de Hoofdstad van het Graafschap Vlaanderen, legt aan de Schelde, ter plaatze daar die Rivier de Lije ontvangt. De Stad word, behalven van deeze twee Rivieren, van de Riviertjes de Lieve en de Moere doorsneeden. Ook loopen ’er verscheide Graften door, die de Stad in zesentwintig kleine Eilandjes verdeelen. Ze legt in ’t midden van vier voornaame Steden. Antwerpen legt Noordoostelijk, Mechelen Oostelijk, Brussel Zuidwestelijk en Middelburg in Zeeland Noordwestelijk van Gend af; elk op eenen afstand van omtrent elf uuren, uitgenoomen dat Mechelen een weinig verder legt. Men wil dat Gend drie Duitsche mijlen in den omtrek groot zij; zo dat deeze Stad voor een der grootste Sleden van Europa moet gehouden worden. Zij is met groote Buitenwerken, breede Graften en goede Vesten versterkt. Sommigen oordeelen dat Gend te groot van omtrek zij, om voor eene sterke Plaats te konnen gehouden worden. Ondenusschen wil mendat Koning WILLEM van Engeland plagt te zeggen, dat het veel beter voor de Bondgenooten was, Gend, in tijden van oorlog, te bewaaren, dan Brussel.
Wanneer deeze Stad gestigt zij, is met geene volle zekerheid aan te wijzen. Het omleggende Land werd oudtijds door de Gorduinen bewoond, daar CAESAR van gewaagt, en die hij Bondgenooten der Nerviën noemt. Sommigen hebben hem voor den eersten Grondlegger van Gend willen doen doorgaan. Anderen willen dat de Stad van de Wandaalen aangelegd, of ten minsten verbeterd zij. Deezen zouden ’er den naam vaa Wanda of Wenda aan gegeeven hebben, die zedert in Gend veranderd is. Men schijnt nog eenig overblijfzel van dit oude volk te vinden, in den naam van Wandelaars Kasteel, die aan een overoud Slot binnen Gend gegeeven word. In de zevende eeuw werd de Stad in ’t Latijn Ganda, en het omleggende Land Pagus Gandensis geheeten. Naderhand veranderde de naam Ganda in Gandavum, die van de dertiende en twaalfde eeuwen af in gebruik geweest is.
Gend is dikwils uitgelegt, en op het einde van de zestiende eeuw, toen de Stad nog meer van haaren ouden luister dan tegenwoordig behouden had, werden ’er vijferdertig duizend Huizen in geteld. MEIJER verhaalt in zijne Vlaamsche Jaarboeken, dat men binnen Gend tagtig duizend Burgers, van vijftien tot zestig Jaaren oud, geteld heeft.
De Inwooners van Gend handelen veel in Wollen en Zijden Stoffen. Ook worden ’er veele Lijwaaten gemaakt, en groote handel in Graan en gedreeven. Van Gend naar Brugge is, in den Jaare 1613, en vervolgens, op bevel van de Staaten van Vlaanderen, eene schoone vaart gegraaven; waar door deeze twee Steden gemeenschap met malkanderen hebben. Ook loopt ’er eene vaart van Gend naar Sas van Gend, die in ’t laar 1554 begonnen, en in ’t Jaar 1561 voltrokken werd.
De De Stad is op verre na zo aanzienlijk niet, als zij voor twee of drie eeuwen geweest is. De helft van den grond binnen de muuren is onbebouwd, en bestaat uit Weiden en Tuinen. Evenwel pronkt Gend met verscheide ruime Markten en eenige deftige Gebouwen. De zogenaamde Vrijdagsmarkt overtreft de anderen niet alleen in grootte; maar is daarenboven met een kooperen Srandbeeld van KAREL DEN V versierd, die in deeze Stad gebooren zijnde, op ’t midden van de Markt, in zijn Keizerlijk Gewaad , afgebeeld is.
Het Stadhuis van Gend is een Gebouw met twee Voorgevels. De oudste werd, in 't Jaar 1481, begonnen. Men begon aan den nieuwsten, in ’t Jaar 1600, te arbeiden, en hij werd, twintig Jaaren daar na, eerst voltrokken.
