een naam, welken onze voorvaderen, die zig, ten koste van goed en leeven, tegen de dwaalingen der Roomsche Kerke verzetteden, hebben aangenomen. Zij maakten zig openbaar bekend in het Jaar 1565, wanneer zij, bestempeld met den bijnaam van Calvinisten, het waagden, hunne Geloofsbelijdenisse openlijk in het ligt te geeven. Zij werd verzeld van een brief aan den Koning, waar in zij verklaarden, dat zij wel honderd duizend sterk zijnde, zig, egter, stil hielden en ’s Lands lasten nevens anderen droegen; ’t welk, zeiden zij, toonde, dat zij geen oproer in den zin hadden. Doch het begrooten van dit getal werd hun tot misdaad aangeduid, en als eene bedreiging beschouwd. Ten Hove, niettegenstaande de verzekering, die ORANJE en EGMOND daar van gaven, werd aan de meenigte van hun geen geloof geslaagen. Toen zij, in het volgende Jaar, met bidden en smeeken niets konden verwinnen , en gestaag in hunne Godsdienstoeffening gestoord werden, beslooten zij dezelve gewapend bij te woonen. Allereerst geschiedde dit buiten Antwerpen, en daar na in Holland, zo als wij, op bijzondere Artikelen, en bijzonder dat op van AMSTERDAM, reeds gezien hebben.
Zij, die de Leere van LUTHER en KALVYN volgden, verzogten, in dat zelve Jaar, schriftelijk den bijstand der zaamverbondene Edelen. Het ging tamelijk wel, zo lang ORANJE zig in Antwerpen bevond; doch hij was niet vertrokken, of de beroerten ontstonden op nieuw. De Gereformeerden hadden aldaar een verzoek overgeleverd aan den Graave VAN HOOGSTRAATEN, aan den Koning gerigt, waar bij zij aanbooden dertig tonnen gouds, in dien men hun vrijheid van Godsdienst wilde toestaan. Die verzoekschrift was in veele Steden in de Nederlanden geteekend, en aan de Wethouders overgeleverd, om derzelver voorspraak daar op ten Hove te verzoeken. Zelfs las men ’er onder de naamen van veele Onroomschen, Edelen en Gemeenen, onder anderen van JOSUA VAN ALVERINGN, Heer van Hofweegen, voor vijfhonderd kroonen, en van MAXIMILIAAN VAN BLOIS, gezegd DE KOK, voor vier honderd kroonen. Uit de Sententien van ALBA blijkt, hoe dit aanbod almede voor een hoofdmisdaad gereekend wierd. Ook is het bekend, dat naar maate de vervolging strenger woedde, de aanwas grooter werd. Reeds in het volgende Jaar werd hun getal in Amsteldam op meer dan 1000 begroot, en naar gelange van de bewooners dier Stad waren zij hier nog verre de minsten, in vergelijking van andere Steden.
Wenschelijk ware het geweest, dat de Lutherschen en Gereformeerden zig te zaamen hadden konnen of willen vereenigen; doch drie of vier Leeraars der Gereformeerden, aan welke de zaak hing, wilden niets toegeeven. Geweldig speet dit WILLEM DEN I; en, egter, hoe groot ook zijn gezag ware, kon hij die mannen tot geen reden brengen. Allereerst nam het getal der Gereformeerden toe in de Roomsche Nederlanden; doch hun verzoek om vrijheid van Godsdienstoeffening aldaar was mede vrugteloos. Zij waren in een onverzoenlijken haat geraakt, door de schenddaad der beeldvorming, zo als wij op ’t Art. daar van hebben aangetoond. Op bijzondere Artikelen van persoonen en plaatzen, is reeds van de vervolging, die zij verduuren moesten, omstandig gesproken. Vergeefsch boden zij zig, in het Jaar 1582, den Hertog VAN ANJOU te Antwerpen aan, alwaar de Roomschgezinden verre den voorrang hadden en behielden, niettegenstaande de Godsdienst der Gereformeerden in de Nederlanden reeds de heerschende was. Geen kleinen afbreuk leeden zij door de omwenteling, die in Frankrijk, in ’t Jaar 1572, had plaats gehad. De twisten, tusschen de Gereformeerden en Lutherschen, en de zulke, die zig naderhand Remonstranten noemden, zullen op die beide Artikejen vermeld worden. Om, egter, van hunne waare gevoelens overtuigd te zijn, doen wij hier volgen een afschrift van hunnen smeekbrief, aan den wreeden FILIPS gezondenzijnde van dcezen inhoud.
Sendbrief in Forme van Supplicatie,
aen de Conincklijcke Majesteyt van Spaengien: van wegen des Princen van Oraengien, der Staten van Hollandt ende Zeelandt, midtsgaders alle andere zijne getrouwe Ondersaten van dese Nederlanden, die haer van des Hertoghen van Alba, ende der Spaegniaerden tyrannie ende ghewelt, teghen alle recht, verdrucket ende vervolghet vinden. Aenwijsende den rechten oorspronck van alle tegkenwoordige beroerten in dese Landen, om daer inne by zijne Coninclijcke Majesteyt voorsien te moghen werden, zaamgesteld door Franciscus Balduines.
Ghenadichste Heere.
Uwe onderdanighe ende bedruckte Ondersaten deser Nederlanden, soo menichmael als zy by haer selven overleyt ende bedacht bebben, die aengheborene goedertierenheydt, ende goede Vaderlicke ghenegentheyt, die uwe Majesteyt tot dese hare Erff-Ianden ende alle Inwoonders der selven, vanden tijt aen dat uwe Majesteyt die heerschappie ende regeringe der selver van God Almachtich ontfinck, altijts ende geduerichlick heeft bewesen. Also menichmael hebben zy eene vaste ende gewisse hopeninge, ende ongetwijffelt vertrouwen gehadt, als dat uwe Ma. soo wt hare dagelicxsche claghen ende karmen, als wt het medelijdissche aengheven ende verthoonen van sommige Vorsten ende Potentaten inde Christenheyt, soude haer hebben genadichlick laten onderrichten van onse jammerlicke ende cativige onderdruckinghe, daer wy, overmidts de groote ende overdragelicke gewelden, moetwil, ende Godtloofe regeringe des Hertogen van Alba, in gecomen zijn. Ende mede met met een barmhertich ende Vaderlicke ooge hebben aengesien, die erbarmelicke verwoestinge ende verderffenisse, daer dese uwe Erfnederlanden, die uwe Majedeyt, ende uwe Majedeyts Voorvaderen, altijts soo groote ende ghetrouwe dienden bewesen hebben, door desselven Hertogen van Alba onmenschelicke wreetheyt ende verwoede tyrannie, in gevallen zijn.
Niet twijflelende, of het soude uwe Ma. grooteliex verdroten hebben, dat hy onder het dexsel van de Roomsche Religie voor te staen, ende onder den Naem van uwe Ma. hem aldus vervoordert alle de Rechten ende Privilegien des Lants (die uwe Ma. ende zijne Voorsaten, hoochloslicker ghedachtenisse, besworen hebben) te niet te maken, ende als met voeten te vertreden: Vervolgende uwe getrouwe Ondersaten in lijf ende goet, ende verwoestende het gantsche Lant, niet anders dan of hij hem voor een openbaer vyant van uwe Ma. ende uwer Majeileyts Onderfasen hadde weggegeven.
Ende derhalven hebben sy altijts met een hertgrondelic verlangen gewacht, dat uwe Ma. sulcx willende niet langer ghedoogen, soude met goede bequame middelen hebben voorsien, tot bewarenisse vanden Landen, ende verlossiage van uwe arme bedructe Ondersaten. Nemende daerinne voor oogen den schuldigen plicht eenes Conincx, die van Godt Almachtich, den grooten Coninck aller Coningen ghestelt wesende, tot een Stadthouder zijner gerechticheyt, ende een Harder ende Vader des volcx, twelcke hen onderworpen is, dat selve van alle onrecht ende ghewelt behoort te bevrijden ende te beschutten, ende mede indachtig wesende der menichsuldige getrouwe diensten, die uwe voornoemde Landen ende Onderdaan sallen tijden den Voorsiten uwer Majedeydt, ende uwe Majelteyt, selve met alle gewillicheyt ende trouherticheyt bewesen hebben.
Maer alsoo zy nu tot haer wterste verdriet genoech bemercken, dat alle haer voorgaende Supplicatien als in den wint geslagen zijn, ende dat oock der ander Vorsten ende Potentaten vertooch, geen vrucht en heeft connen schaffen, offe hen eenige vertoostinghe by brenghen, ende zij nochtans in hare conscientien vast versekert, dat uwe Ma. gheene redelicke oorsaecke en heeft, om door ongunst ende ongenade, hen selven van haer arme ende bedruckte Ondersaten also af te keeren, ende te vervreemden, soo vermoeden sy genoech alsulcx ontwijfelick te gheschieden, door den argheijst ende het quade aengeven van sommighe, die gheen acht nemende op den dienst van uwe Ma. maer alleenlick op haer eygen lusten ende begeerlickheden altijts ghearbeyt hebben, om dese uwe Landen in uwer Majesteyts onghenade te brenghen.
Het welcke zy van menighen tijt herwaerts ghenoech opentlick ende ongheveynsdelick hebben gepoocht ende ghearbeyt, niet alleen belettende dat onse ootmoedighe Supplicatien ende ghetrouwe waerschouwingen tot uwer Majesteyts ooren niet en souden moghen comen, maer oock de selve met al t'ghene in deze uwe Landen conde geschieden, ten archsten duydende, ende by uwe Majesteyt verkeerdelick aenbrengende, om also den standt vandeu Lande in oneenicheyt, ende tot beroerte gebracht hebbende, de selve onder uwe name met gewelt te mogen overvallen, ende alsdan met uwer Ondersaten goet ende bloet haren moet te moghen coelen, ende haer begeerlijcheyt ende giericheyt te versaden.
