Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

AATH

betekenis & definitie

eene kleine doch sterke stad in Henegouwen, aan de Rivier de Dender, welke daar midden door loopt, zes uuren van Doornik, en vijf van Oudenaarden en Mons. Naadat deeze stad, in ‘t Jaar 1667, door de Franschen, was ingenomen, werden de Vestingwerken, door den vermaarden Vauban, merkelijk verbeterd.

Tegenwoordig is zij voorzien van agt bolwerken, even zo veele Halve-Maanen, verscheiden goede buitenwerken en eene diepe Gragt. Verder word dezelve, door met hooge boomen beplante wallen, zodanig beschut, dat men ’er naauwlijks meer dan den spits van den toren van kan zien. De stad heeft drie poorten, behalven die van den ouden Ringmuur der stad, die tot Pakhuizen gebezigd worden.

Weinig nut heeft Aath, ter haarer bescherminge, van ‘t oude Kasteel. Volgens verdrag van den Nijmeegschen vrede, gaf Frankrijk de plaats wederom over aan Spanje; doch, na den dood van Karel den II, Koning van Spanje, Aath, nevens andere Nederlandsche plaatzen, met Fransche troupen bezet zijnde, werd het, in ‘t Jaar 1709, door de Bondgenooten, ingenomen, onder bevel van den Veldmarschalk Ouderkerk. In 1716 is deeze stad weder aan de Keizerlijken ingeruimd.

Aath is zeer volkrijk, doch de gebouwen zijn niet zeer fraai. Niet verre van Aath is eene Vrouwelijke Abtdije, in ‘t Jaar 1126, door Ida, Weduwe van den Heere Chivres, gesticht.

Veele voornaame mannen heeft Aath voortgebracht: onder anderen Willem Mecerus; Willem Montan; Petrus Gudelinus; Julius Fossetier; Jean Briard; Aarnout en Johan Lenseus, en verder Johan Leuellard, die, in ‘t Jaar 1610, eene beschrijving van deeze stad heeft doen uitgeeven.

Het zal niet ondienstig zijn, hier een weinig omstandiger te spreeken van ‘t inneemen deezer stad, in ‘t Jaar 1709. De Koning van Frankrijk had den Hertog van Vendome de magt gegeeven om het bevel over de Krijgsmagt te voeren, en, gelijk hij zeide, in derzelver harten, den geest van onverzaagdheid en stoutmoedigheid, zo eigen aan de Franschen, weder te ontvonken. Doch die Generaal vond de Legers in Vlaanderen niet in de vereischte gesteldheid, om zijnen roem, dien hij in Italië behaald had, staande te houden; dus moest hij Meenen zien winnen, en Aath aan de Bondgenooten overgaan.

Na dat de Franschen Kortrijk hadden verlaaten, en Dendermonde genoodzaakt was, zig mede overtegeven, beslooten de Bondgenooten hunnen glorierijken Veldtocht voor dat Jaar te eindigen, met de belegering van deeze stad. Naadat de manschap, die het beleg van Meenen hadt bijgewoond, zig bij het Leger verzameld hadt, trok de Hertog van Marlborough over de Schelde; aan eene andere bende, onder den gemelden Veldmaarschalk van Ouderkerk, werd deeze onderneeming betrouwd. JOHAN WILLEM FRISO, Prins van Oranje, verzelde hem; deeze vatte post op de Pachthoeve van Beaumont, aan den voet van de hoogte voor Aath, van waar hij de stad, van tijd tot tijd, ontrustte. De Loopgraven werden geopend den 20 September, tusschen de Dender en de beek van Chambron, zonder dat de belegerden zulks eerder, dan laat in den nacht, ontwaar werden. Op den 24 begon het geschut, met groot geweld, te speelen; doch de sterkte van ‘t muurwerk was oorzaak, dat het, in ‘t begin, weinig uitwerking deedt. Eindelijk werdt, in twee stormen, de Contercharpe bemagtigd.

Naadat ’er bres geschooten was, beval de Gouverneur den Grave van St. Pierre, den 1 October, de Chamade te slaan. Doch vermits de Heer van Ouderkerk naar geen verdrag wilde luisteren, dan op voorwaarde dat de gantsche Bezetting zig krijgsgevangen moest geeven, beschouwde de Gouverneur dit als eene te harde voorwaarde. De belegeraars hier op, tegen den avond, hun vuur verdubbelende, begon hij, met het aanbreken van den volgenden dag, het optegeeven, om door storm niet overrompeld te worden.

HALMA Leven van J. W. FRISO, I. Deel, bl. 201. 2 en 3.

< >