigden der Algemeene Staaten, naa het eindigen van den slag, niet bij DE RUITER aan boord gekoomen, of deeze, gelijk hij voorheen reeds schriftlijk hadt gedaan, begon zich bij dezelve mondeling te beklaagen over de wijze, op welke de Heer TROMP zich omtrent hem hadt gedraagen. Hij gaf niet onduidelijk te kennen, dat hij hem hieldt voor de oorzaak van den slegten uitslag des jongstgebeurden Zeeslags. TROMP, hier van kennis gekreegen hebbende, en zoekende zich te zuiveren van eene zo smaadelijke opspraak, schreef vervolgens eenen brief aan de Algemeene Staaten, en aan de Staaten van Holland.
Den eersten brief besluit hij al dus: „Hoogmogende Heeren, nu naa deeze, en alle mijne getrouwe diensten, van den Heer Luitenant-Admiraal DE RUITER, door partijschip, zonder mij gehoord of gesproken te hebben, ende jalousie, om dat God Almagtig met kleinder magt mij op den vijand avantagie heeft gegeeven, ende hem met een grooter magt disavantagie, voor oorzaak van de Nederlaage en voor een Schelm gedecrieerd te worden, is mij onlijdelijk; ende zo geene reparatie daar van krijge, ben ik incapabel om het Vaderland te kunnen dienen: want zo nu niet wel gedaan heb, meene nooit wel te zullen kunnen doen. Ende ’t is geen tijd om Schelmen te emploijeeren, maar wijze, voorzichtige en couragieuse Zeehelden, die voor 't Vaderland, ende haare eigen reputatie, bereid zijn goed en bloed op te zetten, welke ik meene tot nog toe zo wel door Gods genadigen zegen te hebben geconserveerd, dat ik geen Luitenant-Admiraal DE RUITER, nech eenig mensch ter wereld, zo lang ik leeve, capabel achte mij die te zullen kunnen ontsteelen, enz.”
Deeze en nog verscheiden andere uitdrukkingen in deezen brief gaven genoegzaam te verstaan, hoe verre de vriendschap en het vertrouwen tusschen de beide Admiraalen verbroken waren. De Staaten van Holland, over dit geschil ten hoogsten bekommerd, en erger gevolgen duchtende, bevalen aan eenige Leden van hunne Vergaderinge deeze zaak in nadere overweeging te neemen, en hun Vervolgens van goeden raad te dienen. De Raadpensionaris DE WITT, een der afgevaardigde Leden, deedt ’s anderen daags, ter Staatsvergaderingen verslag van ’t besluit der Heeren, ’t welk hier op uitkwam: „Dat men den Luitenant-Admiraal TROMP moest opontbieden; dat hij met den Luitenant-Admiraal DE RUITER niet overeenkwam; dat ’s Lands dienst vereischte dat noodzaaklijk een van beiden van zijne bediening moest ontslagen worden; dat men TROMP beter dan DE RUITER kon ontbeeren.”
Dit voorstel wierdt door de Ridderschap en de meeste Steden goedgekeurd, en vervolgens beslooten „Dat de Commissie, aan den Heere TROMP, als Luitenant-Admiraal van Holland en Westfriesland, onder ’t Kollegie te Admiraliteit te Amsterdam, bij provisie, en tot Hunner Ed. Grootmogenden kennelijk wederzeggen, gegeeven, zal worden ingetrokken, gelijk dezelve ingetrokken wordt mits deezen. Dat voorts Hunne Hoogmogenden zullen worden verzogt, den voornoemden TROMP ten spoedigsten herwaarts te beschrijven, om te zijner aankomste alhier hem de voornoemde zijne dimissie bekend te maaken, als naar behooren.”
De Heer TROMP, dan, op aanschrijven der Heeren Staaten, op den drieëntwintigsten Augustus in den Hage gekoomen zijnde, wierdt hem, ’s anderen daags, ter Vergaderinge van Holland verscheenen zijnde, door den Raadpensionaris aangezegd „Dat Hunne Ed. Grootmogenden hadden goedgevonden, de Commissie, aan hem voor deezen, als hun Luitenant-Admiraal onder ‘t Kollegie ter Admiraliteit te Amsterdam gegeeven, in te trekken.”
