Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 25-01-2023

Requesens

betekenis & definitie

Don</i> LOUIS DE REQUESENS, en daarenboven DE ZUNIGE of DE CUNINGA, naar zijne Moeder, gebijnaamd; Man van groote vermaardheid, zo wel in de Spaansche als in de Nederlandsche Geschiedenissen. Zo door zijn staatkundig vernuft, als door zijne dapperheid, betoond in den befaamden Zeeslag tegen de Turken, bij Lepanto, hadt hij zich zo diep gewikkeld in de gunst van Koning PHILIPS DEN II, dat hij tot Groot-Kommandeur van Kastilie en Stedehouder van het Hertogdom Milaan was aangesteld.

In den Jaare 1573 leide de berugte Hertog VAN ALVA de algemeene Landvoogdij over de Nederlanden neder. Koning PHILIPS, voorziende wat ’er gebeuren zoude, hadt, reeds te vooren, Don LOUIS DE REQUESENS tot diens Opvolger benoemd. HOPPERUS, die thans, in Spanje, lid van den Nederlandschen Raad was, prees ’s Mans goede hoedanigheden, in eenen Brief, welken hij herwaarts zondt; niet weinig holp dit tot de blijde verwelkoming, met welke de nieuwe Landvoogd ontvangen wierdt, bij zijne staatelijke intrede binnen Brussel, op den zeventienden November des Jaars 1573. Don LOUIS was voorzien van Brieven van Koning PHILIPS aan de Staaten der bijzondere Gewesten, bij welke hij tot algemeen Landvoogd wierdt aangesteld; als mede van nog andere Brieven, behelzende uitvoerige vermelding van de agtinge zijner Majesteit voor ’s Lands Staaten, en van haare zucht voor de bevorderinge van den algemeenen welvaart.Intusschen bleef de Hertog VAN ALVA niet in gebreke, om den Spaanschen Don begrippen in te scherpen, welke, indien hij ze gevolgd hadde, de Nederlanders naauwlijks zouden hebben doen gevoelen, dat ze van zigtbaaren Bestuurder veranderd waren. Reeds op de grenzen, werwaarts hij den nieuwen Landvoogd was te gemoete gereisd, maakte hij daar mede eenen aanvang. Naderhad deedt ALVA den nieuwen Landvoogd gestadig verzellen van zijnen Zoon Don FREDRIK, als mede van VARGAS, JERONIMO RODA en andere Leden van den gehaaten Bloedraad. Bij afwisseling volgden deeze REQUESENS zo kort op de hielen, dat niemand der Landzaaten tot hem den toegang konde erlangen. Nu gaven zij haatlijke beschrijvingen van ’s Konings Amptenaaren in de Nederlanden; dan maalden zij het volk, in 't algemeen, als kettersch en wederspannig: ’t welk, diensvolgens, met harde middelen in den teugel moest gehouden worden. Hier door bewoog ALVA zijnen Opvolger, dat de Raad der Beroerten in weezen gelaaten wierdt. Ondanks deeze gehegtheid aan ALVA, was een van ’s Landvoogds eerste bedrijven, het om verre haalen van deszelfs praalbeeld te Antwerpen, 't welk elk Nederlander, zo dikmaals hij ’t aanschouwde, van angst deedt zidderen.

Schrikwekkende was de toestand, in welken REQUESENS de Nederlanden vondt: het Krijgsvolk onbetaald, de Schatkist ledig, de Staaten ongezind om die aan te vullen, eenen Oorlog op den halze tegen Holland en Zeeland, welker meeste Steden in de magt der Nassauschen waren, vooral in de laatstgenoemde Provincie, alwaar de aanhangers van Prinse WILLEM DEN I Middelburg belegerd hielden. Het ontzet van deeze Stad, was het eerste werk, welk REQUESENS bij de hand nam. Terwijl ORANJE zich na Vlissingen begaf, om de Vloot te doen versterken, vertrok de Landvoogd na Antwerpen, ter bevorderinge van de uitrustinge van eene Vloot, reeds door zijnen Voorzaat begonnen. Eerlang kreeg hij honderd Schepen bij een; hij verdeelde dezelve in twee kleinere Vlooten, die gezamentlijk drie Regimenten oud geoeffend Spaansch volk binnen boord hadden. Dertig van deeze Schepen moesten, onder SANCHIE D’AVILA, langs de Honte, na Walcheren zeilen; ROMERO, of inderdaad, GLIMES, moest met de overige zeventig Schepen, van Bergen op den Zoom, de Schelde afzakken. LODEWYK VAN BOISOT, Admiraal van Zeeland, voerde het bevel over de Nassausche Vloot, sterk zestig Schepen.

