ROBERT DE FRIES, was de Zoon van BOUDEWYN DEN V, Graave van Vlaanderen, en van ALIX, dogter van ROBERT, Koning van Frankrijk, van welken hij zijnen naam ontleende. Den bijnaam DE FRIES ontleende hij van zijn huwelijk met eene Vrouwe uit Holland, en het bewind, welk hij aldaar voerde.
Onder de algemeene benaaming van Friesland, wierdt, ten dien tijde, zomtijds, ook het tegenwoordig Holland begreepen. ROBERT hadt eenen ouder broeder, even als zijn Vader, BOUDEWYN geheeten. Volgens het regt van Opvolginge, daalde op deezen het Graaflijk bewind van Vlaanderen neder, en was, diens volgens, ROBERT van allen bewind, binnenslands uitgeslooten. Intusschen openbaarde zich, wel haast, in den jongeling, een Krijgshaftige aart, en zucht tot groote onderneemingen. ‘t Was thans de heerschende smaak geworden, de Ongeloovigen te bestrijden. Men verrigtte dus, meende men, een godsdienstig werk, en vondt te gelijk gelegenheid om de Krijgs- en Staatzucht te voeden. De oude BOUDEWYN, kennende de woelzieke geestgesteldheid ven zijnen Zoon, en, misschien, een heimelijk vermoeden hebbende, dat deeze, binnenslands, iet kwaads mogt brouwen, ’t en zij dezelve, elders, aan wederwerk wierdt geholpen, zogt, bij tijds, hier tegen te voorzien. Diensvolgens stelde BOUDEWYN, onder het opperbevel van den moedigen Jongeling, eene aanzienlijke Vloot. Het oogmerk was, om daar mede na Gallicie te stevenen, alwaar de Sarafynen of Mooren nog het bewind voerden. Deeze moest hij van daar, of althans uit een gedeelte diens Gewests, verdrijven. Indien hij in deeze grootsche onderneeming gelukkig slaagde, hieldt het ontwerp verder in, om in dat gedeelte van Spanje, aan den Zeekant, een nieuw Koninkrijk te stigten. Doch deeze togt, ondanks de magtige en kostbaare toebereidzelen, liep ongelukkig af. De Mooren waren op hunne hoede, en ontvingen hem met zulk eene kloekmoedigheid, dat hij genoodzaakt wierdt, met groot verlies, aan manschap en schepen, den aftogt te neemen.Nogthans was den onderneemzieken Held, door deeze te leurstelling, de moed niet ontzonken. Met toestemming en medewerking van zijnen Vader, rustte hij, andermaal, eene Vloot uit, en stak daar mede, van nieuws, in Zee, vol van hoope om thans zijn gewenscht doelwit te zullen bereiken. Doch ook deeze togt liep ongelukkig af. Van een zwaaren storm beloopen, verloor ROBERT zijne meeste en beste schepen. Nog al, evenwel, gaf hij den moed niet verlooren, om over Zee zijn fortuin te zullen maaken. In Griekenland hadt hij een talrijken aanhang, en van denzelven groote beloften van hulpe ontvangen, indien hij zich, met eene genoegzaame magt, vertoonde. De glans, die thans zijn oog bestraalde, bezat geenen minder luister, dan die van ’t hoofd- en halssieraad van het Grieksche Keizerrijk. Ten derdemaal verzamelde hij dan eene Vloot Schepen, en stevende daar mede na de Middellandsche Zee. Doch tot zijn ongeluk hadt de Grieksche Keizer de lucht gekreegen van des Vlamings toeleg, en deedt dien te leur loopen.
