Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

Schenk van Niddegem (Maarten)

betekenis & definitie

SCHENK VAN NIDDEGEM, (MAARTEN) Krijgsoverste van grooten naam en vermaardheid in de Vaderlandsche Geschiedenissen; Man van wankelenden aart, eerst Staats-, vervolgens Koningsgezind, en eindelijk in dienst der Algemeens Staaten omgekoomen. Hij was van adelijke geboorte, uit het Geslagt der Heeren VAN NIDDEGEM, doch met tijdelijke middelen schraal bedeeld.

Zijne leerjaaren in de Krijgskunde sleet hij in dienst, eerst van zekeren Hopman ENKHUIZEN, vervolgens in dien van den Kolonel YSELSTEIN, en ten laatste in dien van Prinse WILLEM VAN ORANJE; over twee paerden voerde hij ’t bevel, om de belangen des laatstgenoemden te stijven en te bevorderen. Met het vermeerderen zijner jaaren, en naar gelange hem de eerzucht scherper prikkelde, werkte ook op hem te kragtdaadiger het gevoel van zijnen behoeftigen staat. Om in deezen eenige ruimte te bekoomen, maakte hij aanspraak van eigendom op het Huis te Blijenbeek, aan de Maaze gelegen, thans bij zijnen Neeve bezeeten wordende, en ’er zich vervolgens meester van. Zijn verzoek aan de Staaten, om in zijn bezit gehandhaafd te worden, wierdt hem afgeslagen. Gestoord over deeze weigering, en vermids hij, bovendien, voor lijfsveiligheid en vervolgingen des Geregts bedugt was, om dat hij eenen Staatschen Vaandrig hadt nedergeleid, wierdt hij te raade, den Staatschen dienst te verlaaten, en zich in dien van den Hertog VAN PARMA te begeeven. Dit viel voor in den Jaare 1579. Zo kloekmoedig als SCHENK, tot nog toe, de belangen der Staaten hadt voorgestaan, even zeer stelde hij nu alle zijne poogingen te werk, om hun afbreuk en schade toe te brengen.Zijn eerste bedrijf was, een toeleg, om het boven genoemde Huis te Blijenbeek te ontzetten, voor ’t welk de Staaten, door eenen Hopman, het beleg hadden doen slaan. SCHENK, eenig Paerdevolk en Voetknegten hebbende bij een verzameld, kwam, met dezelve, aanrukken. Door het afsnijden van allen toevoer, dwong hij, eerlang, de Staatsche belegeraars, om met hem over een Verdrag te handelen. Hoewel men ’t hier omtrent eens wierdt, deedt hij, nogthans, in weerwil van hetzelve, eenen der Staatsche Hoplieden, HARMEN HOEKES genaamd, om ’t leeven brengen. Door brandschatten, vooral in ’t Land van Gelder, en door strooperijen, waar mede hij zelf de Stroomen onveilig maakte, vervulde hij, vervolgens, den gantschen oord met ontzag en vreeze voor zijnen naam.

Intusschen hadt SCHENK, ten Hove der Landvoogdesse, door zijne wakkerheid en onverzaagdheid, zo veel roems behaald, dat men hem waardig keurde, over gewigtiger onderneemingen het bewind te voeren. De Graaf VAN RENNENBERG, van wegen Prinse WILLEM, Stadhouder van Groningen, was, in den Jaare 1580, van partij gewisseld, en den Koning van Spanje toegevallen. De Staatschen, hier van verwittigd, om hem zijn verraad betaald te zetten, hadden het beleg om de Stad geslagen, en bragten de belegerden in de uiterste verlegenheid; onder welke zij, eenigermaate, wierden opgebeurd, door de verwagting van hulpe, hun uit Brabant toegezegd. Men verzamelde aldaar veertien Vaandels Knegten, over welke de Heer VAN BILLY, als Kolonel, het bevel moest voeren. Bij afweezigheid diens Edelmans, wierdt men te raade, MAARTEN SCHENK zijne plaats te doen bekleeden. Hij voegde ’er zijne eigen paerden nevens, en sloeg, eerlang, op weg, met eene bende, bestaande uit zeshonderd Ruiters en drieduizend Voetknegten.