Dit is, O aldergenadichste Coninck, het ghene dat uwe voorgenoemde Ondersaten met grooten rechte gheacht ende ghehouden hebben (alsoo zy noch doen) voor den aldergrootsten ende wtersten iammer ende ellende die hen soude connen wedervaren, als dat zy mercken dat hen ooc den wech des clagens tot hare wettelieke ende natuerlicke Overicheyt, die sy tot eenen toevlucht in haren wtersten noot van Got ontfangen hadden, als namelick, uwe Majesteyt, overmits de groote onbillicheyt haerder vyanden ende mitgonners alsoo besloten was, dat selve oock het ghene datmen den onredelicken beesten ende wilden dieren ghenoech pleecht te gonnen, als namelick, haren noot ende kommer te beclaghen, hen met verscheyde boose pracktijcken, ende met eene onmenschelicke wreetheydt werde verboden ende gantschelicken ontnomen.
Daerom hoe wel zy eenen tijt lanck by haer selven besloten ende gheresolveert hadden, met ghedult ende lanckmoedicheyt den dach te verwachten, dat uwe Majesteydt eenmael selve soude haer oogen ende ooren opghedaen hebben, om te sien ende te hooren, ’t ghene zy door haerder voorghenoemder misgunners bitteren haet ende nijdt te den ende te hooren, verhindert werde. Nochtans aenmerckende nu ten laetsten, dat hare verdruckinghe hoe langher hoe swaerder ende onverdragelicker wort, ende niet alleenlick tot heure schade ende verderf is reyckendc, maer ooc uwe Majesteyts Erflanden die voortijts in alle voorspoedicheyt waren florerende, tot eenen wtersten verderf ende onderganck breng het Soo en connen zy niet nalaten, van weghen der ghetrouwicheyt, die zy totter doot toe begheeren uwe Ma. ende haren Vaderlande te betooghen, wederom op een nieuws, met dit Schrift uwe Ma. te verwillighen als dat hare eenighe begheerte is, te volherden inde rechte ghehoorsaemheyt ende dienst van van uwer Ma. biddende dat uwe Ma. die waerachtighe oorsake van de defolatie zijner Landen, by wien ende hoe dit toecomende is, wil verstaen: Ende also, achtervolghende uwe aengeborene goedertierenheyt, ende doende t’officie van eenen waerachrighen Coninck, die gherechticheyt voorstaen, ende uwe Landen van dusdanich ghewelt ende oppressie verlossen.
Al vooren versoecken wy seer ootmoedelick uwe Ma indachtich te wesen, ende te considereren dat dese uwe Landen, wesende eertijts onder verscheyden Landtsheeren, naemaels by Huwelicke voorwaerden ende onderlinge tracktaten, ende also by recht van wettelicke successie ende conventien onder een hooft des huys van Boergoengien ghecomen zijn, ende daer naer oock by middel van Huwelicken nietten hoochloffelicken huyse van Oostenrijcke etide ten laettten metten grootmachtighen Coninckrijck van Spaegnien gheallieert.
Doch altijts by wtgedruckte bespreke ende voorwaerde, dat de selve Landen, ende elcke Provintie bysonder, soude blijven ende onderhouden werden, in zijn eygen Policien, Rechten ende Vrijheden, daer in zy van allen ouden hercomen waren: Sonder dat den eenen Lande oft Rijckte soude toecomen eenig recht, van heerschappie over het ander, om t' selve eenichsins afhandich te maken van zijn Rechten ende Vryheden, maer souden onder elkanderen verbonden zijn in eendrachticheyt ende gelijcken graet, onder eenen Prince ende hooft, als vele kinderen eenen Vader hebben, om alsoo ghesaemdelick de hoocheyt van haren Prince, ende het welvaren vanden Lande, teghen den vreemdelinghen ende wterlijcke ghewelt, voorghestaen ende beschut te werden.
Ghelijekerwijs oock de Prince vanden Lande, om als een Vader zijn liefde ende affectie te bewijsen teghen een yeder ghelijckelick, hem te zijner aencoemste ende inhuidinghe met eenen solemnelen Eedt verplicht, ende belooft elck Landt by sonder, dat hy dat regheren ende bewaren sal, in hare Rechten ende Vrijheden, sonder te ghedooghen dat die eenichsins inghebroken oft vermindert sullen werden: ofte dat die eene Provintie over die andere eenighe heerschappie ofte dominatie sal moghen voeren, gheswijghe dat sy al te samen eenigher vreemden regeringe ende gherechtshandelinghe souden onderworpen moghen worden : ende wort op die conditie aenghenomen ende bekent als Over-Heer vanden Landen, ontfangende also vanden Ondersaten den Eedt van ghetrouwicheyt ende ghehoorsaemheyt.
Waer van het onnoodich is eenich breeder verhael te doen, dewijle, sonder twijfelen, uwe Ma. ghenoech indachtigh is, hoe dat hoochloslicker ghedachtenisse Keyser Carolus, volgende die voestappen zijner Edele Voorsaten , ende bekennende dat den voornoemden Eedt van inhuidinghe, is het eenich ende recht fondament, daer op also wel het vermoghen ende authoriteyt vanden Prince, als die trouwe ende ghehoorsaemheydt der Ondersaten ghegront staet. Heeft selfs noch binnen zijn leven, ende in zijn bywesen, uwer Ma. onder den selven Eedt doen ontfanghen, ende zijne blijde Incomste doen bezweeren in alle de Landen, ende meestendeel van alle de Steden: Eerstmael als toecomende ende eenighe Erfghenaem zijner Keyserl. Ma. ende daer naer de selve Keyserl. Ma. vertreckende, ende uwe Ma aennemende die volle Heerschappie ende administratie van den Landen, heeft wederom den selven Eedt inde vergaderinghe van den ghedepiteerden van allen den Landen verhaalt, ende sterker bevesticht, soo dat van allen ouden tijden, uwe voornoemde Landen by heure voornoemde Rechten, Privilegien ende Vrijheden altitc gheregheert zijn gheweest.
Daer wt ghevolcht is alsulcke ghehoorsaemheyt ende getrouwicheyt, van wegen der Ondersaten tegen heuren Prince, ende alsulcke eendrachticheyt ende liefde onder elkanderen, dat men de Landen deur de ghenade Gods, in alle voorspoet heeft sien voortgaen ende floreren, ende die Princen van dien, in alder eere ende Hoocheyt versiert, ende van allen haren vianden grooteliex bedachtet ende bevreest werden.
Ende om niet ouds wt der Historien (daer af nochtans vol wesende) alhier by te brenghen, heeft de selve ghetrouwicheyt van uwe Onderdanen claerlick ghebleken, in alle de Oorloghen by den Keyserlicken Ma. wtghevoert, soo dat hy de goede ruste ende beschuttinghe van den selven Landen, altijts in sonderlinghe recommandatie ghehouden heeft: Soo oock uwe Ma. wel mach ghedencken, dat hy zijnen afscheydt nemende van den Landen, de selve uwe Ma. boven allen anderen met alder ernst ende goetherticheyt gherecommandeert ende bevolen heeft, Ja oock uwe Ma. selve, wesende te zijner aencoemste in stercker Oorloghe ende zware lasten, ter causen vande voorighe Crijghen, heeft selfs metter daet bevonden, dat alle zijn Ondersaten, groot ende kleyn, elck naer zijnen stant ende vermeughen, bereedt zijn gheweest, Lijf ende goet op te setten in zijnen dienst: inde welche soo wel die Heeren ende Edelen, als ‘t gemeen Lant, sich alsoo ghequeten ende verthoont hebben, dat uwe Majesteyt zijn vyanden ghenoech te boven commende, met grooter eerlijckheyt, prijs ende lof by alle Coningben ende Potentaten, een eynde ghemaeckt heeft van alle de Oorloghen ende twisten, daer mede soo menighe Jaren te vooren uwe Voorsaten ende Landen ghequelt waren.
Nu indien het uwe Ma. sal believen (het welcke uwe bedruckte ende getrouwe Ondersaten ootmoedelick bidden) wel te ondersoecken ende bemercken den oorspronck ende oorsaecken der veranderinghe van soo goede ruste ende voorspoet, in eenen sulcken iammer, beroerten ende ellende daer mede nu ter tijdt uwe Landen overvallen worden: sult bevinden die nergens uyt te spruyren, dan wt den haet ende nijt, die sommighe omstrent uwe Ma. wetende, opghenomen hebben ende draghende zijn, teghen die welvaert ende voorspoet, daer mede Godt Almachtich uwe Landen ende Ondersaten was begavende.
Welchen haet ende wangust, wesende voort met onversadelicke eergiericheydt ende andere boose begeerlickheden ontsteken, heeftse tot allen moetwil ende wreetheyt also gedreven, dat zy gamschelicken vergetende alle affectie ende dienst, die zy den Landen (daer van sy soo groote eere ende weldaden hadden ontfanghen) schuldich waren, hebben tot grooten achterdeel vanden dienst uwes Majesteyts ende welvaren vanden voorseyden Landen, den schadelicken brant deser beroerten met allen middelen ende practijcken gespokereert, om alfo totter hoocheyt (die sy niet alleene boven alle de Staten vanden Lande, maer ooc boven uwe Ma. selfs willen besitten) te mogen gheraken.
Ende wel wetende dat sulcx niet doenlick en was, staende de Rechten ende Vrijheden vanden Lande, die haren boosen Voornemen gantschelick waren teghenstrijdende: bermerckende oock daer beneven, hoe neerstich ende ghetrouwe die vanden voornoemden Landen, elck in zijne staet ende beroepinghe waren, om achtervolgende haren Eedt, die selve voor te slaen, sonder te ghedooghen datse souden ingebroken worden, Soo hebben zy in sonderheyt ghepoocht alle de daden vanden Heeren, Gouverneurs ende Staten vanden Landen (tenderende tot onderhout vanden selven Rechten ende Vrijheden) in sulcker wijse by uwer Ma. aen te brenghen ende wt te legghen, als of de selve tot onwillicheyt ofte rebellicheydt tegen uwe Majelteyt gestercket hadden.