TROMP antwoordde daar toe bereid te zijn, en beloofde het ontvangen bevel met ontzag te zullen gehoorzaamen; bedankende wijders voor de gunst en eere, die hij voorheen hadt genooten. Doch alzo TROMP bij den gemeenen man en de Matroozen zeer gezien was, vreesde men dat deeze handelwijze ligtelijk eenig onheil of opschudding zou kunnen te wege brengen. Hierom wierdt hem tevens belast, om tot nader order in den Hage te blijven, en te gelijk verbooden na de Vloot te gaan of daar heen te schrijven, onder bedreiging van als schuldig aan Muiterij te zullen gestraft worden.
In de plaatze van den Heere TROMP, wierdt met de waardigheid van Luitenant-Admiraal bekleed de Heer WILLEM JOSEF VAN GENT, Kolonel van het Regiment Mariniers; die in ’t eerst weigerde dit Ampt te aanvaarden, doch naderhand, door het sterk aanhouden van zommigen, en onder deezen den Heere TROMP zelven, daar toe wierdt overgehaald. Aldus wierdt TROMP van allen Zeebewind verlaaten, zeer tegen den zin van de Vergaderinge der Algemeene Staaten. Zommigen meenen, dat ’s Mans blijkbaare zucht voor het Huis VAN ORANJE voor de voornaamste reden, waarom hij in ongunst verviel, moet gehouden worden.
De Graaf D’ESTRADES, toenmaals Fransche Gezant bij de Algemeene Staaten, zich verbeeldende, dat de Heer TROMP deezen spijt niet zou kunnen verzwelgen, en gelegenheid zoeken om ’er zich, op de eene of andere wijze, van te wreeken, zogt hem over te haalen in den dienst van den Koning zijnen Meester, met belofte van een jaarwedde van vijftigduizend Livres. Doch TROMP, die, naa zijne dimissie van de Staaten van Holland, ook bij de Algemeene Staaten om ontslag van zijne kommissie als Kapitein verzogt hadt, wees deeze streelende aanbieding van de hand, en verkoos als een vergeeten burger stil in zijn Vaderland te leeven.
Waar hij zich, naa deezen, meest onthouden hebbe, is ons niet gebleeken. ‘t Kan zijn dat hij een groot gedeelte van zijnen tijd doorbragt in ‘t vermaaklijk Dorp 's Graavelande, op de Lustplaats, door hem gestigt, en naar zijnen naam Trompenburg geheeten, uit welks aanleg zijne zucht tot het scheepsleeven eenigzins kan worden opgemaakt, als zijnde het gemelde Lusthuis, ’t welk nog in weezen is, in de gedaante van een Oorlogschip gebouwd. In den Jaare 1672, ten tijde van den verfoeielijken moord der Broederen DE WITT, bevondt TROMP zich in den Hage. Zommigen hebben aangetekend, dat een knegt van de Postwagens, met den fluweelen mantel van Heere JOAN DE WITT wegloopende, en hem ontmoetende, hem toeriep: „Hier heb ik de fulpen lap van den Verraader langen JAN” waarop TROMP zou geantwoord hebben: „Dat is goed, mannen” stellende zich vervolgens voor de strafplaatze. Ook zou iemand, die bij dit ijselijk schouwspel tegenwoordig was, ziende TROMP onder de toekijkers staan, hem gevraagd hebben: „Wat zegt ’er mijn Heer TROMP van?” Waar op deeze, naar ’t verhaal van zommigen, zou geantwoord hebben: „Dat moet ’er nu zo mede door” anderen melden, dat hij, den hoed in de oogen trekkende, stil zweeg.
Zeker is het, dat bij deeze gelegenheid bleek, hoe zeer de Heer TROMP bij ’t graauw gezien, en zijne afzetting hetzelve tegen den zin was. Een Matroos schreeuwde: „Dit” (JOAN en KORNELIS DE WITT) „zijn de schelmen, die geene Vloot tegen KROMWEL wilden in Zee brengen, maar den ouden Admiraal TROMP zo deerlijk lieten vermoorden. Die hond”, wijzende op het Lijk van Heere JOAN „meende het den Zoon, ons Keesje (KORNELIS TROMP) ook te klaaren; doch dit miste hem. Evenwel zette hij hem nog af.”