Geduurende den optogt, wierdt SCHENK, in de onmiddelijke volvoering van zijnen last, het bewerken van het ontzet van Groningen, gestoord, door eene tijding, welke, aangaande de Overijsselsche Stad Zwol, tot hem gebragt wierdt. Zwol was onlangs Staatsgezind geworden, doch weigerde Bezetting in te neemen; het voor genoeg en voldoende tot de rust en veiligheid der Stad agtende, de verdagte Spaanschgezinde Regenten te hebben uitgezet. Het naderen van den Overste SCHENK, tot ontzet van Groningen, hadden deeze niet vernomen, of zij deeden hem hunnen nood klaagen, en verzoeken om eenen kleinen buitenstap van zijnen weg, om de afgezette Regenten te herstellen, en hunne Stad, van nieuws, voor Zijne Koninklijke Majesteit te verzekeren. Aan hun verzoek het oor leenende, veranderde hij van weg, doch zette dien niet verder voort dan tot aan Hardenberg, een vlek, vier mijlen van Zwol gelegen, alzo hij, midlerwijl, vernam, dat hij, tegen de Staatsgezinde magt, binnen de gemelde Stad, met de magt, welke hij bij zich hadt, niet was opgewassen.

Ten tijde als het gerugt, van SCHENKS aannaderinge uit Brabrant, om Groningen te ontzetten, zich verspreid hadt en geloof vondt, hadt de Graaf VAN HOHENLO last ontvangen, om hem te gemoete te trekken, en in dien toeleg te verhinderen. Sedert was niet ter zijner kennisse gebragt, dat SCHENK bij Hardenberg gelegerd was, of hij rukte derwaarts op hem af; hij nam zijnen weg, bij brandenden Zonneschijn, over eene drooge Heide; eenigen van zijn volk, onder andere Jonkheer JOHAN VAN DUIVENVOORDE, een jong en moedig Edelman, lieten, door versmagtenden dorst, het leeven. SCHENK, daarentegen, als hij den naderenden vijand in het oog kreeg, hadt, met zijn volk, wel drie uuren, in de schadaw, uitgerust, en het lichaam gesterkt met spijze en drank. Het besluit tot vegten was, aan beide zijden, onveranderlijk, ondanks het boven gemelde nadeel aan die der Staatschen; welke, boven dien, op den vollen middag van den zeventienden Junij, de Zon vlak in het aangezigt hadden. SCHENK, zonder geschut, en minder in getal van manschap, deedt zijn Voetvolk zich in de breedte uitstrekken, en plaatste zijn Paerdevolk vooraan. Drie Vriesche Kornetten van den Graave VAN HOHENLO deeden den eersten aanval, op twee benden Spaansche Speerruiters, van welke zij de eene, binnen weinig oogenblikken, versloegen, en de andere op de vlugt dreeven.

Eenig ander Staatsch volk jaagde ze naa, deedt SCHENKS Voetvolk wankelen, en alzo, voor hem, den Krijgskans ongunstig staan. Doch deeze nam spoedig eenen anderen keer; de Staatsche Knegten en Ruiters, door ’t volk van SCHENK, met hervatten moed aangevallen, lieten, met verlies, meent men, van wel vijftienhonderd man, de overwinning aan den Overste SCHENK, die er nog geen zestig bij zitten liet. ’s Daags naa het gevegt begaf hij zich na Koevorden; ’t welk, alzo het bij de Staatschen was verlaaten, van alles ontledigd wierdt bevonden.

