Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

AMPTEN

betekenis & definitie

welker begeeving een voornaam deel van ’t gezag des ERFSTADHOUDERS, in naam der Staaten, als een verrigting van de gewoonlijke Staatsvergaderingen uitmaakt; ’t zij Politiek of Militair. ’t Is bekend, dat ten tijde der Graaflijke Regeering, die Opperhoofden, alles waar eenig voordeel aan vast was, tot zig trokken; en dus eigenden zij zig ook het begeeven van alle Ampten toe; ’t zij dezelve hun, als Graaven van Holland, omtrent hunne Persoonen, omtrent hunne Domeinen, of omtrent de Justitie, Regeeringe en Regtpleeginge toebehoorden; ’t zij ze den Landen, Steden of Dorpen ten dienst en van nut moesten zijn; beweerende zij dat dit mede onder hunne zogenaamde Regaliën behoorde; waardoor hunne Inkomsten merklijk vermeerderden, of veel Geld in de Beurzen hunner Hovelingen gebracht werd.

Dewijl dit de Steden grootlijks mishaagde, alzo haar daar door, veeltijds tegen wil en dank, Persoonen, haar geheel vreemd, strijdende tegens de Privilegien, werden opgedrongen, ja zelfs de zulke, die haar haatelijk voorkwamen: waar door dan ook veele zaaken gebeurd zijn, waaruit zou konnen beweezen worden, dat de Steden zig daar van zochten vrij te maaken, zo bedienden zig de Graaven, om zeker te zijn, dat zij in de Inkomsten, die zij rekenden hun wettig recht te zijn, niet bekort te worden, van het middel van Verpachting, ’t zij van Schoutsampten, als anderen, daar geene vaste rekening op te maaken was; welke Verpachting geschiedde, in ’t openbaar, bij brandende Kaarzen, aan de meestbiedenden. Het middel der Steden, om zig daar van te bevrijden, was, de gelegenheden waar te neemen, die zig menigvuldig opdeeden, als de Graaf in der tijd een ledige kas had, en geld benodigd was, hem dan mildelijk te ondersteunen, en, door het opschieten van penningen, het een of ander Voorregt, onder den geliefkoosden naam van Handvesten en Vrijheden, voor haare Steden en Ingezetenen aftevorderen.

Dus vindt men dat Hertog WILLEM VAN BEIJEREN, in den Jaare 1408, wegens het verleenen van Handvesten, en verkoopen van Vrijheden, ontvangen had 753 ponden Vlaams, in dien tijd eene aanzienlijke Som. Deeze penningen gehaald moetende worden uit de Beurzen der Burgeren en Ingezetenen, welke deeze of geene Vrijheden of Regten daar voor verkreegen, waren zij ’er dan ook, zonder tegenspraak, de Bezitters of Eigenaars van, en niet de Magistraaten: hierom leest men, in de meeste van die Handvesten, dat ze gegeven zijn aan de gemeene Poorteren, goede Luiden en Onderzaaten. Andere Ampten gaven de Graaven meestal aan hunne Hovelingen; zelfs vindt men, dat het Ampt van Varkenschouwer, van Dobbelhuishouder en anderen, door hun begeeven werden. Doch geene Ampten mogten, in de Provintien, door Vreemdelingen bekleed worden; en volgens de Privilegiën van Graave JAN VAN FRANKRIJK, van den 6den Augustus 1415, en van Vrouwe MARIA, van den 14den Maart 1476, was, volgens ’t vierde Art. bepaald:

„Dat niemant Raad, noch hoofd van den Raad, Griffier, Rentmeester, Drossaart, Kastelijn, Tresorier, Dijkgraaf, Baljuw ofte Schout, zouden worden gemaakt noch geordineerd, noch geenerhande andere Diensten of Officien, ’t zij klein of groot, hoedanig die wezen mogten, in de Landen van Holland, Zeeland en Friesland, gegeeven worden, noch doen geeven, noch consenteeren, noch laaten bedienen, dan door die, die in de voorsz. Landen zullen gebooren wesen, en niet van vreemde Landen; en indien eenige giften, van de voorsz. Officien of Ampten, Dienden, enz. bij ons of onze voorzaaten contrarij van deeze Ordonnantie gegeeven waren, of bij ons of onze nakomelingen, in toekomende tijden gegeeven mochten worden, die en zullen nu als dan, en dan als nu, dood en van geener waarden zijn en blijven, des zo en zal ook niemant in de voorsz. Landen meer dan twee Officien mogen hebben en gebruiken.”