Onder de welcke, in sonderheyt wesende sommighe Gheeslelicke persoonen, hebben met allen middelen haer ghepoocht ende beneersticht, om onder den mantel van Religie, met andere vreemde, ende oock meest Geestelicke persoonen eenen aenhanc te maken, ende so alleynskens heymelicke aenslagen ende pracktijcken op te richten, waer door zy dese Landen in onghenade by uwe Ma. soude brenghen, om alsoo haer ende haerder metgenoten (die doch niet aen uwe Ma. maer aen vreemde Heeren ende Landen in Italien ende elders, ende in sonderheyt aen den Paus van Roomen met Eedtsplicht waren verbonden) heerschappije ende dominatie alhier te mogen oprichten &c. Naer haer beste gheleghentheyt die selve verbreyden ende verstercken.
Want alsoo sy begonden te bemercken, dat in alle de ormliggende Landen, Ja over de gantsche Christenheyt, die groove tastelicke abuysen, dwalinghen ende misbruycken, die door lanckheyt des tijts (overmits die ongheleertheyt, onachsaemheyt ende giericheyt der Priesteren) waren ingheresen, begonden nu ten lesten wt te breken ende aen den dach te comen: ende in sonderheyt dat het allen Vromen grootelicx bestont te verdrieten, dat zy, die haer hadden enckelick ende alleen behooren te moeyen, met het volck in Godes woort, ende in alle goede Leeringhe ende seden te onderrichten, ende den dienst Godts in alle ghetrouwicheyt na het exempel der Propheten ende Apostelen te pleghen, in stede van dien, niet alleenlick tegen Godts opentlick ghebodt, maer oock teghen alle Decreten der voorgaende Pausen, enda tegben alle Ordinantie der oude Concilien, Ja oock teghen alle Keuren en Statuten der Princen ende Landen, haer selven in alle Wereldtlicke ende Borgherlicke gherechtfhandelen, Ja oock in Crijchs ende Landtsaecken boven alle leege ende hooghe Overicheden, wilden insteken, ende de selve na haren goetdincken regieren: Soo hebben zy seer bitterlick veel valsche rancken verdacht, ende met mernigherley persuasien ende toeghemaeckte beschuldingen, ghesocht alle de ghetrouwe Ondersaten, soo wel van uwe Ma. als van alle andere Coninghen ende Potentaten by haren Overicheden ende Coningen te beswaren, den selven met verbloemde ende valsche calomnien van seditie ende rebellichheydt beschuldighende. Waer door zy in allen Landen, twisten ende tweedracht, Ja Crijghen ende Oorloghen hebben aenghesticht, ende de Onderdanen teghen hare Overheden, ende wederom de Overheden teghen den Onderdanen op gehitset, in somma, het onderste boven om gewent, ende alles in eene afgrijselicke consufie ende wercinghe ghebracht, niet veel vraghende wie daer van in schade quam, by dien, slechts dat zy hare aenghevangene heerscbappie ende dominatie voort mochten drijven, om alles onder haer gbebiede ende ghewelt te brenghen.
Ende hier toe hebben zy die Inquisitie, welc alleen ende enckelick tegen de Joden ende verloochende Christenen in Spaegnien was inghestelt, in dese Landen met gewelt willen in voeren, om door de middel der selven, alle Landtrechten, Privilegien ende oude hercomen, Ja alle ghesworen contrackten, voorwaerden ende Conditien, gantschelick omme te stooten ende te niete te maken, ende alsoo eene volcomene Heerschappie te voeren over alle uwe Ma. ghetrouwe dienaren, die haer senden Eedt die zy uwe Ma. ghedaen hebben, alleen ende getrouwelick wilden houden, sonder eenige vreemde Heeren, Geeslelick ofte Wereltlick meer aen te nemen, om de selve met valsche beschuldinghe van Ketterije ende revellicheyt te onderdrucken, ende des te beter tot hare voornemen te moghen gheraken.
Tot welcken eynde, zy oock haer nieuwe Bisschoppen in desen Landen opentlick teghen alle Landtrechten ende gesworene Privilegien, ende oock tot verminderinge van uwe Majesteyts anctoriteyt, hebben met ghewelt inghedrongen, de selve niet kiesende nae deucht, vromicheyt oft gheleertheyt. Want zy meestendeel de ongheleertste ende onttuchtichste hebben daer toe genomen, maer alleenlic daer op siende, dat zy getrouwe dienaers ende hauthouders mochten hebben, die haren moetwil ende wreetheyt in alles, ende over al, sonder eenich ontsich, souden achtervolghen ende wtrichten.
Nu dese hare boose aenslaghen, ende de consequentie van dien, meer ende meer aen den dagh comende, hebben de voornaemste Heeren, Gouverneurs, Edelluyden ende oock de lieden vanden Lande, uwe Ma. met continuele Supplicatien ende vertoogen, ende alle andere moghelicke middelen te kennen gegeven, hoe grootelicx dat de hoocheyt ende Jurisdiclie van uwe Ma. daer by soude verkort ende vermindere worden, ende onder den voeten gebrocht, vanden selven Inquisiteuren ende Bisschoppen, die meestendeel vreemden ende wtlandisschen waren, ende alle ghelijck aen vreemde Heeren met Eede verbonden, ende (soo zy voor-gheven) van uwe Jurisdistie ontslaghen ende gheecemteert, ende in sonderheyt hebben uwe Ma. voor oogen ghestelt, dat het gantsch onmoghelijck was, alsulcke Niewicheden in te voeren, sonder het ganttche Lant in een eewighe verwoertinghe ende wterste verderf te brenghen: overmits men merekelick conde ghespeuren , dat die voorwendinghe vande Religie, niet anders en was dan eenen gheleenden deckmantel, om onder alsulcken schijn uwe Ma. te abuseren: ende voorts omme te brenghen alle de ghene, die de openbare abuysen ende mishandelinghen der voorgenoemde Geestelicke wilde straffen, ofte wederspreken, ofte van haer notoire ende merckclicke misbruycken (die sy selve niet en conden verswijghen) afstaen. Waer van het getal in dese Landen soo groot ende menichfuldig was, ende noch daghelicx soo seer toenemende, dat (soo uwe Ma. hadde willen na der voorghenoemder aenghevers persuasien, inde aenghevanghene strengicheyt ende rigeur voort varen) sy ten leden een Coninck sonder Volck, ende een Overste sonder Ondersaten hadde moeten blijven, als het merekelick blijeken mach, by de ontallicke meenichte der ghener die in dese Landen onder het pretecxt van de Religie (soo metten Viere als metten Sweerde ende Water) zijn jammerlich om hals ghebracht, sonder den ghenen die noch uyt den Lande zijn wtgheweken, draghende alle handtwercken ende consten van neeringhen in andere Landen, tot onwtiprekelicke nadeel der selver Landen ende uwe Co. Majesteyt.
Hier door is uwe Ma. eyndelinge veroorsaect geweeft, om met saechtmoedicheyt ende moderatie van Placcaten daerinne te voorsien, doende expresse verclaringe hare meyninghe niet te wesen, d’Inquifitie in te voeren, het welcke ooc vande Hertoginne van Parma, ende den Heeren ende Gouverneurs des Landts, van wegben uwer Ma. den Steden ende Gemeynten, met solemnelicken Eede is toegeseyt ende belooft geweest, ende in allen Steden seer solemnelicken met wtghedruckten bevele der hooger Overicheyt, wtgheroepen ende ghepubliceert.
Maer corts daer naer werde t' self de wederomme gestooten, hy de selve voornoemde persoone, die uwe Ma. schijnen inghebeeldet ende ghepersuadeert te hebben, als oft sulcx teghens uwer Ma. hoocheyt ende reputatie eenichsins ware gheweest, ghevende tegen alle waerheyt ende billicheyc voor, dat uwe Ondersaten sich wilden daer mede omtrecken vande ghehoorsaemheyt die zy uwe Ma. schuldich waren. Soo dat het schijnt dat uwe Majest. door sulck haer aengheven, ten laetsten beweecht is gheworden, den Hertoghe van Alba alhier wt Spaegnien te senden , om met gewelt ende ghewapender hant, de voorghenoetnde Ondersaten uwer Ma. te dringhen, tot het ghene daer toe sy haer selven met alle onderdanicheyt ende ootmoedicheyt, altijts gewillichlick ende bereyt hadden laten vinden.
Ende hoe wel dat de voornoemde Heeren ende Steden van den Lande, wel oorsake hadden om te beduchten, van grootelicx veronghelijckt te worden, door t' gewelt van vreemde Soldaten, ende regheringhe van eenen Gouverneur, niet wesende van haren Lande, noch oock van uwer Majesteyts bloet ofte afcoemste: Ja oock tegen haer eenen ouden inghewortelden haet voerende, ende daer beneven oock wel middelen hadden, van hem wt te houden, ende zijne incoemste te beletten. Nochtans om dat hy quam wt de name van uwer Ma. (om opentlic te doen blijcken dat sy niet rebel noch afgeweken en waren van de gehoorsaemheyt uwer Ma. ende derhalven betrouwende op hare goede conscientie ende recht) hebben hem, ende alle de ghene die uwe Ma. belieft heeft met hem te senden, ghewillichlick ende eerlick ontfangen, hem de Poorten van de Steden open ghedaen, die stercke plaetsen over ghelevert ende in handen ghestelt, Garnifoenen ontfanghen : alleenlick om dat hy verclaerde sulcx de begheerte ende wille van uwer Ma. te wesen om daer door versekert te mogen zijn vande getrouwichz ende onderdanieheyt uwer Ondersaten, die als wederspannighe ende rebellen aen u bedraghen waren :
Daerom is het voorwaer also , dat de voornoemde Hertoghe van Alba, In aller weghen behoorde van alsulcke trouwe ghehoorsaemheyt ende gheneghentheyt uwer Ondersaten, uwe Ma. met vliet onderricht, ende aleer hy eenich gheweldt voor de handt ghenomen hadde, voor alles goede kennisse ende volle bericht van hare dachten ghenomen te hebben: Ende voornamelick van t’ ghene zy haer (overmits het invoeren der voorghenoemder Bisschoppen ende Inquisitie) teghen Godt ende alle Rechten beswaert vonden, om daer af goet ende waerachtich rapport aen uwe Ma. gedaen wesende, in alles na recht ende behooren geremedieert te werden. Maer nu geheel ter contrarien, soo haeft als hy ontfanghen was, ende het gewelt vanden Lande in handen gheeregen hadde, soo heeft hy sonder te houden eenighe ordre van Rechte ofte aenschou te nemen op die oude Lantrechten ende Vrijheden, by uwe Ma. besworen: niet alleenlijck ter doodt ghesleypt, ende veriaecht, den meestendeel van den Heeren ende Gouverneurs vanden Lande by uwe Ma. daer toe vercoren ende gestelt, maer oock generalijdt verclaert, alle de Privilegien ende Vrijheden verbeurt te wesen, ende dat het Landt te houden was, als een Landt van nieuwes gheconquesteert met wapenen: tot zijn ende zijnes aenhancx behoef, omme alsoo vryelijck ende onghebonden te mogen handelen, met uwer ondersaten lijf ende goet naer haren lust ende goetduncken.