Het gerugt der nederlaage van HOHENLO kwam, wel haast, ter ooren der Staatschen, voor Groningen; die, in hoope dat de belegerden tot overgave zouden besluiten, in ’t eerst, met schieten en andere vreugdebetooningen, den schijn gaven, alsof hunne spitsbroeders de zege bevogten hadden; doch bespeurende dat men, binnen in de Stad, zich des niet bekreunde, de Schanzen in brand staken, en om een goed heen koomen zagen. Toen begaf zich de Overste SCHENK na Groningen, alwaar hij eene luisterrijke intrede deedt, en met groote betooningen van blijdschap wierdt ontvangen. Hij versleet aldaar den tijd niet met het maaken van goede siere, maar toog, reeds ’s anderendaags, twintigsten van Junij, nevens den Graave RENNENBERG, op weg na Delfzijl, en sloeg 'er het beleg om. Delfzijl, uitgezonderd een groot stuk velds, aan de zijde van de Eems, ’t welk men, tegen alle waarschuwing, open hadt gelaaten, was eene vrij wel versterkte Plaats, met goede Wallen, vier Bolwerken, Graften van over de honderd voeten wijd, zestien metaalen stukken, twaalf ijzeren Gotelingen, driehonderd Knegten, doch weinig voorraads van Krijgs- en Mondbehoeften. Terwijl het beleg wierdt voortgezet, rukte SCHENK voor eenen Schans, in deezen oord, den Opslag genaamd, bezet met eenige Vaandelen, die, onlangs, voor Groningen gelegen hadden. Naa een kort beleg, gaven zich de bezettelingen over, onder beding van vrijen uittogt, met slaanden trom, vliegende Vaandels, geweer en pakaadje; mids, evenwel, belofte doen, van binnen de eerstvolgende drie maanden tegen den Koning niet te zullen dienen.

In den jaare 1581 overleedt, te Groningen, de Graaf VAN RENNENBERG, Stadhouder van het Gewest. Hij hadt tot opvolger FRANÇOIS VERDUGO, weleer Stalknegt van den Graave PIETER ERNST VAN MANSFELD, doch naderhand met deszelfs natuurlijke dogter getrouwd, en, zedert, om zijne bescheidenheid, krijgskunde en goed beleid zeer vermaard geworden. Geweldig stak deeze schikking den Overste SCHENK in den krop, als die op het Stadhouderlijk bewind zijnen mond gemaakt hadt, en niet konde verduwen, dat een vreemdeling, van laage geboorte, hem wierdt boven ’t hoofd gezet. Doch, hoewel deeze vernedering hem gedagten inboezemde, om tot de Staatschen te rug te keeren, het ontwerp, zo hij ’er een mogt gesmeed hebben, was tot nog toe, niet tot die rijpheid gekoomen, dat het ten uitvoer wierdt gebragt. Immers ontmoeten wij hem, nog in dit zelfde jaar, in het beleg van Breda, door den Hertog VAN PARMA, door welken SCHENK, nevens den Heer VAN HAUTEPENNE, vooruitgezonden, onder de eersten de vijandelijke magt voor de Stad bragt. Zelf volhardde hij in den dienst des Spaanschen Konings tot in het volgende Jaar 1582, wanneer hem het ongeluk wedervoer, koomende uit Zanten, in Kleefsland, en bespied zijnde door eenige Staatsche Knegten, onverhoeds overvallen en in verzekerde bewaaringe genomen te worden.

Twee jaaren geleeden was hem soortgelijk een ramp bejegend, doch hij, toenmaals, beter koop dan deeze reize, zijner vrijheid wederom eigenaar geworden. Door list wist hij, in den Jaare 1580, zijne oppassers te ontsnappen, doch moest nu, naa lang zittens, voor een groot rantsoen, zijne loslaating koopen.

