Prins van Oranje en Nassau , was de eenige Zoon van Prins HENDRIK CASIMIR, Erfstadhouder van Friesland, Stadhouder van Groningen, de Omlanden in Drenthe, en van vrouwe AMELIA , Prinsesse van Ankalt; zijnde de eerste Zoon, uit dit Huwelijk geboren, WILLEM GEORGE FRISO, nog geen Jaar oud zijnde, overleden. JOHAN WILLEM werd geboren den 4 Augustus van het Jaar 1687.
Over de geboorte van den Prins werd te Dessau, alwaar hij ter waereld kwam, als ook te Leeuwaarden, groote vreugde bedreeven. Naauwlijks had hij den ouderdom van zeven jaaren bereikt, of hij kreeg als Leermeester den Heer LEMONON , Predikant en Hoogleeraar te Franeker; een man, die alle bekwaamheid, ter onderwijzing van een jong Prins, bezat. Maar toen de hoop, die men van zijne bekwaamheid hadt opgevat, met de jaaren begon te vermeerderen verloor de edele jongeling zijnen Vader, voor dat hij nog negen jaaren bereikt had.De Prinses zijne Moeder nam toen de zorge voor haren Zoon op zig. Voogdesse en Stadhouderesse zijnde van Friesland, verwierf zij voor hem, in het 1696, van de Senaten van Groningen en de Omlanden, het Stadhouderschap van dit Gewest.
Inmiddels werd ’er niets verzuimt, om hem in alle wetenschappen en taalen te doen onderwijzen. WILLEM DE III, geene kinderen, uit zyn Huwelijk met MARIA STUART, verwekt hebbende, vond onder zijne bloedvrienden niemant waardiger, om ziin Erfgenaam te zijn, dan den jongen Prins VAN NASSAU, kleinzoon van zijns Vaders Zuster. Hij nam een gewigtig deel in zijne opvoeding, en verklaarde hem , in het Jaar 1695, tot zijnen vollen Erfgenaam, De Koning gaf hem, met toestemming zijner Moeder, tot Gouverneur, den Heer DE CORCELLS CHANDIEU, oversten Luitenant, in dienst van den Staat; een officier van uitmuntende verdiensten, en kort daarna de Heer DUPUI, tot Onder-Gouverneur, op dat zij beiden om strijd mogten arbeiden, om hem bekwaam te maaken, tot den aanzienlijke waardigheden, die hij, tot jaaren gekomen zijnde, moest bekleeden.
In de Lente van het jaar 1700, verrrok de jonge Prins naar de Academie te Franeker, alwaar hij, met een sierlijke redenvoering, door den Heer COETIER, verwelkomt werd. Inzonderheid genoot hij aldaar, geduurende den tijd van anderhalf jaar, het onderwijs in de Wiskunst, van den Hoogleeraar FULLENIUS. Van daar begaf hij zig naar de Academie te Utrecht, alwaar hij de Wiskunst verder leerde, onder op zigt van den Heer SAUBIN; nog andere takken van geleerdheid beoeffende hij, onder de Hoogleeraaren van dien tijd.
Niet lang daarna (1702) verloor bij zijnen Voestervader, Koning WILLEM; waarna de zorge zijner verdere opvoeding alleen op zijn Vrouw Moeder bleef berusten; die hem, in plaats van voorheen gemelden, tot onderrigter en zedemeester gaf, den Heer HEEMSTRA, een Friesch Edelman, luisterrijk door zijne geboorte en verdiensten.
Na dat het Testament van wijlen Koning WILLEM, door de Staaten Generaal, op den 8 Maij 1702, geopend was, namen dezelve den post als uitvoerders van den laatsten wil des Konings op zig. Schoon FRISO daarbij als eenige Erfgenaam verklaard was, matigden zig, echter, meer andere Vorsten het regt tot een gedeelte der nalatenschap aan; en de Koning van Pruissen , die wel den magtigften arm had, stelde zig in het bezit van verscheiden treffelijke landen en goederen , ten nadeele van den jongen Prinse. FRISO had, echter, moeds genoeg, om den tijtel van Prins van Oranje aanteneernen, en zig dien waardig te rnaaken.
