Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

MATTHIAS

betekenis & definitie

Aardshertog van Oostenrijk, Zoon van Keizer MAXIMILIAAN DEN II, gebooren op den vierentwintigsten Februarij des Jaars 1557. Nog naauwijks twintig jaaren oud, en zwak van geest, tokkelde hem nogthans de heerschzucht, en vlamde hij op de Landvoogdij over de Nederlanden, open gevallen door het overlijden van Don</i> LOUIS DE REQUESENS.

Hij hadt op zijne hand eenige weinige hierlandsche Edelen, die hem heimelijk, buiten weeten der Staaten, hunnen wensch te kennen gaven. Ingenomen met de eere, die hem, in zo jonge jaaren, wierdt aangedaan, vertrok hij, in stilte, zonder kennis van zijnen broeder Keizer RUDOLF, uit Weenen, in begin van October des Jaars 1577, en kwam, nog vóór het einde dier Maand, te Lier in Brabant. Merkelijke verbaasdheid veroorzaakte ’s Aardshertogen komst bij de Staaten, veele van welke het kwalijk namen, dat men, buiten hun weeten, een vreemden Heer in ’t Land gehaald hadt. Een heimelijk misnoegen, wil men, voedde ook Prins WILLEM DE I over deezen stap. Doch daar de Aardshertog nu reeds zijnen voet binnen ’t Land gezet hadt, en men ’t voor eene beleedigende onheuschheid aanzag, hem ongetroost weg te zenden, wierdt men ’t eindelijk eens, ook met ’s Prinsen goedvinden, hem voor Algemeenen Landvoogd aan te neemen. Men ontboodt hem dan, van Lier na Antwerpen, alwaar hij staatelijk ingehaald en door den Prins VAN ORANJE verwelkoomd wierdt. Hier wierden hem, eerlang, voorgeleid de voorwaarden, op welke men hem in de boven gemelde hoedanigheid genegen was te erkennen: voorwaarden, welke, hoe bepaald en bekrompen ook, nogthans door den Aardshertog met blijdschap en dankbetuigingen aangenomen, en, in het begin des Jaars 1578, te Brussel, plegtig bezworen wierden. Tevens bewoog men hem, den Prins VAN ORANJE tot zijnen Stedehouder over alle de Nederlanden te verheffen. Van hier dat MATTHIAS, om het hoog gesteegen gezag van Prinse WILLEM, zo weinig zeggens hadt in het hoofdbewind van zaaken, dat zijne vijanden hem, en niet geheel te onregt, den Griffier van den Prinse van Oranje noemden. Men wilde daar mede aanduiden, dat hij slegts zijnen naam tekende onder ‘t geen hem door zijne Doorluchtigheid wierdt voorgeleid.

Verscheiden vernederende gevolgen, voor den Aardshertog-Landvoogd, hadt deeze bekrompenheid van gezag. Bij het aangaan der Utrechtsche Vereeniginge, even als of eene zaak van zo veel aangelegenheids, het algemeene Land betreffende, hem niet aanging, wierdt hij daar in niet gekend, noch zijn raad ingenomen. Misschien om hem wendig van zijnen post te maaken, liet men, omtrent dien zelfden tijd, zijne Jaarwedde onbetaald; ’t geen hem noodzaakte, zijn Hof te sluiten en zijne huishouding op te breeken. Geen noemens waardig, egter, was dit alles, in vergelijking der vernederinge, hem aangedaan, door de onderhandeling der Staaten, geduurende zijn naambewind, aangegaan met den Hertog VAN ANJOU, broeder des Konings van Frankrijk, om denzelven als Landvoogd in te haalen.

MATTHIAS verzuimde niet, in een Vertoog aan de Staaten, te kennen te geeven.dat hij van dien handel niet onkundig was, doch stelde geenerhande poogingen te werk om zich daar tegen te verzetten. Alleenlijk verzegt hij, men wilde in gedagten houden de diensten, door hem en zijn Huis den Lande beweezen, en ronduit verklaaren, wat men met hem voor hadt. Mededogen hebbende met den zwakken Vorst, verzekerden hem de Staaten van betaalinge der agterstallige Wedde, zo ras de staat van ’s Lands middelen zulks zoude toelaaten; hem voorts, als een onderpand, hoop geevende op de inkomsten van het Aardsbisdom van Utrecht. Om eenige vergoeding te doen, stelden wijders de Staaten, nevens den Prins VAN ORANJE, hunne poogingen te werk, om hem tot Bisschop van Luik te doen verkiezen. Doch hier in slaagden zij ongelukkig.

Inmiddels was, tusschen den Hertog VAN ANJOU en de Staaten der Nederlanden, de zaak voldongen, en hij tot Landvoogd aangenomen. Nu begreep de Aardshertog MATTHIAS dat zijn klein bewind geheel ten einde liep, en men hem welhaast over zoude hebben. Van hier dat hij te raade wierdt, als uit eigen beweeging, de Landvoogdij in den schoot van ’s Lands Staaten neder te leggen. In de maand September des Jaars 1581 vertrok hij uit Antwerpen na Zeeland, begeleid wordende door eenige Zeeuwsche Oorlogschepen tot aan Ooltgensplaate, alwaar hij op een Hollandsch Schip overstapte, welk hem langs de Merwe en de Waal na ’t Tolhuis voerde. Gaarne zoude hij eene poos in Holland vertoefd hebben; doch vermids de Staaten zulks hadden afgeslagen, vervolgde hij zijnen weg, zonder dat Gewest aan te doen, over Keulen na Duitschland. Naa zijn vertrek wierdt in beraad geleid, om hem zijne Wedde, ter somme van vijftigduizend ponden, te laaten behouden. Doch dit liep eindelijk te leur. Wat zijnen verderen leevensloop aangaat, deeze valt niet binnen ons bestek. Alleenlijk tekenen wij hier nog aan, dat MATTHIAS, zedert op den troon van Hungarije verheven, zijnen broeder RUDOLF DEN II, in den Jasre 1612, in de Keizerlijke waardigheid opvolgde, en op den twintigsten Maart des jaars 1619 het tijdlijke met het eeuwige verwisselde. Bij zijne Gemaalinne, ANNA, dogter van FERDINAND DEN II, Aardshertog vair Tirol, hadt hij geene kinderen verwekt.

Zie HOOFT; VAN METEREN; THUANUS, enz.

< >