Nog vóór het einde van de maand Januarij des Jaars 1574, ontmoetten elkander de wederzijdsche Vlooten. Voor Reimerswaale kwamen ze aan elkander, in een zeer ongunstigen stand voor de Spanjaarden, door de voorbaarigheid van ROMERO. Verscheiden Spaansche Schepen vloogen in de lucht, andere wierden verbrand, eenige genomen, en het volk daar van in Zee gesmeeten. Niet lang naa deezen ramp, hadt REQUESENS zich te verzetten tegen Graaf LODEWYK VAN NASSAU, die, omtrent Maastricht, een Leger verzameld hebbende, den Landvoogd noodzaakte, in allerijl eenige Troepen te werven. Van elders is bekend, dat de wederzijdsche versterking ten gevolge hadt den Slag op de Mookerheide, die voor de Nassauschen zeer rampzalig uitviel. Voor REQUESENS evenwel wierdt de behaalde zege van een nieuwen ramp gevolgd. De Spaansche Knegten, prat op de overwinning, gedenken nu aan de wanbetaaling, en slaan aan ’t muiten. Straks trekken ze op Antwerpen aan, en pleegen ’er allerleien moedwil en schennis. De tegenwoordigheid des Landvoogds, die zich derwaarts hadt begeeven, was niet in Staat, om den muitenden hoop in bedwang te houden. Dit gelukte hem eindelijk, door de betaaling der openstaande agterstallen, in geld en klederen. Op Pinxterdag verzegelde Don LOUIS, door het houden van eene staatelijke Misse in de Hoofdkerk, de vergiffenis aan de muitelingen; die, van hunnen kant, ter zijner eere, een pragtig feest toestelden.

In de maand Junij des gemelden Jaars 1574 deedt de Landvoogd eene Amnestie of Vergiffenis afkondigen, veel ruimer in haare aanbiedingen, dan die ten tijde van ALVA was gesteld. "Men hadt slegts zijne zonden te biegten, ontslag daar van te verzoeken, en met oprecht berouw tot den schoot der Roomsche Kerke weder te keeren. Zelf zouden de aanhangers der wederspannelingen deeze gunst genieten, indien zij zich binnen twee maanden bezinden. Den zulken, die in regten veroordeeld bleeken, hadt men te laaten volgen de goederen, hun afgevonnist, zo ze niet reeds van ’s Konings wegen waren aangeslagen. Wijders zouden de aangetaste goederen der oude eigenaaren wederom worden ingeruimd, zo zij konden bewijzen, gestadig als Roomsche Christenen geleefd te hebben. Op deeze voorwaarden stondt de deur tot ’s Konings genade open."

Met een listig oogmerk bleek, reeds ’s anderen daags, deeze Vergiffenis, door Pauslijke goedkeuring bekragtigd, te zijn afgekondigd. De Algemeene Staaten waren thans te Brussel vergaderd. Niet twijfelende aan derzelver gedweeheid, deedt de Landvoogd hun den voorslag "hoe zij, in plaats van den Tienden en Twintigsten penning, twintig Tonnen Gouds beloofd hadden, zes agtervolgende jaaren lang; waar van het vijfde liep, en de vier onbetaald waren; weshalven hij verzogt dat men ’t geld verschafte, en daarenboven verbindschriften van den tweeden honderdsten penning, mede ingewilligd te ligten, naa het verloop der zes jaaren." Tegen verwagting ontmoette de Landvoogd hier een kragtdaadigen tegenstand bij de Staaten; die de penningen beloofden te zullen vertrekken, mids zij gingen door de handen van inboorlingen: waar na de Landvoogd geene ooren hadt. Hierom sloeg REQUESENS een anderen weg in, aan 't einde van den Zomer. Op eigen gezag zogt hij nu penningen te heffen, en gaf daar van kennis aan de Staaten, hun berigtende "last te hebben gegeeven om, op den voet van schattinge, eenige Krijgsomslagen, doch niet dan bij manier van Leeninge en op rekening der toekoomende bewilliginge, te innen." Doch ook hier tegen verzetteden zich de Staaten, den Landvoogd voorhoudende "dat hier uit grooter onlust, dan uit den eisch van den tienden en den twintigsten penning, moest gebooren worden."