Na dat, in het jaar 1702, door de Bondgenooten, de Oorlog aan Frankrijk en Spanje verklaard, en werklijk was aangevangen, verscheen JOHAN WILLEM, in den tweeden veldtogt, in het leger der Bondgenooten, als vrijwilliger. Hij verliet Utrecht, om de konst des oorlogs te leeren, onder de vermaarde Veldoverstens, EUGENE MARLBOROUGH en OUWERKERK. Een onvoorzien toeval had hem bijna het leven gekost. De jonge Prins, van Leeuwaarden, op het Oranjewout gekomen zijnde, wilde, eer hij zig verder op weg begaf, zijne Lijf-Compagnie de revue doen passeeren.
Hij steeg op een klein Spaansch paardje, dat zeer moedig was; door den grooten toeloop van menschen begon het zodanig te stijgeren, dat de Prins ruggelings ter aarde geworpen wierd; het paard zette hem in het oogenblik den voet op den rug, kort onder de schouders. Ten allen gelukke ligtte het van zelfs zagtkens den voet op; niet, echter, zonder de deelen vrij gevoelig getroffen te hebben. De Prins was genoodzaakt het bedde te houden; doch herstelde spoedig in zo verre, dat hij, den 25 Junij 1703, met den Jonker HEEMSTRA en den Heer HIILKEN, zijnen Opperstalmeester, zig naar het Leger begaf. Hij bezag Roermond en Maastricht trok van daar over Brij, naar Loemel, daar hem, door den Heer VAN OUWERKERK, zijn kwartier werd aangeweezen.
Hij bevond zig, eenigen tijd daarna, bij den Veldslag te Ekeren. Daags daaraan vertrok hij, met het Leger , van Castel tusschen Barje en Guirle. Nog zwak zijnde van den voorgemelden val, werd hij hier van eene ziekte overvallen: evenwel belette hem zijn ijver niet, om den 28 Julij het leger te volgen naar Boersen, alwaar de Franschen voorgegeeven hadden, den Hertog VAN MARLBOURGH te willen afwagten; ’t geen zij, echter, niet deeden. De Prins volgde, op alle togten van eenig aanbelang, MARLBOUGH en OUWERKERK, en was dus ook tegenwoordig bij de vermeestering van het Kasteel van Huij; waarna hem zijn kwartier, in het Dorp Bruestein, werd aangeweezen. Daarna beschouwde hij, met meer gemelde Bevelhebbers, de Liniën der Franschen. Het Leger, na de verovering van Limburg, gescheiden zijnde, begaf FRISO zig naar Maastricht, en van daar naar het Loo.
Met de Lente van het Jaar 1704 , maakte de Pruns van Oranje zig wederom gereed tot den Veldtogt. Maar de Provintien Friesland en Groningen, en ook de Prinses zijne Moeder, oordeelden het met zijnen rang niet overeen te komen, het Gemeenebest, zonder rang of tijtel, als vrijwillige te dienen. In de geschieddenissen van Friesland hebben wij gezien, hoe de Friezen en Groningers zig beijverden om hem eenige waardigheid te doen opdraagen, en wat daaromtrent werd toegestaan. Op de gemelde voorwaarden trok hij dan naar ’t Leger, ’t welk tusschen Luyk en Maastricht verzameld werd.
Na eenige dagen te Nymeegen vertoeft te hebben, kwam hij, den 25 Maij, in het Leger, woonde de monstering bij, en begaf zig daarop naar Luyk, beschouwende alles met een oplettendheid, zijne jaaren te bovenstreevende. Het Leger der Bondgenooten kwam, den 20 Junij, te Mol en Bal. Eenige dagen daarna bevond zig de Prins nevens als de Generaals in groot gevaar.
De Heer VAN OUWERKERK, de Graaf VAN NOYELLES, ORANJE en anderen waren, den 26 Junij , uitgetrokken, om naar den kant van Hul de Franschen te bespieden, hebbende tot hun geleide 5 a 600 Paarden, onder den Brigardier GROVESTEINS. Terwijl de Generaals door een hollen weg trokken, bezet met heggen en struiken, en niet meer dan 50 Dragonders tot voorhoede hadden, (door dien GROVESTEINS, met de Ruiterij op de hoogte was) ontmoet hun, aan den uitgang van een hollen weg, en digt bij een brug, een partij Franschen, onder den berugten Partijganger PASTEUR, uitgetrokken met 100 Granadiers, om de Staatsche voederhaalders te onderscheppen. Deeze partij brandde eerst op de voorhoede der Opperhoofden los, en dreef ze terug. Maar dat kleine hoopje aangemoedigd door de tegenwoordigheid hunner Generaals en een meenigte wakkere Edellieden, sloot zig in één, bood dapperen tegenstand, dreef de partijgangers op hunne beurt te rug, en vervolgde dezelven tot aan eene kleine vlakte bij Tongerloo, daar zij zig weder verzamelden en in één slooten.