’t Verdriet over deeze schade, in welke SCHENK, veelligt, zich verbeeldde, dat hem, van ’s Konings wegen, iets moest worden te gemoete gekoomen, deedt het ontwerp, om van partij te wisselen, bij hem herleeven. Daarenboven, meent hij, was hij bedugt voor verlies van het pleitgeding, welk men, tegen eenen zijner bloedverwanten, om 't Huis te Blijenbeek, voor zekere Regters, door den Hertog VAN PARMA benoemd, zints eenigen tijd, gevoerd hadt. De Graaf VAN NIEUWENAAR, naderhand Stadhouder van Utrecht, bevondt zich thans te Nuis. Hier vervoegde zich MAARTEN SCHENK bij hem, openbaarde zijn ontwerp, en verzogt in heimelijke onderhandeling te mogen treeden. Naa dat men het, aangaande eenige algemeene voorwaarden, eens was geworden, kwam SCHENK, vergezeld van vijf paerden, in den nacht vóór den twintigsten Maij des Jaars 1585, binnen Gelder, werwaarts de Graaf verreisd was, en sloot aldaar het verdrag met hem en den Heere JOHAN HORENKENS, in naame van TRUCHSES, verdreeven Aardsbisschop van Keulen, en der Algemeene Staaten. Volgens de beraamde voorwaarden, zoude SCHENK zijn Slot Blijenbeek, met zekeren Schans daar omtrent, in handen der Staaten leveren, en hij, daarentegen, met een Veldmaarschalks of soortgelijk hem voegend Krijgsampt, voorzien worden, nevens het genot van eene behoorlijke wedde, welke, naderhand, bij den Raad van Regeeringe aan de Oostzijde van de Maaze, op twaalfhonderd en vijftig guldens ’s maands gesteld wierdt. Voorts zoude men aan hem zijn Huis te Blijenbeek, en deszelfs inkomsten, geschat op vierduizend guldens jaarlijks, vergoeden met eenig Huis en inkomsten van gelijke waarde, in Holland of in Zeeland. Doch dit stelde men uit tot bekwaamer gelegenheid, en SCHENK, intusschen, te vreden met vierduizend guldens jaarlijks, te haalen van den Algemeenen Ontvanger der Landschappen.

Eindelijk ontving nog SCHENK eenen Lastbrief als Stedehouder des Graaven VAN NIEUWENAAR. Thans vertrok SCHENK, bij nacht, na Blijenbeek, om het Slot, nevens den onderhoorigen Schans, in de magt der Staaten te leveren. Nog voor het uitgaan der maand, in welke deeze koop geslooten was, gaf hij eene proeve van zijnen ijver voor zijne nieuwe Meesters, door de bemagtiging van het Slot Overasselt, bij de Stad Grave gelegen.

Gewigter werk kreeg SCHENK wel haast om handen. De Spaansche Krijgsoverste, JOAN BAPTISTA DE TASSIS, op bevel van den Stadhouder VERDUGO, eene bende van zeshonderd Ruiters en duizend Voetknegten, allen uitgeleezen Volk, op de Veluwe, hebbende bij een verzameld, rukte daar mede in het Sticht van Utrecht, en legerde zich bij Wouwenberg. Nevens dan Graaf VAN NIEUWENAAR en den Heere VAN VILLERS, lag MAARTEN SCHENK bij Amerongen, even sterk in Paerdevolk, doch driehonderd Knegten zwakker dan de vijand. Op den drieëntwintigsten Maij raakten de Troepen aan elkander. In ’t eerst hing de schaal in evenwigt. Doch als TASSIS honderdënvijftig welgeslootene paerden op de afgematte Staatsche Ruiters deedt aanrukken, sloeg de evenaar over aan den kant der Spaanschen. SCHENK, over driehonderd man het bevel voerende, stelde zich dapper te weer; en, hoewel kleinen kans tot de overwinning ziende, verlaaten als hij was van de zijnen, en omringd van vijandelijke Ruiterij, wilde hij ten minsten niet ongewroken uit het leeven scheiden.

Zijne meeste manschap bleef op de plaats, of wierdt gevangen genomen; hem zelven gelukte het, binnen de Stad Wijk bij Duurstede, zijn leeven te bergen. Als een gevolg deezer nederlaage, was men nu bedagt voor eenen inval der Spanjaarden op het Hollandsch grondgebied. Om dien te verhoeden, wierdt men te raade, onder andere, het Dorp Vreeswijk te beschanzen. SCHENK begaf zich derwaarts; om de Soldaaten van het dreigende gevaar te overtuigen, en tot werkzaamheid te noopen, greep hij met eigen handen schup en spade, en holp den arbeid den gantschen nacht voortzetten. Gelukkiglijk hadt de gevreesde inval geenen voortgang.

