OMTRENT deeze waardigheid, of liever de persoonen, die dezelve bekleedden, van welke, in ’s Lands Geschiedenissen, dikmaals wordt gesprooken, agten wij niet ondienstig, het volgende, hier ter plaatze, te berigten. Hunnen naam ontleenden zij van hun voornaame bedrijf; ’t welk was, behalven het bewind over eenig Landschap, zich met Krijgszaaken te bemoeien, of den voortogt te hebben aan ’t hoofd van een Heir of Leger.
Te weeten, de aloude Frankische en Duitsche Koningen hadden Duitschland of het Keizerrijk verdeeld in verscheiden groote Provincien of Landvoogdijschappen. Deeze wierden bestuurd door Hertogen en Graaven. De eersten voerden ’t bewind in Burgerlijke en Krijgszaaken, de andere handhaafden de geregtigheid. Zij waaren alzo bedienden des Rijks, en moesten aan den Vorst den Eed van getrouwheid afleggen. Veelal bevorderden de Keizers tot deeze waardigheid hunne Schoonzoonen, naaste bloedverwanten, persoonen van aanzienlijken huize, of die zich, door hunne Krijgsdapperheid, een beroemden naam verworven hadden.Volgens ’t gemeene gevoelen, hadt ieder Hertog onder zich twaalf Graaven. Doch hier voor is geen genoegzaame grond. Want, hoewel men, in de Geschiedenissen, Hertogen aantreft, welke over twaalf en meer Graafschappen het hoofdbewind voerden, zo als, bij voorbeeld, van PEPYN VERHAALd wordt, dat hij zijnen broeder Hertog GRIPO OVER TWaalf Graafschappen stelde, ’t was, egter, geene bestendige gewoonte. Immers ontmoet men Graaven, die aan geene Hertogen onderworpen waren.
Wat de magt der Hertogen aangaat; zij bestuurden de gantsche Provincie, of het Hertogdom, in naame des Keizers. Ten tijde van Oorlog, moesten zij, op bevel van ’t hoofd des Keizerrijks, de noodige Krijgsbenden bezorgen en over dezelve het bevel voeren. Eigenlijk hadden zij met Geregtszaaken niets te doen, dan in gevallen, welke door de Graaven niet konden beslist worden. Schattingen en belastingen konden zij, op eigen gezag, van de onderhoorige Landzaaten niet heffen, maar behoefden, ten dien einde, 's Keizers of Konings last en bevel. Daarenboven was de Hertoglijke waardigheid niet erflijk, hoewel het dikmaals, en veelal, gebeurde, dat de Zoon eens gestorvenen Hertogs, die bij den Vorst in gunst hadt gedaan, zijns Vaders plaats verving. Met dit alles hing dit geheel af van het Vorstelijk welbehaagen.
Wijders bezaten de Hertogen zekere heerlijke goederen en Landen, door Keizerlijke milddaadigheid, bij erfenisse van hunne Ouderen, door huwelijk, koop of op eenige andere wijze verkreegen. Van deeze wierden zij niet Hertogen, maar Heeren genaamd. Dikmaals klommen deeze Hertogen, in vervolg van tijd, zo hoog in magt en gezag, dat zij den Opperheeren verdagt wierden. KAREL DE GROOTE SCHAFTe ze hierom af, en stelde Graaven in hunne plaatze. Elders, egter, wisten zij zich onafhanklijk, althans erflijk, te maaken. De oudste van deeze, nog in weeze, zijn de volgende: Saxen, Brunswijk, Meklenburg, Wurtenberg, Holstein, Savoye en Lotharingen. Nog verscheide andere, welke voormaals bloeiden, zijn, zedert, uitgestorven: onder andere Gulik, Kleef, Bergen, Braband, Gelder en Limburg.