Maar GROVESTEINS, mede den hollen weg doorgetrokken zijnde, deed hun spoedig dien post verlaaten, stelde zig aan het hooft van zijn Esquadron, viel ’er met den sabel in den vuist op in, en noodzaakte ze om kwartier te roepen. Zestig Soldaaten nam hij gevangen, als ook eenige Dragonders, en redde dus de Generaals. Elk stond verbaast over den moed en de gerustheid van den jongen Prins, in deze gelegenheid; gestadig hield hij zig aan de zijde van den Heere VAN OUWERKERK. Schoon een Ruiter achter hem nederviel, en een ander aan zijne zijde gekwest werd, zag hij, echter, met afkeer eenen Officier aan,die hem raadde te wijken.
Van den 26 tot den 29 werd Namen vrugteloos gebombardeerd; alle dagen verscheen de Prins op de Batterijen. Glorierijker was de slag bij Hochstet, op den 13 Augustus waarbij de Bondgenooten eene volkomen overwinning behaalden, en onze jonge Prins zig mede bij uitstekenheid dapper gedroeg. Na de zege vertrok hij uit het Leger.
In ’t begin van Junij des Jaars 1705 kwam de Prins VAN ORANJE in het Leger , bij Maastrigt. Eenige dagen daar na bezag hij de beschansingen op den St. Pietersberg. Na dat men in beraad genoomen had, de Franschen in hunne liniën aantetasten, werd het plan beraamd, eerst meer met list dan met geweld te werk te gaan. Ten dien einde verzelde ORANJE den Heer VAN OUWERKERK, den 17 Julij, naar de Rivier Mehaigne; hier sloegen zij de bruggen over de Rivier en trokken ’er met het Leger over, om alzo den vijand in den waan te brengen, dat men hun van dien kant zogt aan te tasten.
De Prins, die geduurig den Heer VAN OUWERKERK verzelde, deelde dus in den roem van deezen Krijgslist, die gedeeltelijk gelukte. Toen men, op den 15 Augustus, deeze onderneeming zogt te voltooijen, trokken de Heer VAN OUWERKERK en ORANJE, 's morgens om vier uuren, zagtkens voor uit; doch alzo de gedagten der Bevelhebberen verschillende waren, hield het Leger zig in dagorder, tot tusschen den 18 en 19, wanneer de zaak ondoenlijk geoordeeld werd, en het Leger gebrooken zijnde, zig te Landen nedersloeg De vijand tragtte wel het zelve in de agterhoede te vallen; maar door het beleid van den Heer VAN OUWERKERK werd hem het zelve belet. De Prins verliet, den 31 October, het Leger begeevende zig over Breda, naar den Haag.
Door eenige onvoorziene toevallen was het den Prinse VAN ORANJE, die zijn eigen meester nog niet was, ondoenlijk geweest, in het volgende Jaar 1706, tegenwoordig te zijn bij den beroemden veldslag van Ramelies; hij kwam eerst uit Friesland in den Haag den 20 Maij, den zelfden dag dat de slag geschied was. Zes dagen daar na vertrok hij. zeer misnoegd van geen deel aan die glorie gehad te hebben, uit den Haag naar Maastrigt, om het Leger op te zoeken, dat hij bij Arsele aantrof. Den 15 van de volgende maand was hij tegenwoordig bij de blokkade van Dendermonde, en daags daar aan verzelde hij OUWERKERK in de belegering van Oostende; welke Stad, den 3 Julij, veroverd werd. Geduurende dit beleg bevond hij zig, dag aan dag, in de loopgraaven, met zulke eene bezadigheid en moed, dat alle de soldaaten zig over den jongen Krijgsheld verwonderden.
Geene minder blijken van dapperheid gaf hij, eenigen tijd daarna, in het beleg van Meenen, door de loopgraaven uit het Leger te koomen bezigtigen. Deeze Stad het hoofd voor de wapenen der Bondgenooten insgelijks geboogen hebbende, verzelde hij OUWERKERK in het beleg van Aath. Na aldaar den grootsten heldenmoed getoond te hebben, verliet hij, na de verovering, het Leger, en begaf zig naar ’t Loo.