Waar omtrent men heeft aan te merken, dat men door het eerste meer bepaaldelijk de Politieke dan de Militaire Ampten te verstaan heeft, dan hier in wordt uitgedrukt, en dus ook van het laatste: waar uit men heeft willen afleiden, dat één Persoon geen Politiek en Militair Ampt tevens zoude mogen bekleeden. Ook vindt men dat dit niet altoos zeer naauwkeurig is in agt genomen, hoewel ten dien opzigte bepaalde Resolutien genoomen zijn, en bijzonder den 30sten Julij 1629; in eene andere, genomen en bevestigd 21 Maij, 18 en 24 Junij. 1627, enz. werd het zelve verhinderd. Het bekleeden van twee Politieke Ampten, door één Persoon, heeft ook meer dan eens verschillen onder de Leden van de Hooge Regeering veroorzaakt: want, volgens Resolutie van Holland, 12 Maart 1575, stemden dezelve gantsch niet overeen in ’t geval van PIETER VAN DER GOES, die Rekenmeester was, en tevens Griffier van de Leenen; en ook niet den 19den November 1588, dat P. DOUBLET, die Ontvanger Generaal was, tevens Rekenmeester van Holland zoude zijn.

In ’t Jaar 1668, de Heer VAN OOIJK Commissie van de Staaten van Zeeland ontvangen hebbende, om te compareeren in de Admiraliteit, sprak Holland dit tegen, om reden dat de dienst van ’t Land zulks niet toeliet: dat één Persoon alleen twee zulke Politieke Functien al zo min konde waarneemen, als één Persoon twee Militaire Ampten, van Kapitein van de Oude, en Kolonel van de Nieuwe Troupen.

Ook werd op dien tijd, en wel op den 10den December, een nadere bepaaling op de Ampten gemaakt. Doch ten bewijze, dat men altoos hier op zo bepaald niet gedaan heeft, zouden oneindig veele voorbeelden, zo van den voorleedenen als tegenwoordigen tijd, konnen worden bijgebracht, zo in ’t Politieke als in ’t Militaire, en in tegendeel weder andere, dat men ’er gebruik van maakte. In ’t Jaar 1640, moest ’er, aan den Stadhouder van Friesland, eene Dispensatie verleend worden, om, behalven Kolonel, ook Ritmeester te zijn, om reden, dat, volgens eene Resolutie van Holland van den roden Maart 1620, niemant Hoofd-Charges van Regimenten of Kompagnien te gelijk mocht bekleeden.

Bepaalder heeft men de Nederlanderen altoos tegen ’t indringen van Vreemdelingen zien waaken. Eene gansche menigte van Acten en Resolutien, hier op gemaakt en genomen, zou ten bewijze hier van kunnen worden bijgebragt. Het was, onder anderen, eene der voorwaarden, waar op aan Keizer KAREL zijne Bede werd toegestaan; en volgens Resolutie van Holland van 15 April 1588, vermogten tot Gecommitteerden der Provintien geene andere worden aangesteld dan Inboorlingen; tot Pensionarissen niet alleen geene Vreemdelingen, maar zelfs niet die, welke in Eed van een ander stonden. Dit heeft men zig ook zien uitstrekken tot anderen; en bijzonder is hier bij aantemerken, dat aan de Prinsen MAURITS, FREDRIK HENDRIK en WILLEM DEN TWEEDEN, eerst eene dispensatie moest verleend worden, voor dat zij de Ridder-Orde van den Kouzeband mogten aanvaarden; zie de Resolutien van Holland, van 24 en 25 April 1646.

