een vermaard Godgeleerde en Hoogleeraar onder de Remonstranten te Amsterdam. Hij was afkomstig van Maastricht. De Stamvader zijns Geslagt, NIKOLAAS VAN LIMBORCH, overleedt in de Voorstad van St. Pieter van gemelde Stad, omtrent het Jaar 1557, in den hoogen ouderdom van honderdvijftien jaaren.
Hij hadt eenen Zoon, FRANÇOIS genaamd, van wegen den Bisschop van Luik Gouverneur en Schepen in straks genoemde Voorstad. In den Jaare 1518 tradt deeze in ’t huwelijk met MARIA SCHENK VAN NIDDEGEM, van het zelfde Geslagt als de vermaarde Geldersche Veldoverste MARTEN SCHENK. Bij deeze wierdt hij Vader van dertien, en, naa derzelver overlijden, in nog twee huwelijken, van twaalf kinderen. Een Zoon, naar den Vader genoemd, in den Jaare 1530 uit het eerste huwelijk gebooren, tradt, in den Jaare 1550, te Mechelen, in den echt met CATHARINA WILS. De leerbegrippen van MENNO SIMONSZ zijnde toegedaan, en, van wegen de vervolgingen tegen ’s Mans Aanhangers, zijn verblijf te Mechelen niet meer veilig agtende, week hij eerlang na Embden, alwaar hem een Zoon gebooren wierdt, welken hij insgelijks FRANÇOIS noemde. Door huwelijk verkreeg deeze een aanzienlijk vermogen. Het ontstaan van oneenigheden tussschen de Regeering en de Burgerij van Embden, en daar mede geen doen willende hebben, deedt hem te raade te worden, met zijne Huisvrouw na Amsterdam te vertrekken. Dit viel voor in den Jaare niet lang hadt hij aldaar gewoond, of hij wierdt Vader van eenen Zoon, insgelijks FRANÇOIS genaamd, welke, in den Jaare 1623, in huwlijk tradt met GEERTRUIDA BISSCHOP, Dogter van REM of REMBERT EGBERTSZOON BISSCHOP, die de broeder was Van den vermaarden SIMON EPISCOPIUS. Drie Zoonen waren de vrugt van dit huwelijk: REMBERT, PHILIPPUS en SIMON. Eer wij voortgaan, dient wegens den Vader deezer Zoonen het volgende nog te worden aangetekend. Nog naa zijn huwelijk toonde hij zijne genegenheid tot de Weetenschappen, vooral die der Regtsgeleerdheid. ’t Was alleen op den raad van zijnen Schoonvader dat hij zijnen lust bedwong, om zich daar op toe te leggen, en den Koophandel bij de hand nam. Doch REM EGBERTSZOON BISSCHOP was niet gestorven, of hij volgde zijne neiginge, deedt afstand van den Koophandel, en vertoefde eerst eenigen tijd te Utrecht, en daar naa te Leiden, ter beoeffeninge van de Regtsgeleerdheid. Naa het beklimmen van den trap van het Meesterschap, keerde hij weder na Amsterdam, en bekleedde ’er met lof den post van Advokaat, tot zijnen dood toe. Zijn oudste en jongste Zoon, REMBERT en SIMON, traden in ’s Vaders voetstappen, door zich toe te leggen op de kennisse der Regten. Zo veel opgangs maakte de eerstgenoemde, dat hem, hoewel Remonstrantsch zijnde en blijvende, het gewigtig Ampt van Advokaat Fiskaal van Holland wierdt opgedraagen. De andere, SIMON VAN LIMBORCH bekleedde insgelijks met lof den post van Advokaat in 's Graavenhage, alwaar hij naakoomelingen gehad heeft, die heden, hoewel alleen in de Vrouwelijke Linie, nog in weezen zijn.
PHILIPPUS VAN LIMBORCH, het hoofdonderwerp van dit Artikel, tweede Zoon van REMBERT VAN LIMBORCH en GEERTRUIDA BISSCHOP, wierdt gebooren op den negentienden Junij des Jaars 1633. Naa zich geoeffend te hebben in de gronden der Taalkennisse, hoorde hij, aan ’t Doorluchtig School in zijne Vaderstad, de lessen van CASPAR BARLEUS over de Zedekunde, van JOANNES GERHARDUS VOSSIUS over de gewijde en ongewijde Geschiedenissen, en over de Wijsbegeerte van ARNOLDUS SENDUEROUS. In de Godgeleerdheid wierdt vervolgens zijn Leermeester STEPHANUS CURCELLAEUS, Hoogleeraar aan ’t Kweekschool der Remonstranten te Amslerdam. Zucht tot dieper onderzoek, en om te hooren en wederhooren, dreef hem na Utrecht; hier hoorde hij de lessen van GISBERTUS VOETIUS en andere Contra-Remonstransche Godgeleerden.
In de maand Augustus des Jaars 1655 wierdt hij tot Proponent aangesteld, en nam, in die hoedanigheid, eenigen tijd den Predikdienst waar te Haarlem. Eene aanbieding, hem gedaan, van het Leeraarampt in de Gemeente te Alkmaar, wees hij van de hand, als zich zelven nog niet sterk genoeg agtende tot het draagen van dien gewigtigen last. Zijnen tijd vlijtig besteedende aan het voortzetten van Godgeleerde en andere weetenschappen, gaf VAN LIMBORCH midlerwijl in ’t licht de Leerredenen over het Vijfde Hoofdstuk van MATTHEUS, van wijlen zijnen Oom van Moeders zijde SIMON EPISCOPIUS. Toen de Gemeente te Gouda, in den Jaare 1657, hem tot haaren Leeraar beriep, vondt hij geene reden om dit van de hand te wijzen.
Onder eene menigte andere Papieren van den straks genoemden EPISCOPIUS, onzen VAN LIMBORCH in handen gekoomen, vondt hij een goed aantal Brieven, de zaaken en de Geschiedenis der Remonstranten betreffende. Geholpen van CHRTSTIAAN HARTZOEKER, Remonstrantsch’ Leeraar te Rotterdam, schikten ze te gader de Brieven in eene tijdorde, en gaven ze in ’t licht, in den Jaare 1660, onder den titel van Epistole Praestantium et Eruditorum Virorum, Brieven van Voornaame en Geleerde Mannen. Tweemaalen liet hij, zedert de eerste uitgave in Octavo, de Brieven in folio drukken, met een aanmerkelijk aantal vermeerderd: te weeten, in de Jaaren 1684 en 1704. Zij behelzen genoegzaam eene volledige Historie der Remonstranten, zints den Vader dier Gezinte JACOBUS ARMINIUS, tot op de tijden, die het Dordrechtsche Sijnode onmiddelijk gevolgd zijn.