Hier wagtte hij met ongeduld den tijd af, om zijne hooge waardigheden te aanvaarden, en ook als Generaal van het voetvolk in dienst te treeden, dat in het Jaar 1707 geschieden moest. Op den 17 Maij spoedde hij zig naar het Leger, en kwam, den 21, bij den Heer VAN OUWERKERK, die digt bij Halle gelegerd lag. JOHAN WILLEM FRISO, den 4 van de maand Augustus, den ouderdom van twintig Jaaren bereikt hebbende, had alvoorens, bij missive, aan de Staaten Generaal verzogt, dat H. H.
Mog. volgens derzelver voorheen genoomen besluit, bevel wilden geeven, om hem in het bezit van het hem toegezegde arapt, als Generaal over het voetvolk, te doen stellen. H. H. Mog. aarzelden niet om aan dit verzoek te voldoen; zij gaven, ten dien einde, aan de Gedeputeersten te velde en aan den Veldmarschalk VAN OUWERKERK last, dit hun bevel uit te voeren, gelijk tot vreugde van het gantsche Leger geschiedde.
Bij eenen brief betuigde zijne Hoogheid, daags daar aan, deswegen zijne dankerkentenis aan H. H. Mog. Den 31 van die maand brak het Leger der Bondgenooten te Soignies op, en trok regt op den vijand aan, die te Chambron gelegerd was.
De Prins VAN ORANJE stelde zig nu, als Generaal van den Staat, aan het hoofd van het voetvolk. Dan de Franschen hadden lust noch moed om hun af te wagten, maar braken in allerijl op, wijkende agter de Schelde.
Den 14 September begaf zig FRISO, uit het Leger, naar Friesland, om aldaar als stadhouder, en Kapitein Generaal der Provintie gehuldigd te worden. Den 1 Augustus was, door ’s Prinsen moeder, een Memorie aan de Staaten van dat Gewest overgeleverd, hun te kennen geevende, dat de Prins haar zoon den vollen ouderdom van 20 Jaaren bereikt hebbende, welke jaaren bij de Staaten gesteld waren, tot het daadelijk aanvaarden der eerampten van Erfstadhouder en Kapitein Generaal dier Provintie, zij verzogt daarom, dat zij Heeren Staaten een gunstig besluit geliefden te neemnen ter uitvoering van het geen voorheen plegtig vastgesteld was."
Deeze Memorie met groot genoegen ontvangen zijnde, Bedankten de Staaten Haare Hoogheid daar voor, en betuigden met ongedukt te wagten, dat de Prins uit het Leger te rug gekeerd zou zijn, om aan hunne beloften te voldoen.
Den 18 November kwam zijne Hoogheid te Leeuwaarden, en werd aldaar met pragt en staatsie ingehaald, en, door de Staaten verwelkomt zijnde, aan hem berigt dat de Staaten, op den 22 der maand, buitengewoon vergaderen zouden, om zijne Hoogheid den eed af te neemen, en te stellen in het bezit der opgemelde ampten. Dit verrigt zijnde, leide de Prinsesse Weduwe VAN ORANJE haaren tot hier toe bekleeden post van Gouvernante neder, en bedankte, bij missive, de Heeren Staaten, voor het goede, van de zelve genooten; waarop haare Hoogheid, door eene Commissie uit de Staaten, voor haar gehouden gedrag en zorge insgelijks bedankt, en voorts begiftigd werd met een somme van 5000 guldens in ééns, en gelijke somme tot eene Jaarlijksche rente.
De Stadhouder van Friesland schreef , in de maand Februarij van het Jaar 1708, aan de Staaten van Groningen en de Ommelanden, vermids hij de Jaaren bereikt had, bepaald om in de hooge waardigheden te treeden, gemelde Heeren Staaten zo goed geliefden te zijn, hem in het bezit daar van te stellen, volgens hun besluit van het Jaar 1696; aan welk verzoek dan 00K eerlang voldaan werd. Maar de twee Leden, die dien Staat uitmaakten, konden niet ten volle overeenkoomen, aangaande de wijze, op welke zij den Heer Stadhouder den eed zouden laaten doen. Die van de Stad wilden dat het zoude geschieden, op dezelfde Instructie, die zijn vader had gehad, zonder eenige verandering, Doch een groot deel der Ommelanden wilde die Instructie herzien, en daar in zodanige veranderingen gemaakt hebben, als met de tijdsomstandigheid overeenkomstiger zouden geoordeeld worden.