Zo veele mislukte onderneemingen schrikten den ouden BOUDEWYN af van verdere begunstiginge van zijns Zoons wijd strekkende ontwerpen over Zee. Ook wil men, dat hier uit, tusschen hen beiden, eenig misnoegen zoude gereezen zijn. Hoe ’t zij, ROBERT, tot nog toe ongelukkig te scheep, besloot elders eenen kans te waagen. Ten dien einde liet hij het oog op Holland vallen, en begaf zich derwaarts, volgens zommigen nog bij het leeven van Graave FLORIS DEN I, of, gelijk anderen verhaalen, naa deszelfs aflijvigheid, en derwaarts gelokt door de zwakheid der Vrouwelijke Regeeringe; hebbende Graaf FLORIS naagelaaten een minderjaarigen Zoon, naderhand, onder de Hollandsche Graaven, bekend bij den naam van DIRK DEN V, onder Voogdijschap van zijne Moeder GEERTRUID VAN SAXEN. In Vlaanderen eenig Krijgsvolk bij een gerukt hebbende, deedt ROBERT eenen inval in Holland, en gaf niet onduidelijk zijn voorneemen te kennen, om zich van het bewind te verzekeren. Met zo veel kloekmoedigheids verzetteden zich de Hollanders tegen dit gewelddaadig en overheerschend ontwerp, dat ROBERT, eens en andermaal, in een hevig gevegt, de nederlaag bekwam, en telkens het Gewest moest ruimen. Doch vermids hij vast hadt beslooten, te overwinnen of te sterven, en, bovendien, door zijnen Vader, onder de hand, ondersteund wierdt, herstelde hij telkens zijne kragten. In geene kleine verlegenheid kwamen hier door Vrouwe GEERTRUID en haare Raadslieden; terwijl ROBERT, ondanks zijnen moed, niet onduidelijk inzag de bezwaarlijkheid, om door geweld van Wapenen zijn doelwit te bereiken. Hierom deedt hij, onder de hand, voorslagen van een huwelijk met Vrouwe GEERTRUID; die, om boven gemelde redenen, van de andere zijde geen ongunstig gehoor ontmoetten. Naa lang over en wederonderhandelens, wierdt men ’t, eindelijk, te Oudenaarden, eens omtrent de voorwaarden, in den Jaare 1063. Eenigen willen, dat ROBERT bij ’t Huwelijksverdrag, den tijtel van Graave van Holland en Friesland bekwam. Doch anderen houden staande, dat hem geen hooger rang wierdt opgedraagen, dan dien van Voogd over Holland en over de minderjaarige kinderen van den eersten Echtgenoot zijner Gemaalinne, Graave FLORIS DEN I. Behalven eenen deezer beide tijtels, en de magt, daar mede verknogt, bekwam ROBERT, bij het aangaan zijner Echtverbintenisse, het Graafschap Aalst, de vier Ambagten, en de vijf Zeeuwsche Eilanden Bewester-Schelde. Sints dit huwelijk, en de magt, daar mede verkreegen, moet de bijnaam van ROBERT DE FRIES gedagtekend worden.
Vier jaaren naa ROBERTS huwelijk overleedt zijn Vader. Hij wierdt opgevolgd, door zijnen oudsten Zoon, onder den naam van BOUDEWYN DEN VI. Eene bron van broedertwist was dit sterfgeval, die, eindelijk, op het ontijdig sterven des nieuwen Graaven van Vlaanderen uitliep. Deeze, naamelijk, waanende dat de Zeeuwsche Eilanden, aan ROBERT, bij het aangaan van zijn huwelijk, door hunnen Vader tegen regt en billijkheid waren afgestaan, maakte, eerlang, toebereidzels, om dezelve, door het geweld der Wapenen, wederom aan zijn gebied te hegten. Met eene bende Krijgsvolk deedt hij, ten dien oogmerke, eenen inval in Holland, alwaar ROBERT zich thans onthieldt. Deeze, van zijns broeders aantogt verwittigd, trok hem, aan ’t hoofd van eenige manschap, te gemoete; zonder, egter, tot nog toe, eenig vijandelijk ontwerp te voeden. Integendeel liet hij, herhaalde reizen, bij den Graave van Vlaanderen, aanzoek doen, om de uitstaande geschillen, door een bestendigen Vrede, bij te leggen. ROBERT, intusschen, hadt het hart niet, om zijne herhaalde aanzoeken koelzinnig te zien afwijzen. Op den zestienden Julij des Jaars 1070 kwamen de Benden aan elkander, tot eene volkomene nederlaage van het Vlaamsche Leger, ’t welk, daarenboven, wierdt op de vlugt gedreeven. Het hoofd en de aanvoerder van hetzelve, Graaf BOUDEWYN, zich te veel hebbende bloot gegeeven, schoot hier het leeven in, nevens verscheiden der voornaamste Bevelhebbers.