Te aanmerkelijker is dit, om dat men naderhand geene zwaarigheid gemaakt heeft, om Mannen tot gewigtige Ampten in den Krijgsdienst te bevorderen, die in Eed van den Keizer en andere Mogendheden stonden. Schoon men ook in andere bedieningen hier van voorbeelden vindt, als in den Pensionaris Mr. VAN DE WERKEN, den Advocaat VAN DER MEULEN te Gorichem, en Mr. DE ZOETE tot Pensionaris te Schiedam. Zie de Resolutien van Holland, 30 October en 20 November 1585; 5 Julij 1588; van Maart 1589. Zelfs werd bij die van Schoonhooven, den 11 Maij 1657, in bedenking gegeeven, dat een Pensionaris in Holland geen Kanunnik te Utrecht konde zijn: gelijk men dan ook, na dien tijd, hen niet onder de Komparanten op de Vergaderingen, noch onder de Secretarissen vindt. Hoe zorgvuldig men, hier voor altoos gezorgd hebbe, leeren nogthans ’s Lands Geschiedenissen maar al te duidelijk, welke inbreuken FILIPS DE TWEEDE, schoon hij alle ’s Lands Voorregten, even als zijne Voorvaderen, beëedigd had, hier op gemaakt hebbe: ’t welk dan ook als een der pointen van beschuldiging tegen hem is ingebragt.

In vorige tijden zijn ’er ook bepaalingen gemaakt op Persoonen, die reeds een Ampt bekleedden, en een ander verkreegen, waar bij hunne tegenwoordigheid of residentie vereischt werd; wordende, in zulk een geval, het eerste Vakant verklaard. Bij de Generaliteit evenwel word dit niet altoos even strikt in acht genomen, maar in Braband beter in waarde gehouden. Bekend is het, dat men in Holland veele Baljuwen, Schouten, Secretarissen en Boden vindt, die op andere plaatsen woonachtig zijn. Zelfs weet men, dat men, in eenige Steden van Holland, het eene Ampt om het andere niet behoeft te verlaaten; waar van Leiden weder een ander Voorbeeld geeft, beslaande hier in, dat aldaar een der Veertigen, het Ampt van Hoofd-Officier aanvaardende, geduurende den tijd dat hij dat bekleed, geen Lid der eerstgemelde zijn kan.

Alle Ampten, over welke de Staaten van Holland, zonder Nominatie van Kollegien of Voorstelling van Steden, regt van dispositie hebben, moeten openblijven, tot den derden dag der gewoone compleete vergadering, na dat de Resignatie en Afstand in handen der Staaten gedaan is; en, volgens Resolutien van gemelde Staaten, van 1 Maij 1660, 13 Maart 1662, 19 en 20 December 1670, mogen dezelve niet eerder worden begeeven. Ampten, die staande de Vergadering openvallen, of zodanige, die bij de Staaten Generaal begeeven worden, komen in geene pointen van beschrijving (zoo als de vorige daar in vermeld moeten worden): doch ook deeze vermag men niet te vervullen, eer de begeevers bekwaamen tijd hebben gehad, om daar over te raadpleegen, volgens Resolutien van Holland van 27 September 1655; en volgens besluit van de Ridderschap, genomen 10 December 1650, en nader 1670, moet in de eerstkomende Vergadering, volgens de pointen van beschrijving, over de openstaande Ampten geraadpleegd worden.

In geval de stemmen niet konden overeen gebragt worden, is bij Hun Ed. Gr, Mog. en de Raad van Staaten, na ’t overlijden van Koning WILLEM DEN DERDEN, goedgevonden, alvorens men tot de looting overging, de zaak in omvraag te brengen, en bij meerderheid van stemmen tot een besluit, te komen. Maar eene Nominatie gemaakt zijnde van drie Persoonen, twee van welke niet bevoegd scheenen om op dezelve gesteld te worden, is meermaalen oorzaak van zeer hevige twisten geweest; beweerende eenigen, dat in zulk een geval tot het maaken van een tweede Nominatie moest gestreeden worden; daar anderen, en zelfs de meerderheid besloot, dat de gemaakte Nominatie goedgekeurd, en de eene verkiesbaare persoon moest verkooren worden. Een voorbeeld hier van ontmoet men, in de verkiezing van een Schout te Haarlem, in ’t Jaar 1620. Doch eene van de genomineerden, binnen den tijd van verkiezing, zijnde komen te overlijden, zo als in ’t geval van een Baljuw van Kennemerland gebeurde, werd de Nominatie, in 1640, door een derden weder voltallig gemaakt.