Vooral wilden zij niet, dat de Prins, gelijk zijne voorzaten, zou voorzitten in het Collegie der Arbiters, of Monsler-Heeren, welke oordelen over de wettigheid van de verkiezingen der geenen, die in de Staaten der Provintie gedeputeert worden. Zij zonden zelfs eenige Persoonen uit hun kwartier aan den Prins, om van hem afstand van dat voorregt te verzoeken. Men begreep toen niet, zo als men nu ziet, dat de Stadhouders nimmer iets van hunne ingebeelde regten laaten glippen. Zijn antwoord was, dat hij, in zaaken, die hem raakten, zig zou gedragen aan het geen de twee leden van Staat te zamen beslooten.
Hij wist naamlijk, dat zijne vrienden in de Stad de zaak ten zijnen voordeele zouden doen uitvallen. ’t Kwartier der Omlanden, den streng vasthoudende, wilde dit geschil aan de Staaten Generaal gebracht hebben, zo als zij ook deeden. Vier Provintien stemden ten hunnen voordeele,en wenschten verder, dat ’er Gedeputeerden naar den Haag gezonden werden, om het verschil aldaar te doen beslissen; maar hier toe wilde de Stad in geenen deele verstaan.
De Prins nog in die zelfde maand te Groningen gekoomen zijnde, werd ,na het wegneemen van eenige zwarigheden, in zijne waardigheden gesteld, leide in de vergadering der Staaten, op dezelfde Instructie, wijze en voorregten, als de Prins zijn Vader gedaan had, den Eed af. Eenige Gedeputeerden uit de Omlanden lieten echter niet na, zig daar tegen te verzetten; waar door het misnoegen onder de twee Leden lang aanhield. In de maand van April vertrok de Prins van Oranje uit Leeuwaarden, naar Cassel, met oogmerk om zig in den Echt te begeeven met de Prinsesse MARIA LOUISA van Hessen Cassel: doch de voltrekking daarvan werd uitgesteld tot na het eindigen van den Veldtogt. In het laatst van de maand Maij kwam zijne Hoogheid in het Leger der Bondgenooten, dat toen bij Hal gelegerd was.
Na dat de Veldslag van Oudenaarden reeds was aangevangen, deed de Stadhouder van Friesland het Voetvolk van de linkervleugel, dat onder zijn bevel stond , insgelijks aanrukken, en kweet zig zo dapper in dit gevegt, dat ieder zig over hem verwonderde. Hij viel aan op de vijanden, die op een grond vol heggen post gevat hadden , deed door zijn volk een kleine opening sluiten, waar door men uit de vlakte op de hoogte van het gebergte kon koomen; en, niettegenstaande hij te doen had met de troepen van 's Konings huis, die zeer Voordeelig geposteert waren, bragt hij de zijnen, het eene Bataljon na het ander, rondom dat veld: na hier twee liniën gemaakt te hebben, nam hij deel aan het gevegt, met zulk een stoutmoedigheid en voorzigtigheid, dat de Franschen. alomtne moesten terug wijken, en daar na vlugten, zonder ergens stand te houden. Hij had dus geen gering deel aati de behaalde victorie. Op deeze overwinning volgde het beleg van Rijssel, ’t welk door de Prins werd aangevangen.
Hij vettrok, ten dien einde, den 11 Augustus, van Comine, met 30 Bataljons en 34 Esquadrons, uit het Leger van den Hertog VAN MARLBOROUGH, verhaastte zijnen tegt dwars door Meenen, en kwam, den 12, bij de Abtdij van Marquette, niet verder dan een kanonschoot van Rijssel. Vervolgens trok hij over den Marquestroom, tastte eenige Franschen aan, die in de huizen, langs den hoogen dijk, naar de Magdalenapoort, gelegerd waren, en verdreef hun tot aan de Stad. Alle de manschap bij een gekoomen zijnde, werd den 13, de Stad berend; drie dagen daar na was dezelve reeds van rondsom ingeslooten.
Prins EUGENIUS had zig bij de Abtdij Loos neder geslaagen. JOHAN WILLEM FRISO besloeg van daar al den grond tot aan Marquette, Naderstand plaatste hij zig in het Dorp Lambersart, waar op de Franschen gestadig vuur gaven. De kanonkogels hadden al reeds digt bij ’s Prinsen verblijf eene opening gemaakt. Op den 18 Augustus, des morgens, terwijl hij gekleed wierd, snorde een kogel door het venster, dat bij geluk open stond , over zijn fchouder, vijf of zes vingeren breed van zijn aangezigt, en nam het halve hoofd van zijnen eersten Kamerdienaar weg, DU CERCEAU genaamd was.