Naa het ontijdig omkoomen van zijnen broeder, matigde zich ROBERT het regt van Vlaanderen toe; doch kwam niet in het daadelijk bezit daar van, zonder alvoorens te doen gehad te hebben met eenen magtigen tegenstreever. Bij zijne Gemaalinne RICHILDE, hadt BOUDEWYN eenen Zoon, ARNOUD genaamd, naagelaaten. ROBERTS aanmaatiging vernomen hebbende, nam de Weduwe de toevlugt tot PHILIPS DEN I, Koning van Frankrijk, met ootmoedige bede, om het regt haars minderjaarigen Zoons door de Wapenen te ondersteunen. Niet onverhoord bleef deeze bede: met een Leger sloeg de Koning spoedig op weg. Van zijnen kant zat ROBERT insgelijks niet ledig. Met eene talrijke bende den Vorst zijnde tegen getrokken, ontmoette hij dien bij Kassel, leverde hem den slag, en vogt, nevens de zijnen, met zo veel vuurs en dapperheids, dat PHILIPS zich genoodzaakt vondt, kamp te geeven. Met een liet hij RICHILDE met haaren onmondigen Zoon aan haar noodlot over, en erkende ROBERT voor Graaf van Vlaanderen. ’t Bleef hier niet bij. Om den geslooten Vrede zo veel te meer te bekragtigen, begaf zich Koning PHILIPS, kort daar naa, in 't huwelijk met BERTA, Voordogter van ROBERTS Gemaalinne GEERTRUID, bij Graaf FLORIS DEN I.
Intusschen hadt RICHILDE niet den moed verlooren, omtrent de herstelling van haaren Zoon in deszelfs Vaderlijk erfgoed. In de hulp van den Franschen Koning geene baat gevonden hebbende, nam zij thans Keizer HENRIK DEN IV in den arm. Op haare ernstige en aanhoudende bede, beschreef deeze eene Vergadering der Rijksvorsten te Luik, en bewoog dezelve tot eene belofte om ROBERT aan twee kanten tevens te bestooken, te weeten, aan de zijde van Holland, en aan den kant van Vlaanderen. De toeleg op het laatstgemelde Gewest liep ongelukkig af. ROBERT was aldaar in eigen persoon tegenwoordig, en bevondt zich aan het hoofd eener zegepraalende Krijgsbende. Des vijands aantogt vernomen hebbende, trok hij denzelven te gemoete, vondt hem gelegerd bij Bergen in Henegouwen, en bragt hem eene volkomene nederlage toe. Beter, naar den zin der Bondgenooten, slaagde de togt na Holland. Te gader met WILLEM, Bisschop van Utrecht, voerde het hoofdbewind daar over, Hertog GODEFRIED VAN LOTHARINGEN, om zijne mismaakte lichaamsgestalte, de Bultenaar gebijnaamd, doch voor ’t overige, om zijne Krijgsdapperheid, goed verstand, beleid en welspreekendheid, zeer beroemd. Met zo veel geheimhoudinge hadt deeze zijne Krijgstoerustingen bestuurd, dat hij den Hollanderen onverhoeds op het lijf viel, en zo algemeenen schrik en vervaardheid verspreide, dat de Landzaaten, uit verscheiden oorden, zich aan hem kwamen onderwerpen. Van zijnen kant ontving ROBERT zo laat de tijding van deezen inval, dat de vijand reeds in ’t hart van ’t Land, tot digt bij Leiden, was dóórgedrongen, eer hij ter hulpe konde toeschieten. Niet verre van deeze Stad kwamen de beide Legers aan elkander, met een rampzalig gevolg voor Graave ROBERT. Niet slegts bekwam hij eene volkomene nederlaag, maar vondt zich, boven dien, genoodzaakt, nevens zijne Gemaalin en Kinderen, die hem op dien togt verzelden, het land te ruimen, en in Vlaanderen zijne schuilplaats te zoeken. Hertog GODEFRIED behaalde, zedert, verscheiden voordeelen in Holland, en klom, eindelijk, op tot de waardigheid, althans het aangematigd gezag van Graave over Holland. Niet lang, nogthans, hadt hij daar van het genot. In het begin des Jaars 1076, terwijl hij zich te Delft onthieldt, eene Stad, door hem gebouwd, op zekeren tijd zijn heimelijk gevoeg willende doen, wierdt hij, van onderen, met eenen Dolk, dermaate doorstoken, dat hij ’t, niet lang daar naa, bestorf.