Naa deeze mislukking, beproefde de Landvoogd een ander middel, om aan penningen te geraaken. Aan den Heere van ST. ALDEGONDE, schoon deeze te Utrecht gevangen zat, liet hij, in den Jaare 1574, eenige opening doen, wegens eene bevrediging met Holland en Zeeland, met verzoek om daar over te schrijven aan den Prinse VAN ORANJE. In eenen Dagvaart, die gehouden wierdt te Rotterdam, tradt men daar over in onderhandeling; doch de voorslagen, raakende den Godsdienst en het vreemd Krijgsvolk, gedaan door de Staaten, vonden zo weinig smaaks bij REQUESENS, dat de handel wierdt afgebroken. Hij hervatte dien, nog vóór het einde des Jaars, door het zenden van ALBERTUS LEONINUS, Hoogleeraar in de Regten te Leuven, en HUGO BONT, weleer Pensionaris van Middelburg, na Delft; vertoonende eene Volmagt, door den Koning bekragtigd, om de uitstaande geschillen te vereffenen. ’t Gevolg hier van, was de Bredasche Vredehandeling, in den Jaare 1575, doch die even vrugtloos afliep.

Dus ook hier wederom het hoofd gestooten hebbende, zou de Landvoogd, volgens zommigen, vervolgens, eenen kans gewaagd hebben om Middelburg en ’t Kasteel Rammekens, door verraad, te bemagtigen. Doch anderen slaan hier aan geen geloof, als steunende op geen gezag. Dat, evenwel, REQUESENS het hart jeukte, om den voet in Zeeland te vestigen, blijkt uit den merkwaardigen overtogt, uit het Eiland Tholen, na Schouwen, door eenige zijner Bende, ondernomen en volvoerd, in de maand September des Jaars 1575. Deeze togt, de merkwaardigste, welken de Spaansche Oorlog oplevert, en onder ’t oog van den Landvoogd zelven verrigt, droeg zich in deezer voege toe.

Te weeten, eenige uitgeweekene Zeeuwen hadden REQUESENS onder ’t oog gebragt, hoe hem de weg te water, door de Landzaaten, niet kon worden afgesneeden. Uit het Land van Tholen, zeiden ze, kon men ligtelijk overscheepen na Philipsland, ’t welk, zedert het wegspoelen der Dijken, in den Jaare 1522, dras lag. Van daar na Duiveland strekte zich eene Plaat, die met laag water droog viel: zodat als dan het midden van dezelve, te schuite, met geen Roerschoot te bereiken was. Veilig genoeg, meenden ze, konde men dus, langs dien weg, te voet, tot aan de Zijpe, eene enge Kil, en naa het doorwaaden van dezelve, op Duiveland geraaken. Tusschen dit en Schouwen lag slegts eene waadbaare Kreek. Anderen, dit plan verder uitbreidende, voegden ’er nevens, dat in gevalle de Zeeuwen, te scheepe, zich daar tegen verzetteden, zo men den Schans te Viane slegts meester konde worden, men den onderneemeren zou kunnen te hulpe koomen van den Moggershil, op den uitersten hoek van Tholen.