Van verdere krijgsverrigtingen, geduurende het Jaar 1585, in welke SCHENK de hand hadt, ontmoeten wij geen bescheid. Het volgende jaar was voor hem niet ongelukkig, noch zijn dienst zonder vrugt voor de Staaten. Reeds vroeg in ’t voorjaar gelukte ’t hem, den Kornet van APPIO CONTI eenige schade toe te brengen, door het dooden van acht zijner Ruiteren, en twintig anderen gevangen te neemen. Omtrent den zelfden tijd bemagtigde de vijand twee Sloten bij Venlo, en zondt, vervolgens, tweehonderd oude Spaansche Soldaaten over de Maaze, die, voorts, het Klooster Beeterswaard innamen. SCHENK bevondt zich thans binnen Venlo. Van de inneeming van het Klooster was de tijding hem niet aangebragt, of hij trok, bij nacht, uit de gemelde Stad, met eenig Voet- en Paerdevolk, op de Spanjaarden af. Tien of twaalf derzelve vielen hem in handen; de meeste der overigen wierden nedergesabeld, of vonden nog harder dood in het lot van het Klooster, ’t welk de Overste deedt in koolen leggen.

Weinige weeken daar naa maakte SCHENK afspraak met HERMAN FREDRIK KLOET, Overste van Nuis om een bedrijf van meer gewigts te volvoeren. Beiden te gader voorzien van Lastbrieven van den verdreevenen Keurvorst van Keulen, beslooten ze, op de Stad Werle, in Westfalen, eenen aanslag te volvoeren, ontworpen bij zekeren Notaris in die Stad, doch, door den regeerenden Aardsbisschop, daar uit gebannen. Met het vallen van den avond van den negenden van Maart, trokken ze uit Nuis, met vijfhonderd Ruiters, en even zo veele Voetknegten, en voorts over den Rhijn na de gedreigde Stad. ’s Anderendaags morgens, ten vier uure, genaderd tot digt onder Werle, staken ze den brand in een huis, tot een teken voor hunne verstandhouders binnen de Stad, ’t welk straks, op de zelfde wijze, beantwoord wierdt. Terwijl de burgers bezig waren met den brand te blusschen, deedt SCHENK eenigen van zijn volk den Wal beklimmen. Zonder veele moeite raakten zij daar over, openden voorts de poort, en lieten de Ruiters binnen. De burgerij, ziende de Stad verlooren, zogt de wijk te neemen binnen het Kasteel; doch zij wierdt buiten gehouden door den Slotvoogd, die, uit vreeze dat de vijand nevens de Stedelingen zoude doordringen, alleen den Burgemeester en nog eenen persoon binnen liet.

Toen eischte SCHENK het Slot op, doch vergeefs; en, eer hij nog den tijd gehad hadt om het in te sluiten, vondt de Landdrost van Westfalen middel, om honderd Knegten, nevens eenige Wagens met voorraad, daar binnen te brengen. Daarenboven bragt dezelve, uit de omliggende plaatzen, vierduizend, zo boeren als edellieden, op de been, om de Stad te belegeren. Maar SCHENK, eene goede bezetting binnen Werle gelaaten hebbende, trok met de overigen na buiten, met oogmerk, en last aan de zijnen, om, vooreerst, op den Adel en de Ruiterij aan te vallen. Gelukkig slaagde hij in zijnen toeleg; de bestookten keerden den rug, en sleepten, in hunne vlugt, ook hun eigen Voetvolk mede. Meer dan vijfhonderd lieten ’t leeven door SCHENKS houw- of schietgeweer; zeer veelen, daarenboven, in het vlugten door den vloed. Onze Overste keerde toen weder na de Stad.