Ende soo het moghelijck ware uwe Ma. voor ooghen te stellen, die onredelicheden, gewelden ende ongehoorde wreetheden, die alhier vanden beghinne zijns Regiments ornmegegaen zijn: Int plonderen, rooven, ruyten, veriaghen ende verwoesten, int vangen ende spannen, int bannen, verdrijven ende goederen confisqueren, Ja int bernen ende blaken, hangen, coppen, hacken, raybraken, ende met afgrijselijcke ende noyt ghehoorde tormenten, pijnigen, ende vermoorden die Ondersaten uwer Ma. so wel Edelen als onedelen, Armen als Rijck, Jonck als Out, Weduwen ende Wesen, Mannen, Vrouwen ende jonge Maechden, van wat staet, qualiteyt ofte conditie sy oock mochten wesen: Wy en twijfelen niet eens, of uwe Ma. soude eenen schrick ende grouwel hebben van sulcx te hooren vermanen : Ja sy soude haer laten verdrieten, dat onder haren name alsulcke onmenscheijcke wreetheden als noyt Phalaris, noch Nero, noch eenige Pharao, Herodes oft ander Heydensche Eyrant heeft connen bedeneken, worden gepleecht tegen uwe getrouwe Ondersaten, dit met haer goet ende bloet, voor alle die Wereldt, hebben mve Ma. die Croon op het hooft helpen houden, teghen hare vyanden.
Sy soude oock haer hebben laten erbarmen, over so menige arme onnoosele kinderkens van hare Vaderlijcke erve in vreemde Landen verdreven, soo menighe arme bedructe Weduwen ende Weesen, ende het jammerlijck geschrey des gantschen Landts, die onder den last van eenen soo grousamen Tyranne, motte gantschelijcken beswijcken ende t’ ondergaen.
Want daer en was niemant dis zijne goederen voor hare giericheyt, zijn Vrouwen ende Dochteren voor hare oncuysheyt, zijn leven voor haer bloetdorsticheydt conde bevrijden ofte verschoonen. Daer was noch Edeldom, noch Rijckdom, noch vroomicheydt, noch eenighe voorgaende diensten, noch yet ter Werelt dat yemandt conde gehelpen, soo verre als hy eenmaels in haren haet gheraeckt was: Oock sonder aenschou te nemen, op de jurisdiclien ende ordinare resorten vanden Lande, heeft hy doen sluyten de handt van allen Rechteren, beyde in Criminele ende Civile saken, die eenichsens mochten roeren de confiscatie in zijnen Bloedt-raedt ghewesen: sulcx dat, noch Gheedelicke noch waerlijcke persoonen, Weduwen noch Wesen, arme Gasthuysen, Leproos-huysen, Wees-huysen , noch H. Gheest-huysen, die deuchdelijcken ende gehypotekeerde schulden, op der ghebannen ende geexecuteerden goederen hadden, gheen betalinghe en hebben connen geerijghen: maer heeft de Hertoge van Alba getrocken, sonder eenighe lasten te willen betalen: niet teghenstaende diversche ende gheduerige sollicitatien, by den Staten des Landts ghedaen, intervenierende voor de schamele verdructe inghesetenen, dienen ghegeven heeft vele ongefondeerde dilatoire apostillen, strijdende merckelijk d’eene teghens d’andere, sonder de kennisse vander voorsz. sake te willen renvoieren aende Provinciale Raden ofte ordinaris Rechters, om me de schamele Ondersaten alsoo te doen verlaten heure schulden, door desperatie van betalinghe te Hove te moghen crijghen, daer men elck particulier Crediteur heeft doen intenteren formeel Proces teghens de Fiscalen, tot heuren swaerder coste ende laste, dan de principale schult bedraghen mochte, oock van Chijnsen van eenen sluyver, drie, vier ofte vijve ende daer omrent s' iaers, die meest al arme Gods-huysen toecomen, men, sonder oock dat den eenen heeft moghen zijne deuchdelicke schult cederen ofte transporteren opten anderen.
Hoe menighe eerbare Vrouwen ende jonge Dochteren hebben sy met cracht ende gheweldt tot schande ghebracht? ende de selve, de een voor en, d’ander nae, Ja sommighe tot den dood toe seer oneerlick ende onmanierlijck misbruyckt. Hoe menichmael hebben sy de Mans by haer Vrouwen, ende de Vaders by hare Dochteren ghedwongen te blijven, om met hare ooghen aen te schouwen ende betuygen, Ja dienaers ende helpers te wesen van hare grouwelijeke ende schendelicke oncuysheyt: die sy met alsulcke ontuchtighe ende vuyle beestelijeke manieren ghepleecht ende ghedreven hebben, dat wy het souden schroomen schier te dencken, ick swijghe met eeren uytspreken inde teghenwoordicheyt van uwe Ma. Hoe menichmael ist ghebeurt, als een man zijn Huysvrou oft Dochter van hare vercrachtinghe wilde bevrijden, dat sy alle te samen als verwoede honden wtgheloopen zijn, roepende: Spaengien, Spaengien, ende hebben daer op een deel Borgeren iammerlijcken vermoort. Hoe menighe swangher Vrouwen hebben sy de buyeken opgescheurt, ende de vruchten in haer lijven vermoort : Ja hebben eenighe Mans heel levende ghevilt, ende de huyt over hare trommelen gespannen, ende ander met ceenen viere verbrandt, met gloeyende tanghen ter doodt toe genepen, ende met andere onuytsprekelijcke ende onghehoorde tormenten, al levende hondert dooden, de een na den anderen doen sterven. Hoe vele Vrouwen heeft hy van hare Mans verjaecht, ende Kinderen van hare Ouders? Ja maer wat isser onder den Hemel soo eerlijck ende soo heylich, d’welck hy niet en heeft geschent ende als met voeten vertreden?
Voorwaer onder alle Natien is altijts de begravinghen der dooden lichaamen in sulcker eeren ghehouden gheweert, dat oock de allergrofste ende aller wreetste Vocken vander wereldt, die selve niet en hebben willen verachten noch vercorten: Maer desen Tyrant als God ende der menschelijeke natuere te trotz ende spijte, heeft menighe lichamen (naer datse etlijcke daghen onder de Aerde gerust waren) wt den grave doen trekken, ende onder de galge gesleypt: voorwendende dat de eene waer sonder Biechte gestorven, d’ander en hadden het Sacrament voor haren door niet omfanghen: maer inder waerheydt was het alleene ter oorsaken, op dat de nageblevene goederen mochten geconfisqueert blijven. Maer wat isser onder den menschen eerlijcker ende heyligher dan den Houwelijcken staet? het recht ende eenich fondament van alle Borgerlijcke ghemeynschap, den oorspronck van alle Liefde, den handt van alle Vrede, ende den rechten graedt van alle eerbaerheydt, dia onder den menschen gepleecht wort. Ende noch en heeft dit by desen Tyrant niet connen ghelden, of hy en heeft die Vrouwen van haren Mans, ende die Mans van haren Vrouwen, die welcke opentlijck in een gantsche Ghemeynte, voor God ende sijnen Engelen, te samen gegheven waren, ende met den Heylighen bandt des Houwelicx by een ander ghebonden, teghen het gebot ende instellinghe Godes, ende teghen alle Rechten gescheyden onder die verbloemde voorwendinghe, datse van Ketters waren t’samen ghegheven: maer inder waerheyt anders nerghens om, dan op dat hy die rijcke ofte schoone Vrouwen, zijnen Soldaten ende Trawanten tot eenen roof mochte besteden: In somma, hy heeft alle de liefde ende eerbiedinghe die d’een mensche den anderen schuldich is, te niete ghedaen ende opentlijck ghebroken: Vermoordende ende ommebrenghende die Vrouwen die haren mans, ende die kinderen die haren Ouders in haren wtersten noodt met eenen penninck te hulpe waren gecomen, Ja diese selfs met eenen brief ghetroodet hadden.
Ten laetsten, op datter niet Heylichs noch Goddelijcx en soude van hem ongeschendet blijven, soo heeft hy het alder Heylichile Sacrament des Doops, daer mede wy inde ghemeynschap der Kercken Godts, Ja in het Lichaem Christi Jesu worden inghelijvet, als met voeten onder de voeten ghetreden, willende ende bevelende datmen die kinderen die te voren openlijck ende wettelijck naer de ordonnancie des Soons Godts, inden Name des Vaders, des Soons, ende H. Geestes ghedoopt waren, souden weder doopen, onder tdecksel dat sy van Ketters gedoopt waren, het welcke opentlijck tegen alle Goddelijcke ende meeschelijcke Rechten, ende seghen alle gheboden der Kercken, ende Decreten der Concinien, is strijdende.
