bij veelen der oude Schrijvers, voor den Stamvader der Friezen gehouden, van wien zo wel het Land als het volk dien naam zou ontleend hebben. Maar dewijl daar aan alle bewijs ontbreekt, houd men, in meer verligte tijden, al wat daar van verhaald word, voor fabelen, ten minsten dat alle de vertellingen zeer opgesmukt zijn.
Zie hier in ’t kort, wat de Ouden daar van geschreeven hebben. TRITHEMIUS, een man, die nog al eenig geloof verdient, zegt dat de Frank CLODIO zijnen zoon FRISO benoemde, om de Provintie, naast aan de Duitschers grenzende, als ook aan de Noordzee woonende, te bestieren; dat het Land, naar hem, Friso’sland genaamd wierd. Maar dat hier in een misslag is, blijkt uit TACITUS en PLINIUS; en ook hier uit, dat de naam van FRISII ouder is dan de Regeering der Franken in Gallie. MEZERAY en anderen schijnen zelfs deezen FRISO niet gekend, veel min als een zoon CLODIO te hebben aangemerkt. Van eenen anderen en veel ouder FRISO heeft men ons verteld: dat hij uit het Geslagte van SEM gesprooten, en de zoon van ADEL, Prins van Benedicta Fresia was. ADEL had dat Prinsdom of Koningrijk van zijne voorvaderen geërft maar werd (volgens het verhaal) door eenen tijran, AGRAMMES, onregtvaardig daar van beroofd, en met zijne drie zoonen, FRISO, SAXO en BRUNO verdreeven. ADEL reisde naar Athene, alwaar FRISO de lessen van vermaarde wijsgeeren hebbende bijgewoond, zig begaf in dienst van Koning FILIPPUS, en na diens dood in dienst van zijnen zoon ALEXANDER DE GROOTE. Hij had den roem van zonderlinge dapperheid, en zou ter vrouwe gehad hebben HILLE, de dogter van AGATHOCLES, die de zoon was van LYSIMACHUS.
Bij deeze zijne vrouw won hij zeven zoonen en ééne dogter. Na den dood van ALEXANDER, toen SANDROCOTUS den Macedoniërs afviel, de Indiaanen ophitste , en de Macedonische bezetting verdreef, moest ook FRISO met zijn twee broeders, nevens veelen zijner vrienden, van daar wijken, en keerde daarna na Fresia. Maar de tijran verbood hun te landen. Toen verliet hij, met de zijnen, de Indiën, en kwam, na veele ontmoetingen, bij PTOLOMEUS in Egijpten; van daar bij LYSACHUS in Tracien, daar hij in kennis geraakte met eenige Duitschers. Van hun kennis van de gelegenheid van hun Land bekoomen hebbende, rustte hij, met bewilliging van zijnen schoonvader, een vloot toe, en zeilde daar mede de Middelandsche Zee uit, door de Straat van Hercules, in den Occeaan, voorbij Spanje, Frankrijk en Engeland, het Flie in. Daar zette hij voet aan land, en bouwde, ter eere van zijnen Afgod STAVO, eene Kerk, en leidde de grondvesten van Stavoren, om te dienen tot een sterkte tegen de Sclaven, toen bewooners van Friesland. Ook deed hij verscheidene togten tegen hun en de Sclaven; zo dat hij hun het Land deed ruimen; noemende voorts het op hun veroverde Land, Frisoo’sland, Friesland, en de nieuwe bewoouers, Friezen.
Als nu deeze Friezen, na verloop van dertig Jaaren, zodanig vermenigvuldigt waren, dat Friesland hun niet langer voeden kon, werden SAXO en BRUNO, op zekere voorwaarden, door FRISO, met een groote heirmagt uitgezonden; zij voeren de
Elve op, en vermeesterden de Landen aan de Wezer, en de volken, daaromstreeks woonende. FRISO bemagtigde, intusschen, den geheelen Zeekant, tot aan Denemarken, verdeelde het Land in zeven Zeelanden onder zijne zeven zoonen, die ze met Dammen en Sluizen wel voorzagen, ‘er huizen bouwden, en met hunne nabuuren een verbond slooten, waar bij hun de bewaaring der Zeekusten tegen de rovers aanbetriuwd werd. Verder maakten zij Wetten en Ordonnantien, en rigtten Schoolen en Wapenhuizen op, Men verhaalt al verder dat FRISO zelve zijne verbonden, met die Vorsten gemaakt, zou beschreeven, en aan zijne zoonen aangeweezen hebben, wat zij te doen en te laten hadden, om in vrede te leeven. Zijn oudste zoon ADEL, was door hem gesteld tot erfgenaam van Stavoren, aan ieder der andere zes besprak hij een der zes Zeelanden. Men stelt dat hij 60 jaaren Friesland zon beheerscht hebben, voor CHRISTUS geboorte 245 of 247 jaaren, Men zie wat wij, over de afkomst der Friezen, op ‘t Art.
FRESIA, gezegd hebben.
Zie de Schrijvers, die van den Alouden Staat van Friesland gewag gemaakt hebben,