Bij het formeeren van dergelijke Nominatien, ten opzigte van Ampten, waar van de begeeving aan de Staaten van Holland, of die van andere Provintien of aan den Stadhouder staat, moet worden aangemerkt, dat dezelve bij Hunne Ed. Gr. Mog. niet hooger worden aangemerkt, dan een voorslag van de Steden, en opening of opgaaf van zulke persoonen, die men houd, als door de opgeevers, van wegens hunne bekwaamheid, best bekend te zijn; behoudende, echter, de vergadering van Hunne Ed. Gr. Mog. de vrijheid van verkiezing, zelfs buiten de ingebragte Nominatie, volgens Resolutien van den 4 en 17 December van ’t Jaar 1620. Doch om de geschillen, hier over ontstaan, tusschen de Provintien, werd, in ’t jaar 1724, een bepaalder Reglement op de begeeving der Ampten gemaakt.

Volgens de Constitutie van eene Vrije Republiek, niemand der Ingezeeten, uit regt van geboorte, tot eenige Ampten gewettigd zijnde, zo zijn ook geene van dezelve erflijk, uitgezonderd dat van den Stadhouder: om die reden dan ook heeft men van ouds de resignatien en opvolgingen ongeoorloofd gehouden, schoon ’er voorbeelden zijn, dat somtijds, bij faveur of gunst, toezegging gedaan is aan den Zoon, mits dat de Vader, bij zijnen afstand, volgens Resolutie van den 23 November 1585, het Ampt eerst stelde in handen van de Staaten. Deze altoos bedagt zijnde, hun gezag en magt in waarde te doen blijven, hebben, van tijd tot tijd, om gewigtige redenen, voorzien tegen het verkopen van Ampten, ’t zij Politieke of Militaire; wordende, in gevalle zulks geschied was, volgens besluit van den 8 Maij 1649, het zelve voor vervallen gerekend; en niet alleen in ’t geval van kopen en verkopen, maar zelfs, zo ’er iets voor gegeeven, gebooden of gepresenteert was, op wat wijze zulks ook mogt geschied zijn.

Ook is tot nader verband hiervan bepaald, dat zij, die eenig Ampt, Officie of Bediening, ’t zij Politiek of Militair, Geestlijk of Waereldlijk, in Holland, bekomen mogt, zal gehouden zijn te doen Eed van Zuivering; zie de Resolutien van 24 Februarij 1656, 26 Maart en 15 Maij 1657, 8 Februarij 1690, 22 December 1697, 20 December 1715, 15 Januarij 1716, in ’t III, IV. en V. Deel van ‘t groot Plakaatboek. Volgens de zo evengemelde Resolutie van den 20 December 1715, zijn de Gedeputeerden ter vergadering van den Raad van Staaten, die van de Generaliteits Rekenkamer, Raaden ter Admiraliteit, die van de Hoven van Justitie, van Braband en Vlaanderen, de Magistraaten der Steden en Gerechten, onder de Generaliteit behoorende, mitsgaders de Bewindhebberen der O. en W. Indische Maatschappijen, alle derzelver Ministers, Beampten en Bedienden, verpligt, zig met Eede, tot nakoming en onderhouding te gedragen, te zorgen tegen het neemen en geeven van verbodene giften en gaaven. Zie Groot Plakaatboek, V. Deel, bl. 689.

