Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 09-12-2022

Obdam

betekenis & definitie

OBDAM, eene Hooge en Vrije Heerlijkheid en Dorp, in het gedeelte van het Noorderkwartier van Holland de Vier Noorderkoggen. Zij wordt begroot op iets minder dan vierhonderd veertig Morgens Lands, en het getal der Huizen, die van het Dorp daar onder begreepen, op honderdenvier; zijnde vierendertig minder, dan 'er, bij de optelling in de voorgaande Eeuwe, bevonden wierden. Het Dorp Obdam is meest in de lengte gebouwd. De Kerk is een vrij goed gebouw, en wordt, zints bijkans anderhalve Eeuw, door haaren eigen Leeraar bediend. Voorts heeft men 'er een Raadhuis, de vergaderplaats der Regeeringe, bestaande uit een Burgemeester, vijf Schepenen, en vijftien Vroedschappen. Behalven deeze zijn 'er twee Kerkmeesters, twee Armenvoogden en een Schot- en Verpondingsgaarder. Driemaal ter weeke vaart, van dit Dorp, een Trekschuit op de Stad Alkmaar. Zints drie Eeuwen hebben de Heerlijkheid en het Dorp Obdam behoord aan den Huize VAN WASSENAAR. Verscheiden Leden van dit aanzienlijk Geslagt, die den toenaam van OBDAM voerde, hebben, in 's Lands Geschiedenissen, eenen naam gemaakt. Een der meest vermaarden is geweest, JAKOB VAN WASSENAAR, Heer van Obdam.

< >