Daar naa eenige der verscheurde kleeren over zijn hoofd zwaaiende, riep hij: „TROMP boven, DE WITTEN onder! die ’t zo niet wil, dien slaa de donder.” In ‘t aftrekken langs den Vijverberg, voor bij het Heeren Logement, daar toen de Heeren TROMP en KIEVIT in de Vensters lagen, riepen de Schutters in ’t voorbijtrekken: „Lang leeve de Prins; lang leeve TROMP!” die egter op dit geroep, nevens den Heere KIEVIT, het hoofd omkeerde.
Bijkans zeven jaaren leidde dus de Heer TROMP een ampteloos leeven; ten einde van dezelve wierdt hij in zijne oude waardigheid hersteld. Aanleiding hier toe gaf de dood van den Heere VAN GENT, onlangs op ’t bed van eere gesneuveld. Het Gemeenebest hadt thans de vereenigde magt van Frankrijk en Engeland op den halze, en dus bekwaame Bevelhebbers hoognoodig, om die geduchte vijanden tegenstand te bieden. Prins WILLEM, die nu tot de waardigheid van Stadhouder en Admiraal-Generaal was verheven, die den Heer TROMP voor een wakker Zeeheld hieldt, en van deszelfs zucht voor het Huis VAN ORANJE overtuigd was, verzogt hem daarom, alle de voorgaande dingen te willen vergeeten, en zijn Ampt van Luitenant-Admiraal onder het Kollegie ter Admiraliteit te Amsterdam, wederom te willen aanvaarden. En op de de oude wrok, tusschen DE RUITER en hem, niet eenige verwarring op ‘s Lands Vloot mogt veroorzaaken, bragt de Prins wijders te weege dat de twee Admiraalen zich in zijne tegenwoordigheid in der minne verzoenden; beloovende al het voorgaande in eeuwige vergeetelheid te begraaven, en voortaan in broederlijke vriendschap te zullen leeven.
De herstelling van den Heere TROMP in zijne oude waardigheid veroorzaakte een algemeen genoegen, niet alleen onder ‘t Zeevolk, maar ook onder den gemeenen man; en men twijfelde nu niet, of ’s Lands Vloot zou, onder zulke dappere Hoofden, de Fransche en Engelsche Zeemagt de vleugelen korten. Zijne Hoogheid wendde ook allen mogelijken vlijt aan, om de eensgezindheid tusschen de twee Zeevoogden te bevorderen en te bevestigen. In zekeren brief aan DE RUITER schreef de Prins, onder andere: „Voorts hebben wij in ernstige termen belast en gerecommandeerd aan den Luitenant-Admiraal TROMP, UEd. en uw commandement allenthalven te bejegenen met behoorlijk respect en gehootzaamheid; gelijk gemelde Luitenant-Admiraal ons het zelve mede toegezegd en beloofd heeft.”
De Heer TROMP dan in zijne waardigheid hersteld zijnde, deedt alle moeite om zijn schip, de Gouden Leeuw, in gereedheid te brengen. Zijn Volk deedt hij over dag en nacht werken, en, op dat de vermoeide Matroozen eenige rust mogten genieten, zijne Kapiteinen, Luitenants en andere Bevelhebbers de nachtwagten waarneemen. Op den zevenëntwintigsten van Bloeimaand des Jaars 1673, liep hij, met eenige schepen, uit Texel in Zee, en kwam ’s anderen daags tegen den middag bij ’s Lands Vloot op Schooneveld, de algemeene verzamelplaats. Terstond naa zijne aankomst, begaf hij zich aan boord van den Admiraal DE RUITER, die hem zeer vriendlijk verwelkoomde; zijnde deeze bijeenkomst de eerste in den tijd van zeven jaaren. Weinige dagen daar naa onthaalde de Heer TROMP den Admiraal DE RUITER, nevens den gantschen Krijgsraad, op zijn schip ter maaltijd. Bij deeze gelegenheid vertoonde zich zulk eene vriendschap en vertrouwen tusschen de twee Opperhoofden, en de overige Bevelhebbers, midsgaders zulk een brandende ijver om den Vaderlande dienst te doen, dat men ’er eene gewisse hoop uit schepte op eene aanstaande luisterrijke overwinning. In ‘t begin van Junij kreeg de Staatsche de Veréénigde Fransche en Engelsche Zeemagt in ’t gezigt. Deeze bestondt uit omtrent honderdënvijftig zeilen, onder welke men tusschen de tachtig en negentig groote schepen van Oorlog telde.
