Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

Schenk (Juriaan)

betekenis & definitie

SCHENK, (JURIAAN) Heer van Tautenburg, was een Overste in dienst van KAREL DEN V, ten tijde als de Bisschop van Utrecht, in den Jaare 1522, met de Overijsselschen over hoop lag. Op sterk aanhouden van den Kerkvoogd, eerst bij den Keizer, en vervolgens bij de Landvoogdesse, wierdt hem een onderstand van vijftienhonderd man toegestaan.

JURIAAN SCHENK stelde zich aan het hoofd van dezelve, en stak ’er mede, uit Holland, na Overijssel over. Bij Hasselt zijne troepen hebbende doen aan land gaan, maakte hij, in de maand Maij des gemelden jaars, zich meester van de Sterkte Korfhuizen. Doch wanneer hij, met oogmerk, insgelijks, om ’er zich van te verzekeren, het beleg om Geelmuiden hadt geslagen, vondt hij zich genoodzaakt, met geen klein verlies, van daar op te breeken. Vervolgens wederom zijnde overgestoken na Noordholland, vereenigde zich SCHENK met JENKE DOUWEMA, SIKKE GALAMA en eenige andere Friesche Edelen, die de zijde der Oostenrijkers of van Keizer KAREL DEN V hielden, om de Provincie Friesland insgelijks de Keizerlijke Opperheerschappij te doen erkennen. In de maand Junij stak hij met de zijnen in Zee, zette bij Stavoren voet aan land, en maakte zich meester van die Stad. Straks daar naa deedt hij de Staaten van het Gewest beschrijven, en sloot, met dezelven, een Verdrag, volgens ’t welk, "de Graaven van Holland, voortaan, uit naam van Zijne Keizerlijke Majesteit en van het Keizerrijk, Friesland beheeren zouden, doch onder deeze voorwaarde, dat ’s Lands Staaten de magt zouden behouden, om eenen Potestaat te kiezen, even gelijk van ouds, die, verzeld en geholpen van twaalf uit de voornaamste Landzaaten, de Regeering zoude waarneemen."Gelukkiger, dan de eerste reize, slaagde de Overste SCHENK, bij eene volgende onderneeming, in Overijssel. Naa dat hij tot Stadhouder van Friesland was aangesteld, deedt hij, andermaal, eenen keer derwaarts, en bragt nu te wege, dat de Staaten van het Gewest aan hem, verbeeldende den Persoon des Keizers, als Hertog van Brabant en Graave van Holland, den eed van hulde afleiden. De Stad Hasselt alleen verklaarde zich daar tegen; doch vermids zij bijkans geene medestanders en helpers hadt, moest zij, wel haast, eene andere taal voeren. SCHENK sloeg het beleg om de Stad, maakte ’er zich meester van, en bragt haar alzo tot reden. Van daar deedt de Overste zijn Leger na de Veluwe trekken, alwaar het zich met de Troepen onder den Graaf VAN BUUREN vereenigde. Gezamentlijk sloegen ze het beleg om Hattum, en veroverden de Stad, bij verdrag, op den dertienden Junij des Jaars 1528. Sedert dien tijd schijnt de Heer van Tautenburg niet veel merkwaardigs verrigt te hebben, tot in den Jaare 1535.

Een hoop Geestdrijvers, welke men Wederdoopers noemde, aangevoerd door den slegtbefaamden JAN VAN GELEN, hadt zich meester gemaakt van het Oude Klooster, in Friesland, ten Oosten van de Stad Bolswerd gelegen. Zij hadden de Monniken verjaagd, en, in hunnen uitzinnigen ijver, aan het schenden en vernielen der Kerksieraaden hunnen dollen moed gekoeld. De Stadhouder SCHENK, hier van de weet ontvangen hebbende, slaat derwaarts op weg, met eene bende gewapende Knegten, herwint het Klooster, binnen weinige dagen, en doet alles, wat zich te weer stelt, over den kling springen. Die ’t gevaar, door de vlugt, niet ontkwamen, wierden in verzekering genomen, na Leeuwarden gevoerd, en voorts met de koorde gestraft, ten zwaarde verweezen of in het water versmoord. Gewigtiger werk hadt de Stadhouder, in het volgende Jaar 1536, aan de belegering van Appingadam. Hij moest, volgens bevel der Landvoogdesse, daar toe zich bedienen van Troepen, tot eenen togt na Deenemarke bestemd, en eenen MEINARD HAM, die zich binnen de Plaats hadt vernesteld, van daar verjaagen. Zie boven het Art.

HAM (MEINARD VAN). Het beleg duurde tot den twaalfden September des straks genoemden jaars, wanneer de Stadhouder, bij verdrag, daar van meester wierdt. Eenige manschap, uit Oldenburg hem toegezonden, kwam hem, tot de bemagtiginge, wonder wel te stade, alzo CHRISTIAAN DE III, Koning van Deenemarke, aan die van Appingadam, tweeduizend man ter hulpe hadt toegezonden. SCHENK deedt de twee vermaarde Oversten MEINARD VAN HAM, boven reeds genoemd, en BEREND VAN HAEVOORT, krijgsgevangen neemen, en na Vilvoorden in Brabant overvoeren. Thans sloeg hij zich voor ’t Slot te Wedde neder, en bemagtigde het binnen weinige dagen. Een diergelijk lot onderging ook Koevorden, naa een beleg van twee maanden. De laatste merkwaardige verrigting van den Frieschen Stadhouder JURIAAN SCHENK was deeze; zijnde hij niet lang daar naa overleeden.

< >