Daer naer, wat ist van noode uwe Ma. te verhalen die oneyndelijcke ende ongehoorde exactien, dis hy d’eene op d’ander verdacht, ende den armen volcke (sonder mate noch eynde) heeft opgheleyt, den hondenden, den twintichsten, Ja den thlenden penninck van alle goederen, liggende ende roerende, Ja van alle ghecochte ende vercochte waren, eysschende: ende oock willende met der daet doen excuteren, teghens t’advijs van allen Raden ende Staten van herwaerts over, niet van t'zijner, comende vande voorsende vercoopinghen ofte t'gewin van dien, maer den tienden ende twintichsten penninck vande capitale Sommen van alle vercooplngen, waer door niet alleenlick alle negotiatien ende coopmanschappen wt de Lande verjaecht zijn, maer oock d’Inghesetenen van dien benomen worden t’middel van haren coft voor wijf ende kinderen te mogen winnen: t’Welc de Staten tot vele verscheyden reysen intlanghe hebben verthoont, presenterende meerder penningen op te brengen dan sy wel vermochten. Ende hoe wel de Staten gedaen hebben seer neerstelijc haer debuoir tot verscheyden reysen, om den vootseyden Hertoch te bewijfen d’ inconvenienten , die uyt zijn precijs voornemen soude moeten volgen, ende gesuppliceert dat hy tot haerder onschult, daer van soude doen rappoort aen uwe Ma. en heeft nochtans daer toe niet willen verstaen, maer heeft sonder vorder audientie afghewesen, sonder hem eenichsins te laten geseggen, wat intercessie dat de Geesteiijcheyt, Raden oft Staten des Landts hebben connen gedoen, sulcx dat hy daer door geheelijc de Traffijcque ende den Coophandel wt den Landen verdreven heeft: die arme Inwoonderen door commer ende armoede in vreemde Landen verjaecht.
Ende nochtans ist openbaer, dat, so wanneer daer eenige noot voor handen was om de knechten te betalen, dat by nimmermeer ghelt en heeft connen ghevinden, in sulcker voeghen dat hy den Spaenschen Soldaten tot inde xxviij. Maenden besoldinghe schuldich gebleven is, ende de Duytschen, heeft sommighe van deure tot deure laten bedelen, sommighe van armoede en bitteren honger versmachten: niet teghenstaende dat de Staten opghebracht ende betaelt hebben, de beden, tot de betalinge vande voorseyde Crijchslieden gedestineert, ende des niet te min, heeft het meestendeel vande Steden laten wtmergelen met zijne Garnisoenen, de selve verdruckende met het Servitio, dat de goede lieden de Spaensche Soldaten hebben moeten gheven, ende die ghene die het meeste gelt gegeven hebben, soo aen hem, als aen Don Fredrico, ofte aenden heuren, hebben de eerste vande voorseyde slavernie van het Servitio ontslagen gheweeft: met welcke Garnifoenen hy oock meest ghevereert heeft den binnelantsche Steden, latende daer en tusschen die Frontier-steden ende ander plaetsen van gewichte, sonder Garnisoen: waer door in sommighe plaetsen de saken tot veranderinge des te lichter gecomen zijn, hier by gevoecht, dat overmits t' ghebreck van betalinghe, hy syne Spaensche Soldaten heeft laten vallen in alle Licentie ende ongheregeltheden diemen soude connen bedencken: Van de goede lieden te dreyghen, smijten, rooven, plonderen, ende alle manieren van exactien ende wtteeringhe voor te wenden, waer wt dat het meer openbaer is, dat alle de verwen die hy voorwent van uwer Ma. dienst, ofte vande Religie, anders niet en zijn, dan ghesochte pretexten, waer mede hy syne onversadelijeke giericheydt enne bloetdorstighe wreetheyt eenen schijn wil gheven, daermen het contrarie met handen tarten mach, ende met ooghen sien, als dat hy uwer Majesteyts dienst, even soo weynich versorcht, als het welvaren deser Nederlanden, die hy wt den gronde gantschelijek laet vergaen ende verderven.
Maer wat ist van noode dit met woorden te willen bewijfen, als oft by noch niet genoech gheopenbaert en hadde, waer op dat alle zijne wereken ende aenslaghen zijn streckende, daer hy hem door zijne onversadelijeke eergiericheydt ende opgheblasene vermetenheyt, allo heeft laten verblenden, dat hy al tot een Tropheum ende Victoryteecken, van die schoone eerlijeke daden die wy hier voren verhaelt hebben, hem selven binnen het Slot tot Antwerpen een metalen Beelt heef: laten oprechten, hebbende onder die voeten den Adel ende die Staten des Landts? Wy laten nu onverhaelt wat syne meyninge daer mede geweert is: Maer waer, ofte wanneer ist oyt gesien geweeft, dat eenighen Tyrant hem selven in zijnen leven heeft laten een alsulcken Beelt oprichten? Voorwaer die Roomsche Keysers ende Koninghen , die schier de gantsche Werelt onder haer geweld hadden, hebben haer wel somwijlen steenen oft metaalen Beelden laten oprichten, ghelijck als noch hedensdaechs de Pausen van Roomen (die daer segghen Gods plaetse te representeren) oock wel doen: Doch dat is altijdt by Ordinantie ende Keure vanden Raet ofte van het volck, ofte ymmers by haren advyse ende verwillinghe gheschiet: maer dat sy selve by haren leven souden sulcx hebben bestelt en vintmen by geene exempelen noch Chronijcken, overmits dat sulcx oock een al te openbaer teecken van ontsinnighe dwaesheyt ende onverdragelijcke hovaerdie soude gheweest zijn. Men vint alleene dat Nabuchodonozor, die hem selven als een Gode liet aenbidden, een sulcken metalen Beelt heeft opgherichet, ghebiedende dat een yeghelijck daer voor soude knielen, maer noch heeft hy dat selve niet derven noch willen doen, sondcr die raetspleginghe der voornaemsle Heeren ende Lantvorsten.
Maer desen Tyrant, om so wel in dwase vermetenheyt, als in grouwelicke wreetheyt, alle andere Tyrannen te boven te gaen, als woude hy hem selven niet alleen in des Conincx , maer ooc in Godes plaetse opwerpen, heeft sick selven, sonder yemants raet, advijs ofte ordinantie, by zijn leven, tot groote vercleeninghe ende verachtinge van uwer Majelteyts autoriteyt ende hoocheyt, ende als tot eenen roem van alle zijn Tyrannische seyten ende moetwillighe gewelden, daer mede hy dese uwe Nederlanden, als onder zijnen voeten heeft ghebracht, dit trotzighe Beelt opgherichter.
Ghelijckerwijs als hy hem oock niet ontsien en heeft, na het exempel des Tyrants Herodis, tot Antwerpen op de volle marct, uwe Coninclijcker Ma. Stoel (die noyt van eenighe Stadthouders is aengeroert gheweeft) selve te beslaen, ende op het goude laken, daer mede den Stoel gants verdeckt was, om het afwesen van uwe Ma. te representeren, als een Afgod te sitten, onder tdecksel van een Pardoen te publiceren, d’welck noyt Hertoch noch Coninginne, noch andere Potentaten, Gouverneurs ofte Gouvernanten deler Landen, op sulcker voegen ghedaen heeft: alles tot openbare verachtinge ende groote verminderinghe van uwer Co. Ma. eere ende Reputatie.
Dese dinghen, aller genadichste Coninc, zijn nu voortaen openbaer ende kennelijck over de gantsche wijde werelt gheworden, dat alle vreemde Natien ende Potentaten eenen grouwel ende schricken van alsulckten hoochmoet, opgheblasentheyt ende tyrannie beginnen te crijghen: Ja dat des Hertogen van Alba dienaren ende Soldaten selve ghenoech protesteren, dat sy sulcx niet en connen voor goet noch eerlijck aensien, veel weynigher dat uwer Ma. dienst ende het welvaren des Landts, daer inne soude geleghen zijn.
Derhalven en connen wy ons gheensins laten beduncken, dat uwe Ma. alsulcke grouwelijcke ongherechtigheden, groote gewelden ende moetwillighie dertelheyt eenichsins soude willen toestaen, so verre als sy vander saken naer de waerheyt eenichsins ware onderricht; Want waer is oyt Coninck of Potentaet gheweest, die aldus onmanierlijck met zijn Onderdanen heeft ghehandelt? Vwer Majestydts voorsaten, hoochloflijcker gedachtenissen, hebben haer tegen haer Onderdanen in aller sachtmoedicheyt, goedertierentheyt ende Vorstelijcker maticheyt also ghedraghen, dat sy niet alleenlijcken haren nacomelinghen, maer oock allen Vorsten ende Potentaten der Christenyt, een Loflijck exempel der selver deuchden hebben naghelaten, ende soo wanneer daer eenich misverstant tusschen hare Hoocheyc ende den Onderdanen gheresen was, Ja dat oock die Onderdanen openlijck (overmits eenighe mishandelinghe vanden Officieren ofte ander dusdanighe oorsaecken) de wapenen in handen ghegrepen hadden, ende wederom van haren Heeren ende Vorsten tot gehoorsaemheyt ghebracht werden, so is het nochtans so verre, dat sy aldusdanighe exempelen van wreetheyt ende moetwillicheyt souden hebben willen pleghen, dat sy oock in alle Capitulatien met hare Onderdanen, seer vlijtich voorsien ende versocht hebben, dat van Artijckel tot Artijckel, merckelijcken soude werden ghespecificeert, dat hem alle hare Privilegien ende Vrijheden, souden werden onderhouden ende onverbrekelijck wel bewaert.