Digt bij het Stadhuis staat de Toren van Belfort, daar men langs meer dan drie honderd trappen opklimt. Deeze Toren is van een goed Uurwerk voorzien, en van eene geweldig grooten Klok, die elf duizend ponden zwaar is, en Roeland genoemd word. Rondsom den rand van dien Klok leest men dit versje:
Rolant, Rolant, als ick kleppe dan is ‘t brant,
Als ick luije, dan is 't Oorloge in Vlaenderlant.
Het Prinsen-Hof is een zeer oud Gebouw. LODEWYK VAN MALE kogt het, in ’t Jaar 1368, en veelen van zijne opvolgers hebben ’er hun Hof gehouden. Keizer KAREL DE V is, op den 24 Februarij des Jaars 1500, in dit Huis ter waereld gekoomen.
Het Kasteel van Keizer KAREL is regelmaatig gebouwd. Die Vorst leidde ’er zelf den eerden steen aan, in ’t Jaar 1540. In ’t Jaar 1573, werd het, door de Nederlanders, om verre gehaald, en elf Jaaren daar na, op bevel van den Hertog VAN PARMA, Gouverneur Generaal der Nederlanden, wederom opgeregt.
De Gentenaars houden ST. AMAND en ST. BAAF of BAVO voor hunne Beschermers. De eerde was Bisschop van Tongeren, en en de andere een rijk Edelman. Men wil, dat zij beide, in de zevende eeuw, bet Evangelie aan de Gentenaars kwamen prediken. AMAND stigtte verscheide Kerken en Kloosters, uit de goederen van zijnen rijken Medgezel. Deeze stierf te Gend, omtrent het Jaar 630. De voomaamste Kerk der Stad is hem toegewijd. In den Jaare 1559, werd zij, door Paus PAULUS DEN IV, tot eene Bisschoppelijke Kerk verheeven. KORNELIUS JANSENIUS werd tot eersten Bisschop benoemd. Het Bisdom van Gend staat onder het Aartsbisdom van Mechelen, en gebied, in 't Geestelijke, over zeven Dekenschappen; Evergem, Waas, Hulst, Dendermonde, Oudenaarden, Deinze en Thielt; en honderd drieëntagtig Kerspels. De Stad word door eenen Aartspriester bediend.
De Hoofdkerk van S. BAAF, die in ’t midden der Stad slaat, is groot, schoon en zeer oud. Men vind, dat zij, in ’t Jaar 941, door TRANSMARIUS, Bisschop van Doornik, is ingewijd. Men ziet ’er eene fraaie Grot of onderaardsche Kerk. Aan ’t Oosteinde van de Kerk staat een wit marmeren Beeld, met één Hoofd en drie Aangezigten, die elk eenen bijzonderen weg heenen zien. Men schrikt te zeggen, wat ’er door te kennen gegeeven worde.
Behalven de Hoofdkerk, heeft men te Gend zes Kerspelkerken, en een groot getal van Mannen- en Vrouwenkloosters. De St. Pieters Abtdij en de Abtdij van Bandelo binnen, en die van Drongen even buiten de Stad, zijn zeer vermaard. De eerste is eene van de rijkste Abtdijen van Nederland. De Abt heeft waereldlijk Regtsgebied over een groot gedeelte der Stad. De Kerk deezer Abtdij is pragtig herbouwd, in ’t Jaar 1718.
Men heeft binnen Gend meer dan drie honderd Bruggen geteld. Op eenen van de zelve, de Hoofdbrug genaamd, daar men gewoon is halsregt te doen, staan twee metaalen Standbeelden, vertoonende eenen zoon, die zijnen vader het hoofd willende afslaan, daar in belet werd, doordien het zwaard, terwijl hij zijnen arm ophief, onverhoeds aan tweeën brak. ’t Geval zou, in ’r Jaar 1371, gebeurd zijn: doch het word van verscheide Schrijvers met zulke verschillende omstandigheden verhaald, dat daar door de geloofwaardigheid der vertelling merkelijk verzwakt word. Ondertusschen is dit voorval ook in eene Schilderij op het Stadhuis afgebeeld.