Doch, vermids de regeerende Aardsbisschop merkelijken onderstand bekwam, en de gevlodene Westfalingers zich wederom verzamelden, vondt hij het blijven ongeraaden: te meer, daar hij geenen kans zag om het Slot meester te worden, en geene hoop hadt op onderstand. Van hier dat hij, op den achttienden der maand, de poorten der Stad geslooten, en allen uitgang verbooden hebbende, dezelve deedt uitplonderen, en den roof op Wagens laaden. Met deeze, nevens dertig der rijksten van den Raad, en eenige welgestelde burgers, zijne gevangenen, vertrok hij, ’s avonds ten negen uure, en kwam, onverhinderd, binnen Berk. Van daar vervoegde hij zich bij den Landvoogd, Graave VAN LEICESTER, die hem, tot loon zijner diensten, met de Ridderlijke waardigheid begiftigde, en een gouden Keten, waardig tweeduizend guldens, ten geschenke aanboodt.

Weinig tijds daar naa ontmoeten wij SCHENK te Venlo. De plaats, alwaar de Rhijn zich in twee Armen verdeelt, en de eene den naam van Waal aanneemt, was zeer dienstig tot het aanleggen van eenen Schans of Blokhuis, om de beide stroomen te beheeren. Uit vreeze dat de vijand in de voorbaat zijn zoude, trok SCHENK, in het boven gemelde jaar, uit Venlo, alwaar zijne Gemaalin, nevens derzelver Zuster, zich thans bij onzen Held onthieldt. Terwijl hij met de volvoering zijns ontwerps zich bezig hieldt, rukten, onverwagt, eenige Spaansche benden voor de Stad, en belegerden dezelve, zo aan de Geldersche als aan de Brabantsche zijde. Bijstere ontsteltenis baarde de maare dier insluitinge bij onzen Overste, deels om de Plaats zelve, en ’t lot, welk haar boven ’t hoofd hing, deels om zijne vreeze voor de twee geliefde panden, daar binnen opgeslooten. Elk oogenblik draalens voor schadelijk houdende besloot hij straks, ter reddinge van ’t een en ander, eenen stouten kans te waagen. Met den Engelschen Ritmeester ROGIER WILLIAMS de zaak overleid hebbende, stellen zij te gader zich aan het hoofd van driehonderd Ruiters, in een donkeren nacht, en dringen daar mede in op het Koninklijk Leger, in hoope van ’er te zullen door slaan, om alzo zijne Gemaalin en Zuster te verlossen. ’t Gelukt hem, met merkelijke nederlaag der Spanjaarden, tot aan den Herberg van den Prinse VAN PARMA door te dringen.

Intusschen was het vijandlijke Leger op de been gekoomen, en de dag aangebroken. Dit noodzaakte hem, zonder zijn doel bereikt te hebben, te rug te keeren. Groot gevaar liep hij in dien aftogt, alzo hij de wegen overal bezet vondt, en reeds veertig van de zijnen gesneuveld waren. Zijne onverzaagde dapperheid, evenwel, holp hem en zijne overige manschap door den vijand, en bragt hem te Wagtendonk. Sedert tijde hij wederom te werk aan de ontworpene Sterkte, en leide ’er de laatste hand aan. Deeze is de vermaarde Vesting Schenkenschans, in de Nederlandsche Geschiedenissen, van wegen derzelver aangelegenheid voor den bezitter, zeer vermaard geworden. Venlo ging, niet lang daar naa, op den achtentwintigsten Junij, aan den Spanjaard over. Bij het Verdrag wierdt vrije uittogt voor SCHENKS Huisvrouwe en Schoonzuster bedongen; die ’er, egter, eene aanzienlijke somme gelds moest laaten.