So dat wy voorwaer, uwer Conincklijeker Ma. al te groot onrecht ende ghewelt souden doen, by dien dat wy ons lieten overreden, dat uwe Ma. van uwer Voorvaderen loflijcker exempel, Ja vanden behoorlijcken plicht aller vromer Coningen ende Vorsten, so wijt soude afghetreden zijn, dat in stede van zijnen ghetrouwe Onderdanen Recht ende Justitie te doene, gehoor ende audientie te gheven, om hare erbarmeIijcke dachten, ghenadichlijck aan te hooren, sy haer eenen Tyrant soude schicken, diese alle ghelijck soude wreedelijck vermoorden, verwoesten, ende in eewighe kattyvighe slavernije ende dienstbaeheydt brenghen.
Derhalven, dat ons nu den Hertoghe so diemael zijne Pardoenen voorstelt, als of by wt name uwer Co Ma. ons, onse voorgaende mishandelinghe ende rebellie (gelijck als hyse noemt) wilde ghenadelijck vergheven, en conren wy oock geensins aennemen sonder uwer Majesteyts hoocheyt al te grootelicx daer inne te vercorten. Want wy meynen ymmers wel, dat uwe Ma. ons van gheene mishandelinghe noch rebellie en sal willen verwijsen noch condemneren, eer sy ons gehoort heeft, ende onse saecke te rechte ghekent. Nu, waer is doch de ghene die uwe Ma. hier van oyt eenich bericht ghedaen heeft? Ofte wanneer heeft oyt uwe Ma. yemandt verhoort die niet en was onse openbare partije ende vyant? Men weet yummers genoech, datmen beyde die partien hooren moet, eermen het vonnisse strijcken can, ende daerommewort inde Chronijcken seer ghepresen Alexander Magnus, welche, so wanneer hy eene vanden partijen verhoorde, altijt het hooft op arm rustende, d’eene oore ghesloten ende ghestopt hielt, ende ghevraecht zijnde, waerom hy sulcx dede, gaf voor antwoorde, op dat die ander partije oock een volle glehoor so wel mochte hebben als die eerste ghedaen hadde, het welcke by alle Natien ende volcken altijdt voor recht ende billick is bekent gheweest, ende is den natuerlijeken Rechte gansch gelijckformich. So datmen geenen misdader, al hadde hy alle de archste schelmstucken bedreven diemen can bedeneken, nemmermeer en sal verwijsen sonder hem op zijne verantwoordinge gehoort te hebben.
Nu vallen wy, alder ghenadichste Coninck, tot uwer Majesteyts voeten ende bidden in alle ootmoedicheyt, wilt ons doch oock een oore verleenen, ende onse sake inde weechschle der gherechticheydt laten weghen, uwe Majesteydt heeft tot noch toe des Hertoghen van Alba ende zijnes aenhancx Posten, Brieven, ende Advertisssimenten ontfanghen, ende vanden selven alleen bericht gheweest, hoe dat de saken hier zijn toegegaen: onse monden zijn tot noch toe ghestopt gheweest, onse tonghen met gloeyende yseren doorsteken , onse lippen met bernende tangen toegeclampt, op dat wy onsen noot niet en souden te kennen geven, die weghen zijn tot noch toe besloten geweeft, so dat onse schrijven noch onse geschrey, tot uwer Ma. ooren niet en heeft connen doorbreken.
Hoe soude dan nu uwe Majesteyt ons van eenich misdaet, veel min van rebellie ende wederspannicheyt (daer wy ons leefdaghe lanck eenen grouwel van gehadt hebben) connen verdoemen ende verwijsen. Daerom als nu de Hertoghe met syne Pardoenbrieven voort comt, ende soect ons daer mede onder zijne subjectie weder te brengen, dewijle hy siet dat hy met ghewelt (mits Godts wonderlijcke genade ende barmherticheyt) zijnen moetwil niet en can wtrechten. Hoe souden wy ons des eenichsins connen aentrecken, ofte de selve Brieven activeerden, al of sy aen ons waren addresserende, die nemmenneer van uwe Co. Ma. ghehoorsaemheyt, ons en hebben laten verleyden noch aftrecken? Het en ware dat wy den Hertoge van Alba in stede van onsen Coninck wilden aennemen ende bekennen. Want hem alleen hebben wy weder ghestaen, ende niet uwe Ma. die wy met goet ende bloet (so lange als ons Godt het leven gunnen sal) getrouwelijck willen dienen, daerom en gaet ons sijn Pardoen geensins aen, het welcke alleen luyt aen de Steden, die haer hebben laten verleyden vande gehoorsaemheyt des Conincx : Maer wy sien seer wel wat hy daer mede meynt, hy soude hem selven geerne tot onsen Coninc opwerpen, ofte ymmers, dat wy door de aenlockinge van syne listighe Pardoenen, teghen ons selven het vonnisse ende sententie souden willen geven. Want nemen wy syn Pardoen aen, so moeten wy ons voorwaer schuldich maken van rebellie ende wederspannicheyt teghen onsen Coninck, van oproer ende seditie, Ja oock van Ketterie ende afval vanden Christen gheloove, ende in somma, van vercleenighe Goddelijcker ende Co. Ma. dat wilt hy, dat wy met de aenveerdinghe zijner gheveynsde ende de valsche Pardoenen, sullen als met ons eyghene hant-teecken onderschrijven ende verseghelen, op dat hy hier namaels by uwe Ma. ende by ander Vorsten ende Potentaten, hem selven mach daer mede verontschuldigen ende Zijne grouwelijcke Tyrannie bedecken: Segghende, dat, so wy in alsulcke mishandelinghen (die aldusdanighe wreede straffen ende tormenten wel verdient hebben) niet en waren vervallen, wy en souden nemnmermeer Pardoenen ende Vergevingen hebben aenghenomen.
Hier moeten wy God, den kenner aller herten, ende uwe Co. Ma. tot ghetuygen , dat, so wy sulcke misdaden begaen hebben, als ons met dese Pardoenbrieven opgheleyt wort, dat wy gheen Pardoen en begheeren, maer willen geerne, als daldersnootste ende alderarchste creatueren die opter Aerden leven, onse mitsdaden metten halse betalen: ende en weygheren gheensins, O aller ghenadichsten Coninck, datmen ons den eenen voor den anderen naer, met alle wtgelesene tormenten, van ledt tot ledt verscbeure, so verre alsmen ons bevindt in alsulcke grouwelijcke misdaden vervallen te wesen: Ja wy bidden den Hertoghe van Alba (so verre als eenich ghebet plaetse by hem grijpen can) dat alle die geene die tot hem comen sullen om het Pardoen, bekennende inde voorseyde delicten gevallen te zijne, dat hyse sonder eenighe ghenade alsoo tractere, als alsulcke misdaden na recht ende reden vereysschende zijn: gheven hem oock recht daer inne, dat hy hem selven gheen trouwe noch geloove en houdet, want waerom soudsmen eenen gheloove houden? die God ende zijnen Coninck so trouweloos gheweest is, dat hy hem niet en heeft omsien zijne Majesteyten ende hoocheden so schandelijck te mishandelen ende versmaden.
Maer wat ist? men sal in eewicheyt niet bevinden, dat wy yet sulcx int minste hebben bedacht, vele min met wercken hebben begaen, wy hebben van aenbeginne altijt onsen Coninc alle gehoorsaemheyt ende gediensticheyt bewesen, ende hebben ooc den Almachigen Godt ende Vader Jesu Christi, inden Geest ende inder waerheyt na zijn heylich Gebot ende nae zijn Woort gesocht te dienen, so vele onse crancke vermoghen heeft toegelaten, ende willen noch het selve doen tot den laetsten druppel onses bloets.
Maer als wy gesien hebben dat den Hertoge van AIba, in stede van Recht ende Justitie te doene, van onse clachten ende beswaringen aen te hooren, ende uwe Co. Ma. beloften ende toesegginghen na te comen, heeft ons tegen alle Recht ende redelijckheydt, teghen alle onse Privilegien ende Vrylieden, met onghehoorde grouwelijcke tyrannien willen onderdrucken, het gantsche Landt verderven, ende veel wreedelijeker met ons handelen, dan oyt Turcken ofte Joden met haren overwonnen vyanden gehandelt hebben. Ende daer en tusschen heeft hy ons uwe Ma. ende by alle Christelijcke Potentaten ende volcken, met valsche beschuldingen van afvalichheyt, rebellie, ende ketterie beswaert, sonder dat wy mochten ergens tot gehoor comen, ofte eenigen troost ende verquickinge inde wijde werelt ontfangen, so hebben wy van nootsweghen gedronghen gheweest, orn de wapenen inde hant te nemen, ende met alle moghelijcke middelen te pooghen, dat wy onse arme bedructe Vaderlant, wt eene also grouwelijcke tyrannie verlossen soulen: ende liever den eenen op den anderen sterven, dan ons in handen van eenen alsulcken Tyrant overgheven, het welcke wy noch ghesint zijn te doene, so verre als het uwe Ma. niet en, ghelieft hare genadighe ooren open te doene tot onse dachten, om ons Recht ende Justitie teghen alsulcken ghewelt te bedienen, want wy en zijn (Gode lof) niet soo qualijck in Godes Woort onderrichtet, oft wy en weten seer wel dat onse leven ende onse doot in Gods handen staet, ende dat desen doot, welcken gheenen mensche ter werclt en can ontgaen, slechts maer eenen deurganck en is tot het eewich leven.
Daerom : Nademael datmen met onse doodt vermaect ende beholpen is, hebben wy veel liever eenen eerlicken doot voor de vrijheydt ende voor het welvaren onses Vaderlants te sterven, dan in eene aldusdanige slavernie te comen, dat wy souden moeten de voetsolen wesen, van eenige moetwillige vreemdelingen, die ons eenen eewigen haer ende misgunsticheyt altijt gedragen hebben, wy sullen ymmers nu onse nacomelingen eenen eerlicken roem nalaten, als dat haer Voorvaderen niet en hebben willen slavoenen vanden Spaernschen Inquisiceurs wesen, ende niet en hebben haer gheschroomt een schandelijck leven, met een eerlijcke doodt af te coopen.