De onze was niet meer dan tweeënvijftig schepen van Oorlog sterk, behalven eenige Fregatten, Advijsjagten en Branders, in alles een getal van omtrent honderd zeilen uitmaakende. In de Nederlandsche Vloot geboodt TROMP den Voortogt, DE RUITER de Middelhoede, en BANKERT de Agterhoede. Eer het gevegt eenen aanvang nam, deedt TROMP eene Krijgsmans aanspraak tot zijne Officieren. Om hen aan te moedigen, tot kloekmoedig strijden, bragt hij zijn eigen voorbeeld bij, „die het,” zeide hij, „niet behoefde te doen om eenig genot, maar uit enkele liefde tot het bedrukte Vaderland was te scheep getreeden, om hetzelve te helpen beschermen en handbaaven; willende zijn leeven liever voor hetzelve opofferen, dan de oude vrijheid in slaavernij zien verkeeren, en de Nederlanders den hals onder het juk van eene vreemde Mogendheid buigen. Wij hebben”, dus vervolgde hij, „een regtvaardigen God, en eene regtvaardige zaak; laaten wij daar op vertrouwen. Ik twijfel niet, indien gij allen u gedraagt als eerlijke lieden, of ’t zal wel gaan.” Dit beloofde ieder bij handtasting.
Toen vervolgens het Gebed gedaan was, zeide hij tot zijn Scheepsvolk: „Mannen, de vijand is nu nabij; elk draage zich nu als een braaf Kaerel, en daar hij voor te scheep is gekoomen: en die zulks doen, zal ik het beloonen; dat beloof ik.” Tot besluit ’er nevens voegende: „’t Zal wel gaan.” Hier op dreunde het schip van ’t gejuich van ’t Scheepsvolk, smijtende de mutzen om hoog, en roepende: Vive TROMP! met belofte van den laatsten droppel bloeds, tot verdeediginge van ’t Vaderland, te zullen vergieten.
’s Naamiddags van den zevenden Junij, tusschen een en twee uuren, raakten de Vlooten aan elkander. Wat de overige Vlootvoogden verrigt hebben, staat ons hier niet te verhaalen; wij bepaalen ons alleen tot het aandeel van onzen Luitenant-Admiraal in dit gevegt.
TROMP, die, gelijk gezegd is, den Voortogt geboodt, wierdt handgemeen met den Vice-Admiraal SCHRAM, die insgelijks den voortogt hadt onder ’t Eskader van de Witte Vlag onder den Graave D'ESTRÉES. Hij bevondt zich op het schip de Gouden Leeuw, ’t welk door den vijand weldra dermaate wierdt gehavend, dat hij moest overgaan op ’t schip de Prins te Paard. Tot 's avonds ten zeven uuren vogt hij hier, toen het zelve de groote Mast over boord geschooten, en hij genoodzaakt wierdt zich te begeeven op ’t schip Amsterdam, waar mede, schrijft hij in eenen brief aan de AlgemeenStaaten, „wij den dans voleindden.”
In dit gevegt bleek de oprechtheid der verzoeninge en vriendschap tusschen de Heeren DE RUITER en TROMP. Want als deeze, door de overmagt des vijands, zich in groot gevaar bevondt, en zijn Volk moedeloos begon te worden, riep hij, ziende DE RUITER, tot zijn ontzet, op hem afkoomen, tot het Bootsvolk: „Mannen, daar is Bestevaêr, die koomt ons helpen; ik zal hem ook niet verlaaten, zo lang als ik adem kan scheppen.” Ook hielde de vijand kort daar naa van hem af. ’s Lands Vloot behaalde hier de overwinning, en bleef in de zelfde Zee, daar zij gevogten hadt; hoewel de vijanden zich insgelijks de zege toeëigenden.
Bij den Heere WAGENAAR vinden wij eenen brief, ’s daags naa ’t gevegt, door den Luitenant-Admiraal, aan zijne Zuster geschreeven; waar van de kundige Historieschrijver getuigt een woordelijk Afschrift te hebben in handen gehad. In ’t vertrouwen dat het den Leezer niet onaangenaam zijn zal, dien brief ook hier te ontmoeten, zullen wij denzelven woordelijk mededeelen.