Te diep stak dit verlies onzen kloeken Held in ’t hart, dan dat hij niet op schaevergoeding zoude bedagt zijn. Gelegenheid daar toe boodt zich aan, door, indien de zaak bij tijds volvoerd wierdt, eene Poort der Stad Nieuwmegen, in eenen vroegen morgenstond, te bemagtigen. Ten dien einde trok hij op, met een deel volks, meest Engelschen, voorts Nederlanders en Hoogduitschen, na Etten, en deedt ze aldaar over den Rhijn trekken. Zijnen optogt begon hij op eenen avond, om met den volgenden dageraat ter beoogde plaatze aan te koomen. Tot op eene halve mijl na den weg hebbende afgeleid, drongen hem de Engelschen, die den voortogt hadden, hun een weinig te laaten rusten. Zijns ondanks bewilligde SCHENK in deezen eisch; en, wanneer hij hen nu verder wilde doen voortrukken, weigerden ze, aan zijn gebod te gehoorzaamen.

Dienvolgens, vreezende dat het aanbreekende daglicht zijnen toeleg zou verijdelen, begon hij de Hoog- en Nederduitschen voort te stuwen. Maar de Engelschen, hun den voortogt niet willende toestaan, en zelven weigerende aan te rukken, verzetteden zich daar tegen met gevelde spietzen. Dit baarde verwarring, en deedt den aanslag te loor loopen. Niet de eenige reize was deeze, geduurende de Nederlandsche beroerten, dat de Engelschen eenen spaak in ’t wiel staken, om den voortgang der ontluikende Vrijheid te stremmen.

Het Jaar 1587 liep op het laatst, wanneer het den Overste SCHENK gelukte, op den drieëntwintigsten December, op naam van den Oud-Keurvorst TRUCHSES, de Stad Bon, aan den Rhijn, bij verrassing, in te neemen. Roeroord hadt hij, in ’t begin diens jaars, bemagtigd, doch, naa een bezit van drie maanden, wederom moeten verlaaten. Ook bleef hij niet langer dan negen maanden meester van de eerstgenoemde Stad. De Hertog VAN PARMA, na Bergen op den Zoom, een geruimen tijd, vrugtloos, ingeslooten gehouden, en het beleg te hebben opgebroken, zondt, in de maand Maart des Jaars 1588, den Prins van CHIMAI, om het beleg rondom Bon te slaan. Zes maanden duurde dit beleg, terwijl SCHENK en TRUCHSES, intusschen, van tijd tot tijd, bij de Staaten om ontzet aanhielden. Doch men vondt zich, aan dien kant, buiten staat, om hunnen wensch te vervullen. De Hertog VAN PARMA, daarentegen, zondt meer volks voor de Stad.

SCHENK, geene uitkomst ziende, beval den Baron VAN PODELITS, die in de Stad het bevel voerde, op de best mogelijke wijze zich met den vijand te gedraagen. De overgave geschiedde op den negentienden September, en de uittogt der Bezettinge in volle Wapenrusting.

De overgave van de Stad Bon, hoewel op SCHENKS bevel geschied, wierdt, egter, bij hem zo euvel opgenomen, dat hij, des wegen, zich zeer misnoegd betoonde op de Staaten, als die, zijns oordeels, de Stad hadden kunnen en behooren te ontzetten. Volgens zommigen liet hij zelf van zich gaan, dat hij den dienst der Staaten, andermaal, wilde verlaaten. Ook hieldt men hem, in 's Graavenhage, verdagt, als of hij, op ’t Huis te Wijk, en andere plaatzen, een vijandigen aanslag in den zin hadde. Daarenboven heerschte ’er merkelijke muitzucht onder zijne Troepen. Onder dit alles wierdt het beleg van Rijnberk, ’t welk al eenigen tijd geduurd hadt, door den Hertog VAN PARMA, naa het overgaan van Bon, ijverig voortgezet. Van veel aangelegenheids was deeze Stad voor de Staaten; die, om de boven gemelde redenen, van SCHENK en zijn volk, zich niet veel goeds belooven konden.