In den Regeeringsvorm van Gend is dikwils verandering voorgevallen. Omtrent den Jaare 1200, werd de Stad door dertien, en somtijds niet meer dan agt Raadsheeren of Schepens, bestierd. Zo dra ’er een stierf, werd ’er, door de overigen, een ander in zijne plaats, gekooren. Graaf FERDINAND beval, in *t Jaar 1212, dat de dertien Raadsheeren voortaan alle Jaaren veranderd moesten worden. Zestien Jaaren daar na stelde hij eenen Raad van negenendertig Persoonen aan. Graavin MARGAREET en GUY, haar zoon, schaften naderhand deezen Raad wederom af, en stelden dertig Opzieners van het Gemeenebest, in deszelfs plaats, nevens dertien Scheepenen, dertien Raadsheeren en vier Penningmeesters. Het Negenendertig-manschap verzettede zig tegen deeze nieuwigheid, en beriep zig op het Hof van Parijs: ’t welk beval, dat het Negenendertig-manschap stand grijpen en de nieuwe Regeering afgeschaft zou worden. FILIPS DE SCHOONE, Koning van Frankrijk, in ’t Jaar 1301, voor Opperheer van Vlaanderen erkend geworden zijnde, maakte wederom verandering in de Regeering. Hij beval, dat de Burgers, alle Jaaren, ’s daags voor Maria Hemelvaart, bij een komen moesten; wanneer de Graaf of zijne Gevolmagtigden vier Persoonen uit hun verkiezen zouden. Zij moesten ’er, van hunne zijde, ook vier benoemen, en deeze agt moesten zesentwintig agtbaare en bekwaame Mannen verkiezen, die van den Graaf of zijne Gevolmagtigden in dertien Scheepenen en even zo veele Raaden verdeeld zouden worden. Omtrent het Jaar 1340, werd het gantsche Lichaam der Ingezeetenen in drie Leden verdeeld: Burgers, Ambagtsluiden en Wevers; en men stelde vast, dat de zesentwintig Raadsheeren alleenlijk uit deeze drie Leden verkooren zouden worden.
Drie Jaaren laater werden de Dekens van de drie gemelde Leden der Inwooneren tot algemeene Hoofden hunner Gildebroeders aangesteld. De Deken der Burgers was de eerde Raadsheer der Stad, en had het gebied bied over alle de Burgers, die geen handwerk oeffenden, en van hunne inkomsten leefden. De Deken der Ambagtsluiden, die den naam van Aartsdeken droeg, had tweeenvijftig andere Dekens van verscheide Handwerken onder zig. De Deken der Wevers had het bevel over zevenentwintig Genootschappen, die ieder hunne bijzondere Vaandels hadden. Groot was het gezag van deeze Hoofddekens. Zo dra ’er eenige beroerte in de Stad omstond, trokken zij, om die te stillen, aan het hoofd van de Gilden der Werkluiden, op het luiden van de groote Klok Roeland, naar de Markt, in zo groot een getal, dat de Vaandels van ST. JORIS, van Vlaanderen en van Gendy onder den eersten Raadsheer, en de tweeenzestig Gildevaandels, onder den Aartsdeken, somtijds een getal van dertig duizend mannen uitmaakten. FILIPS DE GOEDE schafte deeze magt der Dekens af, die, egter, naderhand wederom werd ingevoerd; doch eindelijk, door Keizer KAREL DEN V, voor altoos vernietigd. Tegenwoordig hebben de Dekens der Gilden niet meer dan de schaduw van hun voorgaande gezag behouden. Geen Ambagtsgild mag, zonder toestemming van Scheepenen, die Jaarlijks ten getale van tweeentwintig verkooren worden, bij een koomen. De Verkiezers der Scheepenen zijn drie Edelluiden van het Land, die door den Graave voor hun leven aangesteld worden, en een vierde, die Jaarlijks of bevestigd of veranderd word. Deeze vierde heeft het meeste aanzien, en den voorrang boven de drie anderen. Het Regtsgebied van Gend en het Vrije strekt zig niet alleen over de Binnen- en Buiten-Singels der Stad, maar ook tot aan St.Margareeten-Graft uit. Binnen dat gebied heeft de Overheid van Gend dat zelfde Regt, als binnen de vesten der Stad, het welk zij door haaren Amman laat handhaaven, die verscheide Bedienden onder zig heeft. Allen, die zig binnen dit Gebied nederzetten, zijn, even als de Burgers, vrij van alle Landlasten, gemeenlijk Pointingen en Zettingen geheeten. Zij betaalen alleenlijk Stads Excijns en Tol.