Zommigen noemen den moordenaar eenen Kok of Knegt van Graave ROBERT; terwijl anderen hem voor eenen bediende van diens Stiefzoone DIRK houden. Dit wordt algemeen toegestemd, dat de moord van Hertog GODEFRIED buiten ROBERTS medeweeten niet was toegegaan.
Naa den dood van Hertog GODEFRIED, vondt de Graavin zich van een voornaamen steun beroofd, en onbekwaam om aan ROBERT het hoofd te bieden. Opene ooren leende zij, diensvolgens, aan de voorslagen van Vrede, die haar gedaan wierden. Waarschijniijk hadt ROBERT deezen stap gedaan, niet zo zeer uit liefde tot den Vrede, als om dat hij dien beschouwde als een dienstig middel, ter herstellinge van zijnen Stiefzoon DIRK in het Graaflijk bewind van Holland.
De bewooners van dit Gewest, over ’t geheel genomen, den jongen DIRK niet ongenegen, zuchtten thans onder de overheerschende magt des Utrechtschen Bisschops. Naa den dood van Hertoge GODEFRIED hadt hij aldaar zich weeten te handhaaven, en hieldt thans de Landzaaten in bedwang, door middel van het Kasteel te Ysselmonde. Van de bemagtiginge van deeze Sterkte, oordeelde men in Vlaanderen, hing de verovering van het geheele Graafschap af. Om deeze te bewerken, besloot men eene talrijke Vloot, met eene aanzienlijke manschap, derwaarts te zenden, voorts de troepen aan land te zetten, en, onder dekking der Vloote, op het Slot af te zenden. Om zijnen slag te zekerder te neemen, verzogt ROBERT om eenige schepen aan WILLEM, Hertog van Normandije, bijgenaamd de Veroveraar, die thans op den throon van Engeland zat. Hij hadt in huwelijk eene dogter van Graave BOUDEWYN DEN V, en was alzo een zwager van ROBERT DE FRIES. In zijn aanzoek gelukkig geslaagd zijnde, zeilde DIRK, met de vereenigde Vloot, na den mond der Maaze, daar hij handgemeen wierdt met de Utrechtsche schepen, doch op dezelve eene volkomene overwinning behaalde. Thans vervolgde hij zijnen togt na ’t Slot te Ysselmonde, ’t welk hij, eerlang, doch niet dan naa een zwaar en streng beleg, meester wierdt. Door de wakkerheid van zijnen Stiefvader, en met Engelsche hulp gesterkt, kwam alzo Graaf DIRK DE V aan het Voorouderlijk bewind.
Graaf ROBERT DE FRIES hadt reeds een aanmerkelijken ouderdom bereikt, toen hij eenen togt na ’t Heilige Land ondernam, agtervolgens den smaak zijner Eeuwe, in welke veele Krijgslieden reeds eenen aanvang maakten om zich derwaarts te begeeven, om de Christenen van de onderdrukkinge der Ongeloovigen te verlossen. Gelukkig volvoerde ROBERT den verdienstelijken togt. Naa zijne wederkomst verzelde hij den Franschen Koning LODEWYK, bijgenaamd den Vetten, in den Veldslag tegen THIBALD, Graaf van Champagne. Hier trof hem het ongeluk dat hij van ’t paerd ter aarde stortte, en jammerlijk vertrapt wierdt. Dit viel voor in den Jaare 1093. Zijn Lijk, zedert gevonden, wierdt naderhand, te Atrecht, in de Kerk van ST. VAST, begraaven.