„BEMINDE SUSTER,
„Gisteren hebben wy den dans aengegaen, en ben Godt sy gelooft gesondt, en hebben ons hart eens weder opgehaelt als Keuningen. Ik ben op myn vierde schip, de Comeetstar, en meene van daeg een braeven dans te danssen. Wy krygen de Fransen soo aen ‘t loopen, dat sy de bramseils en alles bysetten, en soo het van daeg soo voortgaet, soo hoop ik dat aller vrienden en ons gebedt verhoort sal zyn, en dat wy van de tyranny verlost zullen worden. Adieu, Couragie. ’t Sal waerachtig wel gaen. 8 Juny 1673.”
C. TROMP.
Naa dit gevegt hadt ’s Lands Vloot zich verzameld op Schooneveld; binnen vijf dagen was zij wederom in staat gebragt om den vijand het hoofd te bieden. Op den veertienden der bovengemelde maand raakten zij wederom handgemeen. TROMP geboodt thans de Agterhoede; hij en de Vice-Admiraal SPRAGGE, van de Blaauwe Vlag, wierden handgemeen. Vooraf hadt met deezen reeds eenige Kogels gewisseld de Luitenant-Admiraal SWEERTS, wiens schip, sneller zeilende dan de overige van zijn Smaldeel, midden onder den vijand was geraakt: zo dat het gantsch reddeloos geschooten zijnde, en geene hoop op hulp hebbende, SWEERTS zich genoodzaakt vondt van den vijand af te deinzen, om zich een weinig te herstellen.
Twee dagen naa deezen Zeeslag, welke klaarblijkelijk ten voordeele van de onzen uitviel, alzo de Veréénigde Franschen en Engelschen de Zee geruimd, en de Staatschen ’t veld behouden hadden, wierdt dit gedrag van den Luitenant-Admiraal SWEERTS, in tegenwoordigheid der Gevolmagtigden van ’s Lands Staaten, in den breeden Krijgsraad overwoogen. TROMP beschuldigde hem in ’t aangezigt van wanbeleid en lafhartigheid. SWEERTS beriep zich op zijne onmagt en dringende noodzaaklijkheid. Hier over ontstonden tusschen de twee Opperhoofden hevige woorden, welke, zonder de tegenwoordigheid der Heeren Gevolmagtigden, veelligt, op daadlijkheden zouden uitgeloopen hebben. Eindelijk liet zijne Hoogheid zich aan deeze zaak gelegen zijn: de menigvuldige verklaaringen, ten voordeele van den Heere SWEERTS, bewoogen den Prins om den Krijgsraad aan te schrijven, dat men de beschuldigingen, bij voorraad, in Staate zou laaten, om dezelve bij tijd en wijle nader te overweegen. TROMP en SWEERTS beloofden elkander zich overeenkomstig daar mede te zullen gedraagen; en aldus wierdt dit geschil voor dien tijd bijgelegd.
De volgende Zeeslag, in welken de Heer TROMP de Agterhoede geboodt, was dat vermaarde gevegt, ’t welk voorviel in ’t gezigt der Hollandsche Kust, omtrent de Helder en Kijkduin. TROMP en SPRAGGE raakten hier wederom handgemeen, op den eenentwintigsten Julij, ’s morgens tusschen acht en negen uuren. Gelijk in de gantsche Vloot, dus wierdt tusschen deeze Helden met ongemeene dapperheid gestreeden. Meer dan drie uuren bleeven zij elkander op zijde leggen, zonder zeil te reppen, terwijl het grof en klein geschut onophoudelijk bleef speelen. Merkwaardig is het, maar tevens waaragtig, dat men bij de drie uuren lang hadt gevogten, eer op het schip van onzen Luitenant-Admiraal, onder een getal van bijkans vijfhonderd menschen, iemand gesneuveld of gekwetst was.
DE RUITER en verscheiden anderen spraken van een diergelijk geluk; ’t welk de Godvrugtigen toeschreeven aan de kragt der gebeden, die, geduurende het gevegt, in alle Kerken van Holland, niet ongemeene beweeginge der gemoederen, wierden uitgestort. Eindelijk egter, wierdt TROMP genoodzaakt op een ander schip over te gaan, dewijl het zijne volkoomen reddeloos was geschooten, en buiten staat om tegenweer te bieden. Dit gebeurde ook den Ridder SPRAGGE, doch met een ongelukkiger uitslag. Want als hij zich in eene Sloep hadt begeeven, om van schip te veranderen, wierdt dezelve door een kogel getroffen, zo dat zij ten gronde ging, en de wakkere Zeeheld jammerlijk verdronk.