De Landstreek van Gend behoorde oudtijds niet tot Vlaanderen. Ten tijde van KAREL DEN GROOTEN en LODEWYK DEN VROOMEN hing Gend van Braband af. Dit blijkt uit de brieven van deeze twee Keizeren, in welken van Gend, in het Brachbants Land, Ganda in Page Bragbando of Brachbantensi, gewaagd word. Gend werd, door KAREL DEN KAALEN, aan zijnen schoonzoon BOUDEWYN, eerden Graave van Vlaanderen , geschonken. De Gentenaars werden zedert op de wijze van eenen vrijen Staat bertierd, en gehoorzaamden den Graave van Vlaanderen niet, dan wanneer zij ’t goedvonden. In ’t Jaar 1539 stonden zij tegen Keizer KAREL DEN V op. Zij gaven voor, dat men hen te zeer met schattingen bezwaarde, en verzogten FRANÇOIS DEN I, Koning van Frankrijk, om bijstand. Deeze wees hen af. De Keizer kwam uit Spanje, door Frankrijk naarGend, en oeffende strenge draf over de wederspannige Gentenaars. Hij deed zesentwintig van de voornaamste Burgers, door Beuls handen, ombrengen, zond een veel grooter getal in ballingschap, verklaarde alle hunne goederen verbeurd, en beroofde hen van hunne wapenen en voorregten. De Stad werd in eene boete van twaalfhonderd duizend kroonen beslaagen, en de Leeden der Regeering veroordeeld, om de openbaare ommegangen, met den strop om den hals, te verzellen. De Keizer liet toen, om zig voor het toekomende van de Stad te verzekeren, het Kasteel opregten, daar wij te vooren van gesproken hebben. Ondertusschen bragt zijne strengheid niet weinig toe, tot het verval van den handel, binnen deeze voornaame Stad. In ’t Jaar 1576, werd te Gend het vermaarde verdrag, tusschen alle de Nederlandsche Provintien, uitgenomen Luxemburg en Namen, geslooten, dat gemeenlijk de Pacificatie van Gend of Gendsche vrede genoemd word. Het bestond in vijfentwintig Artikelen, en behelsde voornaamlijk, dat de vreemde Troepen uit het Land zouden gezonden worden; dat de Provintien Holland en Zeeland met de overige vereenigd zouden blijven, en dat de Roomsch-Katholijke Godsdienst en de oude voor regten des Lands gehandhaafd zouden worden. Dit verdrag werd, door de voornaamste Geestelijken, Edelen en Afgevaardigden der Steden, ondertekend.
De Koning van Spanje, FiLIPS DE II, zelf bevestigde het. Kort daar na deed de Hertog VAN AARSCHOT, als Gouverneur van Vlaanderen, te Gend zijne intreede. Drie dagen laater liep de gantsche Burgerij, door de Heeren IMBIZE, RYHOOVE en anderen opgeruid, schielijk te hoop, roepende dat men hun de voorregten zou wedergeeven, die Keizer KAREL hun benomen had. Dit werd geweigerd; en daar op verzekerden zij zig van den Hertog, van de bisschoppen van Brugge en IJperen en van eenige andere Heeren, die zij geruimen tijd gevangen hielden. Vervolgens deeden zij den eed van getrouwheid aan den Prinse VAN ORANJE, onderschreeven de vereeniging van Utrecht, en stelden IMBIZE tot Voorschepen aan. In ’t Jaar 1584 onderwierpen zij zig wederom aan den Koning van Sparje; IMBIZE werd afgezet, en den 4 Augustus van het Jaar 1585 in ’t openbaar onthoofd. LODEWYK DE XIV, Koning van Frankrijk, maakte zig, in ’t Jaar 1678, na eene belegering van tien dagen, meester van de Stad Gend; doch hij stond haar, bij de Nijmeegsche vrede, in t zelfde Jaar, wederom aan Spanje af. Na den slag bij Ramillies, in ’t Jaar 1706, werd zij van de Bondgenooien des Keizers ingenomen, en op den 5 Julij van het Jaar 1708 bij verrassing door de Franschen; die 'er, egter, maar weinige maanden Meesters van bleeven. MARLBOROUGH en EUGENIUS kwamen 'er, op het einde van het zelfde Jaar, voor, en de Stad ging, bij verdrag, aan hun over, op den 30 December. De Graaf DE LA MOTTE, die ’er van Frankrijks wegen het bevel gehad had, trok, nevens de bezetting, die 14000 man sterk was, op den 2 Januarij des Jaars 1709, ter Stad uit.