LAMIGUE kwam bij hem, en voor hem staan bij het doode lighaam, zonder dat de Prins iets anders zeide, dan mijn arme DU CERCEAU is dood. Men noodzaakte, na dit voorval, den Prins zijn verblijf op het Kasteel Holbeeke te neemen. Den 30 dreef bij de Franschen uit het Dorp Houw, en veroverde, met de bajonet op den snaphaan, een zeer wel versterkte Kapel. Maar
de Franschen deeden zo veel weer om die Stad te behouden, dat het aanliep tot den 14 October, eer dezelve zig overgaf; waar van de Prins VAN ORANJE, daags daar aan H H Mog. bij Missive kennisse gaf. Daar op volgde het beleg van het Kasteel , waar van de overgave den 8 December voorviel. Hoe verre ook het saizoen mogt verloopen zijn, scheiden, egter, het Leger niet, maar trok over de Schelde, ter ontzetting van Brussel; ORANJE geleidde een derde deel daar van. De Franschen, deezen overtogt niet hebbende kunnen verhinderen, namen de wijk naar Gend. Zij wierden vervolgd door MARLBUROUGH, die ’er het beleg voorsloeg.
Den 13 voegden zig de Prinssen van Savoijen en Oranje bij hem; waar na de Stad onmiddelijk berend, en den 9 Januarij van het Jaar 1709, bij verdrag, ingenoomen werd, In de felste koude van dien winter vertrok ORANJE naar Leeuwaarden. Na aldaar de vergadering der Staaten bijgewoond, en order op zijne zaaken gesteld te hebben, begaf hij zig naar Cassel, alwaar hij den 21 aankwam, en den 29, met veel pragt en luister, zijn voorgemelde huwelijk voltrok. Geduurende zijn verblijf aldaar, ontving het Vorstelijk paar de gelukwenschingen de algemeene en bijzondere Staaten.
Frankrijk, het gewigt van eenen ongelukkige oorlog beginnende te voelen, deed voorslagen van vrede, en zond, ten dien einde, den 19 Maij, den Marquis DE TORCY, als Buitengewoon Afgezant, naar ’s Hage. Doch alle de voorslagen, door dat Hof gedaan, geen ingang vindende, maakten de Legers zig tot den veldtogt gereed. De Prins hier van berigt gekreegen hebbm, verliet zijne Gemalin en het Hof van Kassel, en kwam, den 22 Junij, te Rijssel. Vier dagen daarna trokken de Bevelhebbers hooger op, terwijl den Franschen agterDuaij verschanst lagen. ORANJE werd toen afgezonden om St. Amand te berennen.
Zo dra hij zig daar voor vertoonde, boden de Franschen, aan, mids vrijen uittogt genietende, de plaats te willen overgeeven; ’t welk door ORANJE werd toegestaan. Daar na vertoonde hij zig voor Mortaigne, ’t welk, in ’t eerst scheen, zig te willen verdedigen. Nogthans gaf zij zig spoedig over. Het gevolg hier van was het beleg van Doornik, welke Stad aan drie kanten genaderd werd, door MALBOROUGH, EUGEEN en ORANJE.
Den 7 julij werden de loopgraaven geopend; den 30 van die maand de capitulatien geslooten zijnde, trok de bezetting daar uit. Op het beleg van het Kasteel volgde spoedig, den 4 Augustus, de capitulaties Even ongelukkig was voor de Franschcn de beroemde slag van Malplacquet. Dewijl ons bestek vordert, alleen van den Prins JOHAN WILLEM FRISO gewag te maaken, kunnen wij niet voor bij te melden, dat hij, volgens eenparig getuigenis, zig in den zelven als een regtschapen held heeft gedraagen; zelfs verwonderde allen die ’er bij tegenwoordig waren, dat hij ’er het leven had afgebragt. Hij had het bevel over het voetvolk, aan den linker vleugel, en ging daar mede, volgens het beraamd Plan, op de Franschen los, waar na, volgens afspraak, ten zelven tijde het gevegt een aanvang zou neemen. ORANJE tastte hun aan, daar zij het sterkste waren en verrigtte wonderen van dapperheid.