Ook vermogen, volgens de Crimineele Ordonnantie, van ’t Jaar 1570, geene Ampten verkocht, verpacht, beleend of verhuurd te worden, maar moeten door de Persoonen zelve worden bediend. Doch hier bij moet ook onderscheid worden gemaakt, of zulks geschiede ten voordeele van eenige Particuliere Persoonen, dan of het zij ten behoeve van ’t Gemeen; en dat het laatste aan den Souverain vrij staat, is ten klaarsten te zien uit eenige aanmerkingen van den Raadsheer HEEMSKERK, in zijne Batavische Arkadia. Tegen ’t beleenen van Ampten, door Particuliere Persoonen, was reeds, in een Handvest van Hertog JAN VAN BRABAND, in ’t Jaar 1312, eene zwaare boete gesteld.

Boven hebben wij gezien, dat men altoos, doch bijzonder ten tijde van Keizer KAREL, tegen het indringen van vreemdelingen gewaakt heeft; doch, ten tijde van deezen Vorst, Ampten toestond aan zodanigen, die gebooren waren in Landen, alwaar de Hollanden daar van niet waren uitgeslooten. Zijne Majesteit bevestigde dit regt in ’t jaar 1555. In gevolge daar van vindt men voorbeelden, dat die van Mechelen aan de Hollanders hunne Ampten plagt te vergunnen, en zij in Holland ook werden geduld; het geen ook met die van Vlaanderen heeft plaats gehad. En schoon eenige lieden zig zo bepaaldelijk aan de oude wetten hielden, dat zij ’er zelfs van uitslooten, die buiten Maas en Waal gebooren waren, zag men, echter, in 's Hage, in ’t jaar 1557, den Heer SEERAATS tot Baljuw aanstellen, schoon hij te Mechelen gebooren was.

Integenoverstelling daar van, maakten die van Dordrecht, in ’t jaar 1631, zwarigheid, bij de aanstelling van den Heer J. CATS tot Raadpensionaris van Holland, om dat hij een gebooren Zeeuw was, en die van Zeeland geenen Hollander tot Pensionaris duldden. Men zie de Resol. van Holland, van den 22 Jan. en den 9 April 1631, en den Brief van Zeeland van den 22 Nov. 1631. Tusschen die van Holland en Utrecht waren deeze verschillen, reeds sedert het jaar 1534, door middel van de UNIE, gemaakt door Keizer KAREL, uit den weg geruimd, en de wederzijdsche Onderdaanen tot de Ampten in beide Provintien over en weder geregtigd; gelijk ze ook door éénen Stadhouder bestierd werden; tot bewijs van dit gezegde, zoude men konnen noemen den vermaarden Heer JOHAN VAN OLDENBARNEVELD. Uit dit alles zou men mogen besluiten, dat die van Schoonhoven naderhand weinig regt hadden om den Pensionaris PANHUIS te weeren, om dat hij te Utrecht gebooren was. En boven deeze en de nadere UNIE, kiest men in Utrecht tot de Kerklijke Ampten, de Inboorlingen boven anderen, zo als men in Holland doet, tot de Ampten van Rentmeesters der Geestelijke Goederen.

In ’t meergemelde verzoek aan Keizer KAREL, in ’t jaar 1555, om de Vreemdelingen buiten de Ampten te houden, bedienden ’s Lands Staaten, als bevreesd voor Spanjaarden, zig van de uitdrukking, de zulke die Duitsche Taal spraken; met uitzondering, echter, van de Stadhouders en Vlies-Ridders. Ook werden, twee jaaren laater, die van de Rekenkamer gelast, om geenen Eed te neemen van die geenen, waaraan men twijffelde, of zij wel in Holland gebooren waren. ’Er zijn voorbeelden voor handen, dat eenigen om die reden werden uitgeslooten. En niet alleen dit, maar volgens de Privilegien is ook bepaald, dat alle begeevingen van Ampten, van ouds aan Ridderschap en Steden behoord hebbende, en strijdig daar mede aan anderen gegeeven, van nul en geener waarde zijn.