Wij strijden voor de vryheyt van onse conscientien, van onse vrouwen ende kinderen, van onse goet ende bloet, te weten, oft den Hertoge van Alba met zijnen aenhanck over de selve een geweldich Heer wesen sal, om daer van na zijn goetduncken ende moetwil te disponeren, ofte dat wy de selve met den sweerde, tot den dienst van Godt den Heere ende van uwer Ma., allergenadichste Coninc, sullen tot den laetsten adem toe, bewaren ende beschermen. Wy weten dat onsen leven sekere palen ghestelt zijn, die wy door t’ middel van Pardoenen des Hertogen van Alba niet en sullen overtreden. Daerom bidden wy ende versoecken alleen aen uwe Ma. dat sy haer vernedere om onse clachten aen te hooren ende onse saken te verstaen, sonder dat wy gedronghen werden met alsulcke Pardoenen over ons ende onse nacomelingen, een so leelijcke schandtvlecke van rebellicheydt teghen Godt ende onsen Coninck te halen, die ons noyt en heeft aenghecleeft.
Hoe wel dat wy ons seer wel versekert houden, dat, of wy schoon dese Pardoenen wilden aennemen, so en soude den Hertoghe van Alba ons daerom geensins het leven verschoonen, Jae hy soude veel beter recht hebben om ons met alle wterste strengicheydt te straffen, dan dat by numeynt te hebben.
Ende soude het oock veel beter connen by alle menschen verdedighen, want so wy ons selven schuldich bekenden van rebellie, beyde teghen Goddelijcke en Co. Ma. so en soude ons niemant behooren te beclaghen, datmen ons als gemeyne vyanden ende verstoorders des ghemeynen vredes omme soude brenghen, want oftmen ons al schoon anders hadde toeghesecht, nochtans soude een yeghelijck ghenoech connen bemercken, datmen alsulcke misdaders niet schuldich en is eenighe belofte te houden, overmits dat het teghen God ende den ghemeynen welvaren is strijdende, datmen alsulcke verstoorstders des ghemeynen vredes, ende verachters der Godtlijcker ende Conjucklijcker Majasteyts soude laten leven, al had haddemen hun schoon sulcx met alle de swaerste Eeden toeghesyt die moghelijck is te verdencken, want het is openbaer datmen sich met gheencn Eedt en can verbinden, om te doen, het ghene dat God verboden heeft, ofte te laten dat hy bevolen heefr.
Ende ofschoon sulcx niet en ware, so is nochtans wt alle des Hertoghen van Alba wercken ende aenslaghen ghenoech openbaer, dat hy ons gheensins en is ghemeynt eenich gheloove te houden: Want beneven dat hy voortijden openbaerlijck overtreden heeft, den Eedt die de Hertoginne van Parme, met alle de Heeren ende Gouverneurs des Landts, van weghen uwer Ma. den Steden soo solemnelijeken ghedaen hadde: noch heeft hy in alle de steden die hy in desen laetsten crijch heeft overcomen, zijne meynedicheyt ghenoech bewesen: te Berghen in Henegouwe heeft hy teghen zijnen Eedt ende Contract eenen grooten hoop Borgheren opghehanghen. Tot Naerden heeft hy oock teghen zijne duydelijcke beloften, eenen so grouwelijcken moort begaen, als in eene so cleyne Stadt ymmermeer is gehoort gheweest: ende nu tot Haerlem hadde hy, ofte ymmers Don Fredrico in zijnen naem, den Soldaten het leven toegheseydt, ende daer toe hadden haer eenighe Heeren als borgen verbonden ende verplicht, ende nochtans heeft hyse alle, deen nae den anderen, tot aen die jonghe pagien toe, jammerlijeken doen vermoorden, ende heeft haere lichamen heel moedernaeckt (tot groote schandale van alle Vrouwen ende jonghe Dochteren) op het schavot eenen dach ende nacht laten liggen: Ende de ghene (onder hen) die hem de Stadt hadden overghelevert, ende waren van hem opgheschreven, ende in dienst wederom aengenomen, heeft hy op de Galeyen doen voeren. Ja op de Fuycke voor Haerlem, doen hy den Soldaten het leven hadde belooft, so liet hyse van hongher versmachten, segghende: dat hy hen wel het leven hadde toegheseydt, maer niet het eten. Ende ooc den Borgheren van Haerlem, die hy liet leven toegheseyt hadde, heeft hy ghedwonghen omme Pionniers te worden teghens de Stadt van Alcmaer, om aldaer vanden Inwoonderen der Stadt, jammerlijck vermoort te worden: het welcke alle Barbarische tyrannicheyt ende
wreetheyt te boven gaet, ende is een merckelijcke cavillatie ende wtvlucht, waer mede hy zijne meyneedicheyt soeckt een verwe aen te trecken.
So dat het merckelijck is ende openbaer, dat hy gheene beloften noch Eedtsverbonden ghesint en is te houden, ten ware voor eenen cleynen tijt, op dat hy des te beter zijnen wille vanden anderen mochte ghecrijghen: Ende op dat hy dit hier naemaels soude mogen verdedigen, so by uwe Co. Ma, als by andere Vorsten ende Potentaten, daerom ist dat hy ons dit Pardoen nu voorhout: Want so wy dat aennemen, so bekennen wy in alsulcke mishandelinghe vervallen te zijn, als hij ons oplegt, ende derhalven en is hy niet schuldich eenighe belofte ofte Eedt te houden, insonderheyt, nademael dat het int Concilie van Constance voor hondert Jaren herwaerts besloten is, datmen den Ketters gheen gheloove noch belofte en behoort te houden.
Want dat hy in zijn Pardoen seer listelijcken voorwent, dat sulcke misbruyck als hy ons oplegt, meer gheschiet is door quade suggestie ende ingheven van quaetwillighen, dan wt haerlieder eyghen natuere ende beweginghe, en is slechts maer eenen loosen treck, waer mede hy den onverstandigen soect te bedriegen ende onder zijn jock te brengen, ende voorts (hem selven volmachtich) om alle de gheene die hy wil, te mogen omme brengen, sonder datmen hem sal connen verwijten, dat hy tegen zijne belofte gegaen sy overmidts dat sulcx altijt in zijn ghericht ende kennsse staen sal, wie dese quaectwillighe gheweeft zullen zijn, ende wie niet.
Maer wilt doch, aller ghenadichste Coninck, eenmael aenmercken, hoe dat den rechtveerdigen Godt, desen schalck in zijne schalckheyt heeft verschalckt: Want in dit selve Pardoen, daer hy ons op het allerswaerste wilt beschuldighen, daer bekent hy selve met duydelijcke woorden, seggende: dat hy hem geensins en can laten duncken, dat wy so ghedeghenereet ende veraert souden zijn, ten waer dat wy door quade suggestie van quaetwillighen beweeght waren, oft wy en souden ghecontinueert in die ghetrouwicheyt ende bereyde wiilicheyt, die wy ende alle de ghene die voor ons zijn gheweeft, uwe Conincklicke Majesteyt altijt hebben bewesen.
Want is dit alsoo, dat wy voor desen laetsten misbruycke (alsoo hy die noemt) uwe Ma. alle ghetrouwicheyt ende willicheyt altijt bewesen hebben, ghelijck als hy selve hier bekent staet, waerom heeft hy ons dan al langhe te voren met alle wreetheyt ende onmenschelickheyt also hart vervolght? Waerom heeft hy de Steden alsoo verwoeist? Die Dorpen ende Vlecken verbrant? Die inwoonders vermoort ende van alle hare goederen berooft: Heeft hy niet door zijne soldaten Catwijck op Zee, Santwijc ende Alsen, met noch veel ander verscheyden schoone Dorpen schier tot asscben gemaect, al lange te voren eer desen misbruycken, die hy nu alleene beclaecht, begaen was? Hebben sy niet willen de Stadt van Utrecht die hem aldermeeft toegedaen was, gantschelijck plonderen ende rooven: Hebben sy niet inde Stadt van Rotterdam (daer sy als vrienden ontfangen werden) eenen grooten hoop Borgheren teghen alle hare beloften wreedelicken vermoort: Is niet by Pacieco bevonden geweest, het billet van ontallijcke, so vanden Adel als vande voornaemste Borgeren, die men wt des Hertogen bevel soude in verscheyden Steden hebben vermoort, ten ware dat de saken (door Godes barmherticheyt) verandert waren gheweeft? Ende waer toe diende den eysch des thienden Pennincx? anders dan dat hy wilde dat wy daer mede souden onse goederen die na zijn segghen, alle verbeurt waren, wederom van hem afcoopen: So moet hy dan voorwaer met alle den zijnen, wel eene gesworene vyant uwer Ma. wesen, dewijle hy alsulcke getrouwe
Onderdanen uwer Ma. als hy selve ons bekent gheweest te zijn, met alsulcke sware tyrannie, moorden ende brantstichtinge, ende met alsodanighe overlast ende slavernie vander eerster ure zijner aencomsten heeft beswaert, soo dat wy van nootswegen ghedrongen zijn gheweest, die wapenen aen te trecken, ende zijnen moetwil ende overlast wederstant te doen: Het welcke zijne dienaers selve niet en souden connen versaecken, nademael, sy dickwils ende opentlijck haer geroemt hebben, dat sy dit Lant ende de Inwoonders deselven, so lange ende so vele souden plagen ende tergen , datse noch ten laetsten souden gedrongen werden te rebelleren, om also oorsake te hebben het gantsche Lant in subjectie te brengen, ende van alle haren Rijckdom te plonderen ende te berooven, het welcke men oock wel wt sommiger brieven soude connen bewijfen, welcke schreven dat sy hier na lange te voren hadden verlanget: Het is wel waer, aller genadichste Coninc, tgene dat den Hertoge alhier seght, als dat uwe Onderdanen nimmermeer en souden gedegenereert ende veraert zijn gheweest, ten ware dat de quaetwillighe sulcx hadden te weghe ghebracht, maer dese quaetwillighe en zijn anders geene, dan den Hertoghe selve, met zijnen Bloetraedt ende bloetdorstighen aenhanck, die wt enckele quaetwillicheydt ende onversadelijcke ghiericheydt, al over langhen tijde uwer Onderdanen sweet ende bloet hebben ghesogen, ende de selve met alle wreetheyt soo langhe vervolcht, ende op het wterste also beswaert, dat sy tot bescherminghe van haer selven, ende hare vrouwen ende kinderen, ende van al t’ ghene sy in dese werelt lief ende weert hebben, gedwonghen zijn geweeft geweer te bieden: Daerom, dat hy hem hier beroemen wil, datmen so ghenadelijck met anderen Steden gehandelt heeft, dat wort ghenoechsaem wederleyt, met den exempelen van Doornick, van Valenchijne, van Rijsel, van Ypren, van Maestricht, van Deventer, ende daer na van Meegelen, Oudenaerde, Dermonde, ende van Naerden, daer sy gheene maniere van plunderen rooven, moorden, ophangen, vrouwen vercrachten, ende allerley moetwillicheden ende overlastsn, en hebben vergeten noch naghelaten.