Twee of drie paarden werden onder hem gekwetst; bijna alle zijne Adjudanten en Hofbedienden, die rondom hem waren, behalven zijn groot Hofmeester, den Overste VERSCHUUR, sneuvelden of werden gekwetst. Zeer zonderling was dus zijn behoud. Ook ontving de Prins, voor deeze zijn betoonde dapperheid en moed, eene bijzondere dankbetuiging van de Staaten Generaal, van de Staaten van Friesland en andere aanzienlijke Personaadjes.
De Prins dus rijkelijk in deeze zegen gedeeld hebbende, werd hij benoemd om het beleg te slaan voor Bergen en Henegouwen, eene plaats van de allergrootse aangelegenheid. Hij liet ’er twee aanvallen op doen, en de loopgraaven openen den 25 van de maand September. Het gelukte hem, op den 17 oktober, Bergen, bij verdrag, van meester te worden; waar van zijne Hoogheid, den 21 van die maand, bij missive, kennis gaf aan H. H.
Mogenden: welk hem, schriftelijk, hunne dankbaarheid betuigden.
Na zig eenige dagen daar na te Brussel te hebben opgehouden, begaf zig de Prins naar Leeuwaarden, alwaar hij, den 17 November, aankwam, doch vertrok den 28 verder naar Rintelen. Na het scheiden van het Leger der Bondgenoten, had de Compagnie van ’s Prinsen lijfwagt, op den weg naar Frialand, eene onaangename ontmoeting. De Partijganger DU MOUN, die, met een grooten hoop, door gantsch Braband stroopte, overviel de Compagnie digt bij Putten, in eenen hollen weg. Na dat hij de voorhoede had staande gehouden, viel hij, met zijne meersterheid van manschap, op hun aan, versloeg dezelve, doodde den Majoor FABER en BEAUREGAR, die de Compagnie geleidden en aanvoerden , als mede nog anderen. Eenigen werden gevangen genoomen; de overigen ontvlugtten het naar Mechelen
ORANJE, die naar Rintelen, in Hessenland, getrokken was, om zijne Gemalin van daar te haalen, en zijne intrede met haar te Leeuwaarden te doen, verliet, met die Prinses, het Hof van Cassel, in de maand December, en kwam, nog in dezelfde maand, op het Oranjewout, zeven uuren van Leeuwaarden geleegen. Hunne Hoogheden vertoefden aldaar eenige dagen. Intusschen zonden de Heeren Staaten hunne Gedeputeerden, als ook het Hof van Justitie, die van de Rekenkamer, enz, om bij den Prins en de Prinsesse hunne gelukwenschen af te leggen, op den 30 van die maand. Den 1 Januarij van het Jaar 1710 kwamen zij, van ’t Oranjewoud, binnen Leeuwaarden, alwaar dezelven , met groote vreugde en de gewoone plegtigheden, ontvangen werden.
In Maart daar aan volgende deeden zij hunne intrede binnen Groningen.
De aangevangen vredehandel werd ondertusschen ras weder afgebrooken. Het Leger der Bondgenooten verzamelde hier op te Doornik, brak den 20 April van daar op, en maakte een aanvang van den veldtogt met bet beleg van Douaij, waar over de Prins VAN ORANJE mede het bevel had. Den 27 Junij trokken de overwinnaars daar binnen. De Prins, den Staaten Generaal daar van kennis gegeeven hebbende, ontving tot antwoord, „ dat ze zig zeer verheugden over de jongste overwinning; dat de vlijt van hem Heer Prince VAN ORANJE, daar toe aangewend, hun zeer aangenaam was, niet twijffelende of zijne Hoogheid zou in den ijver ten aigemeenen welzijn' volharden.” De Raad van Staate zond hem dergelijke dankbetuiginge.
De Bondgenooten beslooten daar op tot het beleg van Bethum, ’t welk op den 15 Junij berend, en den 31 Augustus veroverd werd. De Krijgsmagt, die deeze verovering behaald had, voegde zig, den 5 September, bij het gros van het Leger; waar na de Prins weid afgezonden tot het beleg van St. Venant, waar van het verdrag den 30 getekend werd. De Prins vertoefde aldaar, tot dat Arien, door den Prins VAN AKHALT, gewonnen was.
Het Leger thans van een scheidende, begaf de Stadhouder van Friesland zig naar dat Gewest, om zig in het volgende, ’t welk ook het laatste Jaar zijns levens was, vroegtijdig te veld te begeeven.