Om deeze reden werd dan ook zeker Heer van de Hooge Regeering, in ’t Jaar 1707, op de ontdekking dat hij in Frankrijk gebooren was, voortaan niet meer erkend voor dat hij door Naturalisatie gewettigd was; ook werd een ander, die reeds Secretaris en Dijkgraaf van een der Steden geweest was, geëligeert tot Vroedschap, en eindelijk de Burgemeesterlijke waardigheid bekleedende, en tot Gedeputeerde ter vergaderinge van Hunne Ed. Gr. Mog. en tot Meesterknaap aangesteld zijnde, onbekwaam gekeurd tot Dijkgraaf van Schieland, op de ontdekking dat hij te Lingen gebooren was; volgens de Resolutien van Holland, van 27 Maij en 21 Julij van ’t jaar 1718.

Wij hebben reeds gezegd, dat geene Ampten in de Provintien erflijk zijn; waar bij nog dient te worden aangemerkt, dat alle dezelve, door Hunne Ed. Gr. Mog. gegeeven worden bij provisie en tot wederopzeggens toe. En schoon wij ons niet vermeeten te onderzoeken, wat Hunne Ed. Gr. Mog. konnen doen, durven wij, echter, tot derzelver Lof zeggen, dat men zelden of ooit zien zal, dat ze daarvan, zonder gewigtige redenen, gebruik maaken, of iemant van zijn Ampt ontzetten.

Doch dat de magt bij Hun Ed. Gr. Mog. berust, is gebleeken in den Raadsheer BREDERODE, die, in ’t Jaar 1620, weigerende op de rol over een defaut te zitten, tegen eenige Remonstrantsche Kerkendienaars, daarom van zijn Raadheersplaats ontzet werd. Zo als mede geschiedde aan alle de Amptenaars, die geweigerd hadden de Artikelen van de Dordsche Sijnode te ondertekenen.

Eer wij van dit Artikel afstappen, moeten wij hier nog eenige aantekeningen bijvoegen, ten aanzien van de belastinge op de Ampten: en vooreerst die van de Kapitaale Leening, over alle Politieke Ampten, zo van de Provintie als van de Steden, enz, welke, in Zeeland, in ’t jaar 1693, werd ingevoerd. Volgens het Plan daarvan gemaakt, moest ieder Beampte, ten Comptoire Generaal van Zeeland, opbrengen zekere bepaalde somme, die op ieder Ampt gesteld was; voor welke somme den opbrenger eene behoorlijke Amptsobligatie werd ter hand gesteld. Zedert gemelde jaar 1693, zijn ’er reeds dertien zodanige kapitaale Leeningen gedaan; van welke de zeven eerste zijn opgenomen, op een Intrest van veertien ten honderd; de achtste, negende en tiende tot twee en een half, de elfde en twaalfde tot drie en een half, en de dertiende tot vier ten honderd. Doch in den jaare 1726 is aldaar goedgevonden, dat, bij overlijden van eenige Beampten, alle de Obligatien, ten laste van de openvallende Ampten, zouden worden gebracht op een Intrest van twee en een half ten honderd; waarvan, echter, de elfde en volgende Leeningen uitgezonderd zijn gebleeven.

Boven en behalven deeze Kapitaale Leening, word van ieder Beampte in die Provintie, het zij ze alleen Eerampten bezitten, of zulken, wier wedde en voordeelen van vijftig tot honderd ponden Vlaams bedraagen, gevorderd een Jaarlijksch Amptgeld ten voordeele van den Lande van twee ponden vlaams; en van ieder 30 L. Vlaams, die dezelve boven de genoemde 100 L. Vlaams jaarlijks opbrengen, nog een pond Vlaams. Ook worden ten Comptoire Generaal van Zeeland, of daar dezelve betaald worden, drie duivers per pond van de vaste wedden gekort. Zie de Notulen van Zeeland van den 2osten September 1703.

In Holland had men mede, om de Finantien van de Staaten Generaal te ondersteunen, goedgevonden, eene algemeene belasting te stellen op de Civile Ampten, in deeze Provintie bediend wordende. Doch het liep aan tot het einde van het jaar 1716, eer de Resolutien, daarop genoome, bekend werd; zijnde van deezen inhoud:

„Extract uit de Resolutien van de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, genomen in Hunner Ed. Groot Mogende Vergadering, op Zaturdag den 27sten Junij 1766.