Zommigen willen, dat hij, afscheid neemende van den Koning van Engeland, bij handtasting aan zijne Majesteit hadt beloofd, den Luitenant-Admiraal TROMP leevende of dood te zullen opbrengen, of zelve het leeven ’er bij inschieten. TROMP, bijgestaan van DE RUITER, vervolgde het gevegt; ‘t welk, naa de uitsteekendste proeven van dapperheid aan beide zijden, ten voordeele van de Nederlanders eindigde. Hun verlies was veel geringer dan dat des vijands, welke daarenboven schandelijk de vlugt moest neemen. De Opperhoofden van ‘s Lands Vloot naderhand ter Algemeene Vergaderinge, en in die der Staaten van Holland, verscheenen zijnde, wierden voor hunnen betoonden moed en beleid, in de drie jongste Zeegevegten, met mannelijke taal bedankt, en ter Vergaderinge van Holland het besluit genomen, om aan ieder hunner eene eerlijke erkentenis toe te leggen. TROMP ontving eenen Rentbrief van vierduizend guldens kapitaal.
Kort hier naa wierdt de Vrede geslooten tusschen Engeland en de Algemeene Staaten. Hier door kreeg men eenigzins de handen ruim om de wapenen tegen Frankrijk alleen te gebruiken. Gelijk de Franschen, met de Engelschen vereenigd, onlangs onze kusten hadden gedreigd, wierdt men nu te raade om eenen aanslag op de kusten van Frankrijk te waagen. De Luitenant-Admiraal TROMP wierdt hier toe gebruikt.
Op den zeventienden Maij des Jaars 1674, liep hij uit Texel, met eene Vloot van tweeëndertig schepen. De Graaf VAN HOORN, Opperhoofd der Landmilitie, bevondt zich aan zijn boord. Den drieëntwintigsten Junij kwam hij onder ’t Eiland Belle Isle ten anker. Op den zevenëntwintigsten dier maand zette hij zijn Volk aan land, en deedt het op het Kasteel aantrekken; doch alzo de Graaf VAN HOORN hetzelve onwinbaar oordeelde, en het van leeftogt voor zes maanden was voorzien, deedt hij den aftogt blaazen; waar naa de Vloot wederom onder zeil ging, kours zettende na Narmoutiers, daar zij den derden Julij het anker liet vallen. Hier slaagde zij gelukkiger, dewijl zij verscheiden Franschen doodde, en een aanzienlijken buit behaalde, nevens eene Brandschatting van 14000 Rijksdaalders. Van daar verzeilde de Heer TROMP met de Vloot na St. Sebastiaan, daar hij, nevens den Graave VAN HOORN, minnelijk bejegend, door Geestlijke en Waereldlijke Heeren begroet en treffelijk onthaald wierdt. Van St. Sebastiaan vervolgde hij zijnen togt, om van Kadix eenige Koopvaardijschepen te geleiden na ’t Vaderland, alwaar hij, op den vierden December, met achttien schepen onder de Vlag, in Texel behouden aankwam.
Niet lang was TROMP in ’t Vaderland geweest, of ’er deedt zich voor hem eene nieuwe gelegenheid op, ter verkrijginge van meerderen luister en aanzien. De Graaven VAN ARLINGTON en D’OSSORY, die zich eenigen tijd in den Hage hadden onthouden, betuigden de genegenheid des Konings van Engeland om hem te zien, en nodigden hem derwaarts, om een tijd lang ten Hove door te brengen. Te streelende was eene uitnodiging van deezen aart, om dezelve van de hand te wijzen. Op den twaalfden Januarij des Jaars 1675 vertrok hij, met een aanzienlijk gezelschap, op drie jagten, die tot den overtogt gereed lagen. De Prins VAN ORANJE deedt hun uitgeleide tot in den Brielle.
Op den zestienden dier maand kwam hij te Londen, daar hij van den Koning, den Hertoge VAN YORK en de verdere Rijksgrooten minnelijk ontvangen, en met beleefdheden en gasterijen overlaaden wierdt. ’t Gemeen, uit nieuwsgierigheid om hem te zien, maakte, door den sterken toeloop, de Straaten bijkans onbruikbaar. Zijne Majesteit, om des Helds Krijgsdeugden te vereeren, verhief hem tot de waardigheid van Baron, en tevens zijne naakoomelingen in het mannelijk geslagt; of, zo deezen ontbraken, zou des Admiraals tweede Broeder, HARPERT MARTENSZOON TROMP, Burgemeester van Delft, en zijne mannelijke Kinderen, in de plaats treeden; en indien ook deeze geene zodanige Kinderen naliet, mogt de derde Broeder, ADRIAAN TROMP, Ritmeester in dienst der Algemeene Staaten, dien titel voeren. De Brieven, hier toe dienende, wierden terstond door den Groot Zegelbewaarder vervaardigd. TROMP, dus met eere bekleed, en met des Konings Afbeeldzel, rijklijk met Edelgesteenten omzet, begiftigd, keerde in het einde van Februarij na Holland te rug.