REQUESENS, ooren hebbende naar deezen voorslag, deedt straks hier op, te Antwerpen, een goed getal, groote en kleine Vaartuigen, in stilte gereed maaken; voorts drieduizend Knegten, vierhonderd Ruiters en tweehonderd Delvers, in 't Land van Tholen verzamelen. Van St. Anneland staken, bij dag, eenige Bevelhebbers en Soldaaten over na Philipsland, om het wed te peilen. Doch deeze, van ’t wassend water overvallen, en door den Zeeuwsche Vloot beschooten, keerden ijlings te rug, wanhoopig aan den uitslag. Twee stoute Knaapen, zich hierop, bij den Landvoogd, tot het neemen van eene nadere proeve, hebbende aangebooden, beweezen de mogelijkheid, door de daadelijke volvoering. Door alle zwaarigheden heen bijtende, welke verder wierden geopperd, besloot Don LOUIS den kans te waagen. Nevens de tweehonderd Graavers, wierden daar toe vijftienhonderd man, Spanjaards, Duitschers en Waalen, uitgekoozen. Elk hunner ontving een paar schoenen, en om den hals een zakje met twee ponden buskruid, nevens brood en kaas voor drie dagen. De manschap, in den avond van den achtentwintigsten September, in tegenwoordigheid des Landvoogds, zich ontkleed hebbende, en naa vermaaning tot standvastigheid voor den Godsdienst en den Koning, tradt te water, ter middernacht, bij het flikkeren van weerlicht. Dun waren de gelederen, om van ’t schieten der Zeeuwen zo veel te minder nadeels te lijden, die zich, met Schuiten, ter wederzijde geplaatst, en eenige derzelven, om zo veel te nader te zijn, op de Plaat hadden vastgezet. Van hier dat de waadende manschap niet slegts met schietgeweer, maar zommigen derzelver met lange stokken en kneppels, bij wijze van dorschvlegels toegesteld, getroffen wierden. Veelen sneuvelden ’er, en vooral van de agtersten, door het opkoomen van den vloed, vooral de Graavers, van welke ’er slegts tien overbleeven. Intusschen bereikten de voorsten, tot aan den hals door 't water gewaad hebbende, met het aanbreeken van den dag, het strand van Duiveland. JOAN OSORIO D’ULLOA zette ’t eerst den voet op het drooge, daar hij, met zijne manschap, op de knieën viel, en voorts een kort gebed tot de H. Maagd en den Apostel ST. JAKOB hebbende uitgestort, met gevelde spieze, den dijk opstapte. Die hunnen dood in den vloed niet hadden gevonden, of tot den hertred genoodzaakt waren geworden, volgden van lieverlede. Gantsch Schouwen viel nu wel haast in de magt der Spanjaarden, uitgezonderd Zierikzee, 't welk een zwaar beleg moest doorstaan.

Hoewel dus gelukkig geslaagd in deeze gewaagde onderneeming, bevondt zich de Landvoogd, van een anderen kant, in geene kleine verlegenheid. Zijn Schatkist was ledig. Meer dan twaalfhonderd tonnen schats hadt de Nederlandsche Oorlog gekost. Koning PHILIPS hadt geen geloof meer, zints hij bij den Paus ontslag hadt weeten te bewerken van gehoudenisse tot betaalinge van wettige schulden. Om aan geld te geraaken, verzogt hierom Don LOUIS, aan de Algemeene Staaten, te leen twaalfhonderdduizend Gulden; en toen deeze geweigerd wierden, bestondt hij, op eigen gezag, omslagen te doen, onder voorgeeven van den dringenden nood. Doch, vermids de behoefte van ’t gemeene Land en der Landzaaten, bereikte hij ook in deezen traaglijk zijn oogmerk. Geen wonder, derhalven, dat, bij gebrek aan betaalinge, eenigen zijner Troepen aan ’t muiten sloegen; die zich, egter, door het ontvangen van eenig geld, eerlang, lieten gezeggen. Dit niettegenstaande, en het beleg van Zierikzee, welk hij nog op den hals hadt, smeedde REQUESENS een ontwerp, om zich van Embden te verzekeren. Doch dit, nevens andere aanslagen, welke hij in 't hoofd hadt, liep te leur, door eene heete koorts, van welke hij, op den eersten Maart des jaars 1576, overvallen wierdt, en die wel haast in eene Pestkoorts veranderende, naa verloop van vijf dagen, hem wegsleepte, in den ouderdom van ruim vijftig jaaren. In zedelijke hoedanigheden moest de Hertog VAN ALVA voor hem, doch in Krijgskunde hij voor den Hertog onderdoen. "’t Waar" (schrijft Hooft) "een’ fraaije temper van Landvooghdije geweest, zoo men, met uitschot der oolijkheeden, de puure deughden van hun beide, hadde kunnen te zaamen mengelen." Een gewigtigen dienst deedt REQUESENS, geduurende zijne Landvoogdije, in de maand Junij des jaars 1575, door het afkondigen van een Bevel, volgens ’t welk het jaar niet meer, zo als tot nog toe gebruikelijk was geweest, met Paaschdag, maar met den eersten dag van Januarij, eenen aanvang zoude neemen. Door deeze vernietiging van den zo genoemden Stijl van den Hove, wierden veele duisterheden en verwarringen uit den weg geruimd.

< >