„Bij resumptie gedelibereert zijnde, over de invoering van een fournissement bij de Civile beampten in deeze Provintie te doen, hebben de Heeren van de Ridderschap en Edelen, mitsgaders de Gedeputeerden van de Respective Steden, uit naam en van wegens Burgemeesteren en Vroedschappen van dezelve steden, haare Principaalen, geconsenteert en bewilligd, bij dezen, dat tot verval van de presseerende Lasten van den Staat, en zulks voor een maal, alle de Beampten, gemeld in de Lijste aan het Comptoire van den Ontvanger Generaal in ’t Zuiderkwartier, en aan de Ontvangers van de Steden in Westfriesland in het Noorderkwartier, respectivelijk zullen moeten forneeren, in baaren gelden, ieder Tax, waarop ze bij dezelve lijsten gesteld zijn, binnen zodanigen tijd, en onder zodanige praemien en poenaliteiten, als bij nader Resolutie zal worden bepaald, of dat door de Heeren Gecommitteerde Raaden bij parate Executie, daartoe zullen worden geconstringeert.

„Dat op het zelve fournissement aan de Beampten zullen worden geëxtradeert Obligatien, ten beloop van ieders tax, tot laste van ’t gemeene Land, tegens den Intrest van 4 percent jaarlijks, en vrij van alle kortingen, ’t zij wegens extraordinaris konsenten, of hoedanig die mogten genaamd werden, directelijk of indirectelijk. Dat dezelve Intressen aan de tegenwoordige Beampten, haare Erfgenamen of Actie hebbende, zullen worden betaald ter tijd toe, de voorschreevene Obligatien, door een dadelijke restitutie van ’t kapitaal afgelost zullen wezen, en dat de voorschreve restitutie aan hun gepresteert zal worden van wegens Hunne Edele Groot Mogende.

„Dat, om dezelve restitutie te faliciteeren, den eersten successeur in ’t Ampt, waarop een fournissement gedaan is, de kommissie, daartoe niet zal mogen ontvangen, nog Eed daar op doen, veel minder in de Actueele bedieninge daar van treeden, voor dat eerst heeft doen blijken, bij Recepisse van den Ontvanger Generaal, of van de Ontvangers van de Steden in het Noorderkwartier, dat de Obligatie relatief tot het fournissement, bij zijn Praedesseur gedaan, is afgelost; welke aflossing de Erfgenaamen of Regtverkrijgende van den eersten Fourneerder, zullen moeten gedoogen of ter Requisitie van den Successeur, door de Heeren Gecommitteerde Raaden, paratelijk daar toe worden geëxeuteert.

„Dat, al het geene van ’t afsterven gezegd is, naar gelijkheid van reden, ook plaats hebben zal, wanneer bij afstand of anderzins, eenig Ampt zal komen te vaceeren.

„Dat, om den eersten Successeur te gemoet te komen, aan denzelven, op de voorschreeven aflossing, zal gegeeven worden, een Obligatie, even als op ’t eerste fournissement, doch alleen de helft van de somme, bij den eersten fourneerder opgebracht, en dat de tweede Successeur, op dezelve wijze in bediening van ’t Ampt niet zal mogen komen, voor en aleer hij heeft doen blijken van de aflossing van het tweede fournissement, alles op gelijke manier, als wegens het eerste gezegd is.

„Dat, in gevalle eenig Ampt, waarop een of twee fournissementen zijn gedaan, mogten worden gemortificeert, of langer als een Jaar onbegeeven blijven, als dan de aflossing zal moeten worden gedaan, door het Collegie van de Stad, of Corporatie die het Ampt heeft gemortificeert, of onbegeeven gelaaten, behoudens haar regt, op den geenen die naderhand het voorschreeven Ampt komt te verkrijgen, alle het welke bij mankement daarin, door de Heeren Gecommitteerde Raaden ter Requisitie van de geenen, die het zal aangaan, of wel ex officio, paratelijk zal worden geëxcuteert.