Een groot deel der onderhoorigheden van Gend legt in die Landstreek, welke men, vóór deezen meer dan tegen, woordig, in ’t bijzonder, het Keizerlijk Vlaanderen plagt te noemen, Deeze Landstreek werd , door OTTO DEN GROOTEN, omtrent het midden van de tiende eeuwe, aan het Duitsche Keizerrijk onderworpen, en strekte zig toen uit tot aan de Poorten der Stad Gend. Zij werd aan Keizer OTTO afgestaan, ten tijde van LODEWYK VAN OVERZEE, Koning van Frankrijk, die een verbond met den Keizer maakte. Men vind dat beide deeze Vorsten, in 't Jaar 948, op de Kerkvergadering van Ingelheim, bij Ments, geweest zijn. OTTO, de grenzen des Keizers tegen den Graave van Vlaanderen willende beveiligen, deed, in den Jaare 949, eene sterkte opwerpen, om de Gentenaars in bedwang te houden. Zij werd werd het Nieuwe Kasteel genoemd, en de Stad is ’er veele Jaaren agter een zeer van gekweld geweest. De Keizers stelden 'er Bevelhebbers in, die den naam van Graaven voerden, en ’er, tot het het Jaar 1000 toe, meester van bleeven.
BOUDEWYN MET DEN BAARD, Graaf van Vlaanderen, maakte zig toen meester van Gend en van dit Kasteek Hij verdreef de Keizerschen, en stelde eenen Kastelein of Burggraaf te Gend aan, die LAMBERT genaamd was, en wiens nakomelingen Erfgenaamen en Eigenaars van dit Burggraafschap geweest zijn. Keizer S. HENRIK deed Vlaanderen den oorlog aan, ter verdediging van de grenzen des Keizerrijks, en nam het Kasteel wederom in. Eenigen tijd daar na kwam bet andermaal onder de gehoorzaamheid van Vlaanderen en van den Kastelein. VOLKAART, zoon van LAMBERT, bekwam eindelijk den eigendom van dit Burggraafschap. Hij liet eenen zoon na, LAMBERT geheeten, die verscheiden kinderen had. VENMAR, Burggraaf van Gend, was de vader van ARNOUT, Graave van Gaines. BOUDEWYN, oudste zoon van ARNOUT, volgde hem op, in het Graafschap van Guinee. SIGER, een van ARNOUTS jonger zoonen, werd Burggraaf van Gend. De mannelijke nakomelingen van deezen SIGER zijn in ‘t bezit van dit Burggraafschap gebleeven, tot op HUGO, die eene dogter, MARIA geheeten, tot zijne Erfgenaame had, welke, in ’t Jaar 1280, met GEHARD, Heere van Sotenghien, trouwde. Uit dit huwelijk is HUGO van Sotenghien gesprooten, die geene kinderen kreeg, en zijne zuster, MARIA VAN SOTENGHIEN, tot Erfgenaame had. Deeze trouwde met HUGO, Heere van Anthoing en Espinoi, wien zij eene dogter baarde, ISABELLE geheeten, die aan JAN, Burggraave van Melun en Kamerling van Frankrijk, trouwde wien zij het Burggraafschap van Gend mede ten huwelijk bragt. Dus kwam dit Burggraafschap in het Huis van Melun d’Espinoi.
De Kasselrij van Gend heeft nog tegenwoordig verscheide Onderhoorigheden en Heeren-Regten. Zij is onderscheiden van de Kasselrije van den ouden Burgt van Gend, daar zesentwintig Dorpen, die over de Schelde en de Vaarten geleegen zijn onder behooren. Somerghem is het grootste van deeze Dorpen De gantsche Landstreek heeft den Keizeren toebehoord, van de tijden van OTTO DEN GROOTEN af; maar na den dood van DIRK, Graave van Aalst, die, in ’t Jaar 1174, voorviel, maakte FILIPS VAN DER ELZAS, Graaf van Vlaanderen, zig meester van den ouden Burgt van Gend, en vereenigde die Landstreek met het Regtsgebied der Stad. Deeze Graaf en zijne Opvolgers hielden ’t een en *t ander zedert ter leen van de Koningen van Frankrijk, tot op de tijden van KAREL DEN V.