In den Jaare 1676 wierdt TROMP, met eene Vloot, na Deenemarke gezonden, om dit Rijk tegen Zweeden bij te staan. Op den zevenden Maij stak hij uit Texel in Zee, en liet, op den twaalfden, op de Ree van Koppenhaage het anker vallen. Onder den toeloop van eene ontelbaare menigte zette hij voet aan land, en wierdt, twee dagen laater, door zijne Majesteit, in het Kasteel, met de Ridderorde van den Olifant begiftigd. Weinige dagen daar naa gelukte het hem, der Deensche Zeemagt eene merkelijke versterking aan te brengen; waar door zij wierdt in staat gesteld om de Zweedsche Vloot aan te tasten, over welke zij eene luisterrijke overwinning behaalde. Aan TROMP wierdt gedeeltlijk de eer der bevogten zege toegekend. De Koning van Deenemarke, dit voordeel zich verder willende ten nutte maaken, zondt bevel aan TROMP, zich met de Vloot na Uistad te begeeven, om, ware ‘t mogelijk, aan dien kant eene landing te doen op ’t Eiland Schoonen. Terstond wendde TROMP den steven derwaarts, en was niet voor de Stad aangekoomen, of hij zondt eenen Trompetter om de plaats op te eischen.
Doch de Gouverneur, de Heer VAN VEERZEN, gaf tot antwoord, dat hem de Stad was toevertrouwd, gelijk de Vloot aan zijne Excellentie, en dat hij, diensvolgens, als een eerlijk Krijgsman, dezelve zou verdeedigen. Op dit bescheid zondt TROMP vier Fregatten en drie Galjooten na de Stad, om dezelve te beschieten. ‘s Anderen daags versterkte hij dit getal met nog vier Fregatten, die allen een zo geweldig vuur maakten, dat niemand zich op de Wallen vertoonen durfde. Een goed aantal soldaaten wierdt insgelijks aan weerskanten der Stad aan land gezet. ’s Avonds omtrent zes uuren gaf TROMP het zein tot een algemeenen aanval, naa alvoorens andermaal dezelve door eenen Trompetter te hebben opgeëischt. Op het gegeeven zein vertoonden zich de Ingezeetenen, en berigtten dat de Zweeden de vlugt genomen hadden.
Even gelukkig slaagde hij ook in ’t bemagtigen der Stad Christianopel. Zo veele dappere daaden wilde de Deensche Koning niet onbeloond laaten weshalven hij den Heer TROMP, met betuigingen van hoogagtinge en genegenheid, tot den Graaflijken stand bevorderde. Dit verbondt hem te naauwer aan ’s Konings belangen: waarom hij ook gereedlijk het oor leende aan deszelfs voorslag, tot het doen eener reize na ’t Vaderland, om de Algemeene Staaten te beweegen tot het zenden van een nieuwen onderstand van Oorlogschepen.
Op den negentienden Februarij vertrok hij van Koppenhage, doch kwam niet eerder dan op den twintigsten Maart in 's Graavenhage. De Prins VAN ORANJE bevondt zich toenmaals in het Leger bij St. Omer. TROMP volgde hem derwaarts, en van zijne Hoogheid minzaam ontvangen zijnde, wierdt hij hier bekleed met de waardigheid van Luitenant-Admiraal-Generaal der Veréénigde Nederlanden, in de plaats van den Heere DE RUITER, die in ’t voorgaande jaar gesneuveld was. TROMP kreeg, egter, verlof, om, nog dit loopende jaar, den Koning van Deenemarke te mogen ten dienste staan. In Maij des Jaars 1677 nam hij, in deeze hoedanigheid, zitting in de Kollegien ter Admiraliteit, wordende overal treffelijk onthaald.