Doch de Graaf VAN NIEUWENAAR en de Heer VAN VILLERS vonden middel, om hem eenigzins ter neder te zetten, en bragten op hem te wege, dat hij zich liet gebruiken, om eenigen voorraad binnen Rijnberk te brengen. Van den kant der Staaten zogt men hem nu ook te vrede te stellen. Bij dit alles kwam nog, dat SCHENK wendig wierdt van de Spaanschen, door dien zij, in de maand Junij des Jaars 1589, zijn Huis Blijenbeek bemagtigden. Andermaal stelde hij nu, met een gelukkigen uitslag, zijne poogingen te werk, om, op nieuws, eenigen voorraad van mondbehoeften en krijgsnoodwendigheden binnen Rijnberk te brengen.

Voorheen verhaalden wij den mislukten toeleg van den Overste SCHENK op Niewmegen, veroorzaakt door de dwarsdrijverij der Engelschen. Sedert hieldt hij nog al heimelijk verstand met eenige burgers, en steeds in zijne gedagten, om, 't eenigen tijde, den aanslag te hervatten. In de maand Augustus des Jaars 1589 oordeelde hij, den tijd daar toe te zijn gebooren. Eene groote menigte volks, in de door hem gebouwde Vesting

Schenkenschans, hebbende bij een verzameld, doet hij dezelve, in het holste van den nacht van den tienden der genoemde maand, in twintig Schepen en vijf Pleiten, of platte vaartuigen, treeden, en zakt daar mede de Waal af, tot voor de gemelde Stad. De S. Antonis-poort wierdt straks open geloopen. Daarenboven deedt SCHENK de ijzeren traliën breeken uit een huis, in de meening om alzo op de markt te zullen koomen. Tot zijn ongeluk hieldt men bruiloft in dat huis, en konde de onraad niet verholen blijven. In een oogenblik koomt de burgerij en de bezetting op de been, doet eenen aanval op het ingenomen huis, en SCHENKS volk hetzelve wederom verlaaten.

Elk zogt zich nu te bergen in de schepen, die, door den sterken stroom, de Stad voorbij gedreeven waren. SCHENK, in eene Schuit gedrongen zijnde om te ontvlugten, wierdt gevolgd van veelen van zijn volk. Het vaartuig, hier door overlaaden, sloeg eensklaps ’t onderst boven. De dappere Overste, vermits hij zwaar gewapend was, ging straks ten gronde, en liet ’er dus jammerlijk het leeven, in den bloeienden ouderdom van weinig meer dan veertig jaaren. Het Lijk, naderhand, door die van Nieuwmegen, gevonden zijnde, stelden zij het hoofd en de vier deelen, op en omtrent de S. Antonispoort te pronk.

Men verhaalt, dat ten tijde als het Lijk uit het water wierdt opgehaald, het nog dreigende gelaat des drenkelings den Spanjaarden eenen schrik aanjaagde. De Markgraaf VAN VARRABON, van ’s Konings wegen Stadhouder van Gelderland, vreezende voor wederwraake, deedt de stukken van het deerlijk gehavende Lijk wederom afneemen, en in eene Kist bewaaren. Twee jaaren laater, naa de bemagtiging der Stad door Prins MAURITS, wierden, op bevel van zijne Doorluchtigheid, de overblijfzels eerlijk ter aarde besteld. Aan SCHENK verlooren de Staaten eenen wakkeren Krijgsoverste; welken, egter, de naam naagaat, dat hij meer door moed en onverzaagdheid, dan door beleid en voorzigtigheid hadt uitgemunt. Twee of drie dagen voor zijnen dood, hadt hij, op de Lipperheide, eene bende Spanjaarden, na Friesland bestemd, geslagen, en eene aanzienlijke somme gelds buit gemaakt. De mislukte aanslag op Nieuwmegen hadt tweehonderdvijftig man gekost.

Behalven ’t verlies van haaren Gemaal, hadt de Weduw van den Overste SCHENK, Vrouwe VAN AFFERDEN, nog het verdriet, dat het Krijgsvolk, aan ’t muiten slaande, van haar de betaaling van agterstallige soldije vorderde. De Staaten, met hun gezag tusschen beiden treedende, verschaften aan hetzelve eenige voldoening.

Zie BOR en HOOFT.

< >