Want t’ gene dat tot Brussel over de hondert ende dertich Borgeren van den Spaengiaerden op verscheyden tijden, wt enckel moetwil vermoort zijn geweest, al eer oyt dese Crijch aengeheven was: dat oock te Gent in eenen oploop van Spaengiaerden tsestich oft tseventich Borgeren teffens, ende noch ontallicke daer na op verscheyden tijden, beyde Mans ende Vrouwen ommegebracht zijn, en willen wy hier niet verhalen, nademael dat sulcx van haer noch voor groots genade gerekent wort, buyten t’ gene dat sy inde voorgenoemde Steden met alle wterste wreetheydt ende moetwillicheyt bedreven hebben. Daerom en behoeft sy ons voorwaer alhier niet te dreygen, by also verre als wy syn Pardoenen niet aen en nemen, datter geen rigeur noch wreetheydt en is, hoedanich die zijn mach, die wy van hem niet en zijn verwachtende, so aen onse persoonen , als met verwoestinghe, honghers noot, ende oock met den Sweerde, in sulcker voegen, datter over al geen Reliquien blijven en sullen, van t’ gheene teghenwoordelick noch geheel is, &c. Want wy weten seer wel, dat hy sulcx al over lancks ghesocht ende ghearbeyt ende oock int werck gebracht heeft, so vele als hen ymmer mogelijck is geweeft: Ende soude ontwijfelijck noch al voorder zijne wreetheydc daer hy hem so seer op beroemt, hebben laten wtbreken, ten ware de vreese die hy hadde van t’ gheene dat hem noch overcomen is, als namelijck, dat die Landen eenen alsulcken moedtwil niet en souden willen langher lijden.
Oock en is hem voorwaer den dienst uwer Co. Ma. so weert, noch die Erfnederlanden uwer Ma. so lief niet, dat hy hem soude schroomen die selve wt den gronde te bederven ende vernielen, Ja alle de Reliquien ende overblijffelen der selven, ghanrschelijck wt te roeien: In so verre alst hem eenichsins mogelijck ware, ghelijck als menighe brantstichtingen ende landtverwoestingen, die hy, al voren dat delen Crijch aenghevangen was, seer wreedelicken gepleecht heeft, ghenoechsaem connen betuygen: Maer wy verhopen dat God almachtich nemmermeer sulcx toelaten en sal, ende dat uwe Co. Ma. haer Vaderlijcke Erve, nemmermeer en sal laten vallen in het gewelt van alsulcken eenen verwoester ende verderven Want dat hy ons hier opleght, dat wy souden de wapenen teghen uwe Co. Majesteyt aenghenomen ende ghevoert hebben dat ontkennen wy, ende protesteren voor uwe Co. Majesteyt, Ja voor Godt ende voor zijnen Engelen, dat sulcx noyt onse meyninghe noch voornemen gheweest en is: Want wy ons selven, met alle t’ ghene wy inder werelt hebben, onder uwer Majesteyts ghehoorsaemheyt ende onderdanicheyt geerne stellen, ende zijn bereyt, ghelijck wy tot noch toe altijts gheweeft zijn, ende als onse Voorvaders uwer Majesteyts voorsaten ooc altijt metter daet bewesen en hebben, om uwe Co. Ma. met lijf ende leven alle goeden ende getrouwe diensten te doen, teghen alle zijne vyanden ende quaetwillighen.
Maer dat willen wy voor alle de werelt gheerne bekent staen, dat wy de wapenen hebben aenghetrocken, ende de selvighe ghevoert, als wy noch van noodts weghen doen moeten, teghen de tyrannie ende misbruycken des Hertogen van Alba ende zijnes aenhancx, om ons, orse vrouwen ende kinderen, ons goet ende ons bloet van syne ende zijner dienaers bloetdorstighe handen te verlossen. Oft so hy ons te machtich valt, liever eenen eerlijcken doot te sterven, ende eenen loflijcken roem onsen naevolgheren achter te laten, dan dat wy onsen hals onder eenen alsulcken Tyran souden buygen, ende onse lieve Vaderlant in eene alsulcke schendighe slavernije laten comen. Waer door niet alleenlijck wy hier namaels in gheene Landen en souden het aensicht met eeren derven toonen, maer uwe Majesteyts dienst ende der ghemeene Landen geheele welvaert verachteit soude zijn: Ende daer toe zijn alle Steden samentlijc ende elck eene bysonder, gheresolveert ende besloten, de eene voor ende de ander naer, alle beleg te verwachten so het noot is, ende het wterde te wagen, ende ooc allen wterden noot ende commer te lijden, met verlies oock van hare goederen ende bloet, Ja liever den brandt in haer eygen huysen te steken, dan dat sy haer in het gewelt ende subjectie deses Tyrants souden begheven.
Want wy doch wel versekert zijn, dat by eenen alsulcken wreeden Tyran, die ons eertijts so grouwelijck heeft gedreycht, endemeermael heeft misleyt, ende zijne beloften ende Eedtsplicht als met voeten vertreden heeft, gheene ghenade noch barmherticheyt te verwachten en staet, maer hy soude liever de beken ende stroomen met onsen bloede verwen, ende alle de boomen ende galgen die int Landt zijn, met onse lichamen behanghen, dan dat hy zijnen bloetgierigen moet aen ons niet en soude versaden.
Daerom vallen wy aen de voeten uwer Co, Ma. ende bidden u inden Name Godts die uwe Majedeyt de Croon op het hooft ende den Scepter inde handt gegeven heeft, wilt doch eenmael onse sake aensien, wilt uwe ooren neygen tot onse billicke ende beweghelijcke dachten: wy en versoecken van uwe geboorsaemheyt niet ontslaghen te wesen, maer alleen dat onse conscientien voor God den Heere bevrijdt mogen blijven, dat wy zijn heylick Woort mogen hooren, ende dat selve na volgen, om rekeninghe van onse zielen den aller oppersten Rechter ten joncsten daghe te mogen geven. Ende op dat wy sulcx moghen ghenieten, soo wilt doch eenmael onse arme Vaderlandt, t’ welck tot uwer Ma. getrouwe dienst ahijt bereyt ende willich gheweest is, als het noch is, eenmael omstaen van het Jock der vreemder Natien, ende der Spaensche Crijschlieden, latende het Landt genieten alsulcke Privilegien, Vryheden ende Hercomen, als uwe Ma. ende als den grootmachtigen K. Carolus uwer Majesleydts Heer Vader, hoochloflijcker gedachtenisse, ende alle uwe Voorsaten soemnelijck besworen hebben.
So willen wy niet alleenlijck de wapenen afleggen tot uwer Majesteydts bevel, maer ons selven, met al tgeeene wy inde werelt hebben, te Water ende te Lande laten ghebruycken, daer toe ons de selve sal willen schicken, ende verhopen dat uwe Ma. metter daet bevinden sal, dat wy geensins veraert noch verbastent en zijn, maer veel eer alle onser Voorvaderen ghetrouwicheyt ende gewillighe gediensticheyt tot uwe Ma. willen te boven gaen: Het welcke wy hier mede uwe Ma. voor Godt Almachtich beloven ende sweeren, willende dat Godt onser zielen also ghenadich sy, als wy dit van ganrscher herten meynen.
Begeerende dat dese onse verclaringe ende Eedt, by alle Coningen, Potentaten, Vorsten ende Natien vercondiget ende gepubliceert werde, op dat een yegelijck wete, dat wy onsen Coninck geensins rebel noch wederspannich zijn: Het welcke wy oock van onse Voorvaderen noyt geleert en hebben, maer dat wy uyt enckele noot, die ons op het alder uyterste was druckende, bedwongen zijn geweest de wapenen tegen de vyanden ende misbruyckers des Conincklicken Naems, aen te nemen ende te ghebruycken.
Biddende derhalven alle Christlijcke Potentaten ende Vorsten, om sy haer met een Christelijck medelijden over onsen noot ende jammer laten bewegen: ende nademael, wy nu ghenoech bedacht zijn, dat dese onse Supplicatie ende verclaringe, even also verdruct ende achterhouden sal worden, ghelijck alle die voorgaende, so dat sy in onser Conincx handen niet en sal connen comen, dat sy doch willen het selve zijner Majesteyt aengheven, ende hem die selve hertellen, op dat onse recht eenmael int licht mach comen, ende dat zijne Ma. van so veel onschuldich bloets (dat mits dese Albanissche Tyrannie vergoten wort) voor Godt almachtich mach ontschuldiget werden.
Dat willen wy aen allen ende eenen yeghelijcken, met ootmoedige ghebeden aen Godt almachtich, voor hare voorspoedicheydt ende welvaerdt, sallen tijden in alle onderdanicheydt verdienen.
FINIS.
Psalm. Ixxxij.
Doet recht den ellendighen ende den weesen: ende bedient gherechticheydt den verdruckten ende den armen.
Verlost den ellendighen ende den noodtdrustighen: helpetse uyt den handen der Godtloosen.