In ’t einde van Junij verliet TROMP wederom het Vaderland, met eene Vloot van tien Oorlogschepen, kours zettende na Deenemarke, alzo ’s Lands Staaten tot den verzogten vermeerderden onderstand gunstiglijk beslooten hadden. Op den elfden Julij kwam hij ten anker in de Zond, van waar hij terstond een keer deedt na Koppenhage, om zijne opwagting te maaken bij den Koning. Zo ras de Hollandsche Vloot zich met de Deensche hadt vereenigd, besloot men tot het doen van eenen aanval op eene der Zweedsche bezittingen. TROMP voerde het Opperbevel over deeze onderneeming. Smaland en Ouland moesten eerst voor zijn beleid en overmagt bukken. Van deeze verovering te Koppenhage te rug gekeerd, ging hij, eerlang, van zijne Majesteit van Deenemarke in persoon verzeld, wederom te scheep, kours zettende na het Eiland Rugen. Zij bemagtigden hetzelve, zonder merkelijken tegenstand te ontmoeten. De Koning keerde hier op te rug na Koppenhage; doch de Heer TROMP, verzeld van den Deenschen Gezant BUCHWALD, en den Brandenburgschen Resident BRANT, vervoegde zich bij den Keurvorst van Brandenburg, toenmaals bezig met de belegering van Stettijn, welke Stad, weinige weeken daar naa, aan hem over ging.
Midlerwijl hadt zijne Deensche Majesteit, dit jaar geen nieuwen onderstand uit de Nederlanden te gemoet ziende, en zich vleiende, eene genoegzaame sterkte in zijne eigen magt te zullen vinden, den Admiraal TROMP uit zijnen dienst ontslagen. Hij maakte zich gereed om na Holland weder te keeren, wanneer hij, door den Keurvorst van Brandenburg, verzogt wierdt zich bij hem te vervoegen. Aan dit verzoek voldoende, nam hij afscheid van den Deenschen Koning, die hem, voor zijne Gemaalin, met een kostbaar geschenk vereerde, vertrok van Koppenhage, en begaf zich na Wolgast, alwaar hij van den Keurvorst, die zich aldaar hadt laaten huldigen, minnelijk wierdt ontvangen. De reden van dit verzoek was, om dat de Keurvorst zich van de hulpe en het beleid onzes Zeehelds wilde bedienen, ter heroveringe van ’t Eiland Rugen, ’t welk door de Zweeden onlangs was herwonnen. Hij slaagde hier in gelukkig, en behaalde daar mede geenen kleinen dank bij zijne Keurvorstelijke Doorluchtigheid.
Dit was het laatste Krijgsbedrijf van onzen Luitenant-Admiraal-Generaal. In zijn Vaderland te rug gekeerd, opgehoopt met eere, en door twee Koningen met de waardigheid van Baron, Ridder en Graave bekleed, leefde hij aldaar in stilte. Althans is ons niet gebleeken dat hij vervolgens aan ’t hoofd van ’s Lands Vloot in Zee gestooken is. Zijne Majesteit, Koning WILLEM DE III, in den Jaare 1691, in den Hage zijnde, hadt wel te wege gebragt, dat hem het Opperbevel over de Nederlandsche Vloot, voor den Zeetogt diens jaars, tegen Frankrijk, was opgedraagen; doch in het bekleeden van deeze hooge waardigheid wierdt hij verhinderd door zijnen dood, het gevolg van eene uitteerende ziekte, die op den negenëntwintigsten Maij des gemelden Jaars voorviel.
Hij overleedt te Amsterdam, zonder dat ons zijn nette ouderdom is gebleeken. Zijne Gemaalin was MARGARETA VAN RAAPHORST, Weduwe van den Heere HELMONT; doch uit dit huwelijk heeft het hem niet mogen gebeuren, kinderen te zien gebooren worden. Op den zesden Junij, ’s avonds tusschen negen en tien uuren, wierdt zijn Lijk uitgedraagen, langs de Nieuwe Heeregragt, daar hij zedert eenigen tijd zijne woonplaats hadt gehad, tot aan den Amstel, aldaar in een Jagt geplaatst, en vervolgens na Delft gevoerd, om in de pragtige Graftombe van zijnen Vader te worden bijgezet. Het Lijk wierdt verzeld van een staatelijk gevolg, overeenkomstig met de hooge waardigheid, welke hij in zijn leeven hadt bekleed.
Zie de Historieschrijvers van zijnen tijd.