Boven hebben wij gezegd, dat schoon deeze Prhs, door Koning WILLEM DEN III, tot zijnen eenigen erfgenaam verklaard was, egter nog andere Vorsten op ’s Konings nalaatenschap aanspraak maakten, bijzonderlijk de Korning van Pruissen. Deeze Vorst, dien men ontzien moest, verzogt, met zeer grooten ernst en nadruk, aan de Algemeene Staaten, dat deeze zaak mogt worden afgedaan Na veele voorafgegaane onderhandelingen, werden ’er bijeenkomsten in den Haag over gehouden. De Heer HYMEN, van wegen zijne Majesteit, en de Heer HUBER, van wegen zijne Hoogheid, waren meermaalen bij een geweest, om tot een minnelijk verdrag te koomen; dog vrugteloos. In de maand van Junij van het Jaar 1711 kwam de Koning in persoon in den Haag, om met den Prins een mondgesprek te houden. De Staaten, om aan zijne Majesteit alle genoegen te geeven, vonden zig verpligt, den Prins te verzoeken, uit het Leger in den Haag te willen koomen.
Schoon die reize bij hem, noch bij zijne Raaden werd goedgekeurd, ondernam hij, egter, dezelve, om aan het verzoek des Konings en dat der Staaten te voldoen.
Den 11 Julij vertrok zijne Hoogheid uit het Leger, met zijnen Opperstalmeester den Heer HILKEN, zijnen groot Hofmeester VERSCHUUR, en eenige mindere bedienden. Des nagts te Rijssel geslapen hebbende, vertrok hij daags daaraan, en kwam, den 14, aan den Moerdijk. Na hier eerst in de Schuit getreeden te zijn, om ’er mede over te vaaren, stapte hij vervolgens, over in de pont, daar zijn koets in stond , om zig aldus voor wind en regen te beveiligen, die beide schielijk opkwamen. Toen zij nu digt bij land waren, en de Schipper wilde wenden, om het haventje van bet Strijensche Sas, aan de andere zijde, te bereiden, wierp een ongelukkige rukwind het vaartuig op zijde: waar door de Prins en allen, die bij hem waren, in den stroom vielen. Een tijd lang hield hij zig aan een touw vast; doch een geweldige golf spoelde hem van daar, en sleepte hem naar den grond.
In doodangst riep hij nog uit: Heer ontfermt u mijner! Naderstand zag men hem niet meer. Dus jammerlijk verdronk de Prins, in den bloei zijner Jaaren; hebbende hij den ouderdom van vierentwintig Jaaren nog niet bereikt. Alle anderen, die in de Pont geweest waren, werden gered, uitgenomen den Prins, en zijn getrouwen Dienaar HILKEN.
Vergeefsch zogt en vischte men naar ’s Prinsen lijk. Een Schipper, van de Kluinder komende, vond het, op den 22 drijven, bijna ter zelver plaatze, daar hij verdronken was; hij bragt het te Dordrecht, alwaar het gebalzemden van daar naar Leeuwaarden gevoerd werd, alwaar het in het graf zijner voorvaderen werd bij gezet, met een heerlijke doch treurige lijkstaatsie.
Vier dagen daar na (op den 29 Februarij van het Jaar 1712), gaf de Academie van Franeker, waar van de Prins de eerste en grootste verzorgen geweest was, openbaare blijken van de agting, die zij voor zijn persoon gehad had, en van de droefheid, welke zij thans over het gemis gevoelde, door eene plegtige lijkreden, welke, door den Heer COTIER, Hoogleeraar in de Historien en welsprekenheid, werd uitgesprooken, in bijzijn van eene ontelbaars schaare van toehoorderen.
Door dit ongeval werden de Doorlugtige Huizen van Hessen en Nassau in eenen allerdiepsten rouw gedompeld. Doch niemands droefheid was grooter noch regtmatiger, dan die van ’s Prinsen nagelaatene zwangere weduwe. Het gantsche Leger; der Bondgenooten betreurde zijnen vroegtijdigen dood.
Zes weeken naar ’s Vorsten ongelukkig einde verloste zijne Gemalinne van eenen zoon, WILLEM KAREL HENDRIK FRISO, van wien wij gewag zullen maaken, op het Art. WILLEM DE IV, onder de Nederlandsche Stadhouders.
Het leven van deezen Prins is beschreeven, in twee deelen, in 8vo in het Fransch, door J. LA MIGUE, en in het Nederduitsch vertaald en uitgegeeven door F. HALMA, in ’t Jaar 1716.