„Dat, de Possesseurs van alle de Ampten en Commissien, die bij toeren van drie mindere of meerdere Jaaren worden bediend, als daar zijn de Schoutsampten in de meeste Steden, eenige Bewindhebberschappen van de O. I. Compagnie, en vooral verscheidene Commissien in de Collegien van deeze Provintien, en ter Generaliteit: gelijke taxen zullen subject zijn, als die dezelve Ampten en Commissien ad vitam bedienen, dog met dit onderscheid, dat een Possesseur bij toeren, na verloop van drie Jaaren, ’t zij het Ampt of de Commissie, nog eenige Jaaren bij hem zelfs gepossedeerd word, het zij dat een ander Heer van dezelve Stad, of van een andere Stad, daarin komt te succedeeren, als dan het fournissement, bij den eersten bezitter gefourneerd, zal moeten worden afgedaan, en aan die van de volgende drie Jaaren, het zij de eerste zelfs, het zij een ander, zal gegeeven worden een Obligatie, houdende een twaalfde part minder als het eerste fournissement geweest is, en zo tot de volkomen aflossing toe; ende in gevallen binnen de ordinaris termijn van ’t Ampt of Commissie een Possesseur daarvan komt te overlijden, ofte anderzins de bediening komt te verlaaten, zal het voorschrevene geval van aflossing, en van vermindering van een twaalfde van ’t eerste fournissement moeten geobserveert worden op gelijke wijzen, als na de expiratie van de drie meerdere of mindere Jaaren, hier vooren is gesteld; dat vervolgens de Gedeputeerden, die op de conclusie van dit middel sessie hebben in de Collegien van de Gecommitteerde Raaden, in de Kamer van Auditie in ’t Zuider Kwartier, als mede in de Vergadering van Hunne Hoog Mog. en den Raad van Staaten, en de Admiraliteits Collegien, zoo in deeze Provintie, als ook de twee Gedeputeerden van de Provintie Zeeland, en een in Friesland, laastelijk de twee Gedeputeerden van deeze Provintie, van de Generaliteits Rekenkamer, zullen moeten fourneeren de naarvolgende taxen, te weeten, de Gedeputeerden in ’t Collegie van Gecommitteerde Raaden in ’t Zuider Kwartier ieder agt honderd Guldens, in de Vergadering van de Staaten Generaal, Raad van Staaten, Admiraliteiten en Generaliteits Rekenkamer, ieder twaalf honderd Guldens.

„Dat, daarenboven de Heeren beschreeven in de Ordre van de Ridderschap en de Edelen, mitsgaders de Regenten van de Steden, sessie hebbende in de Vergadering van Hunne Ed. Gr. Mogende, als mede die van 's Gravenhage, zullen moeten fourneeren, te weeten, de Heeren van de Ridderschap, en de Regenten in Steden van Amsteldam en Rotterdam, ieder twee duizend Guldens; in de Steden van Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden en Gouda, ieder duizend Guldens; in de Steden van Gornichem, Alkmaar, Hoorn en Enkhuizen, ieder zes honderd Guldens; Schiedam en den Briel, ieder vier honderd Guldens; Schoonhoven, Monnikkendam, Medenblik en Purmerend, ieder drie honderd Guldens; en laastelijk de Burgemeesteren en Schepenen van 's Gravenhage, ieder vijftien honderd Guldens; alles op dezelve conditen, als omtrent de Ampten gemeld is, en dat in opzigte van de Heeren van de Ridderschap, de fournissementen bij dezelve Heeren te doen, zullen moeten worden afgelost, dat van de aflijvige, bij de geenen die daarna eerst zal beschreeven worden, of meerder Heeren gelijklijk beschreven worden, de eerste in rang, en zo vervolgens.

„Dat, tot onderhouding van alle die pointen, den Ontvanger Generaal, en de Heeren Gecommitteerde Raaden in het Noorder Kwartier, voor en van wegens de Ontvangers aldaar, ieder Jaar op den derden dag, van de eerste Vergadering van Hunne Ed. Gr. Mog. zullen fourneeren een Lijst van alle de aflossingen, in ’t voorgaande Jaar gedaan, en daar benevens een berigt van alle het geene, deeze aangaande, zal wezen voorgevallen, zo tot informatie van de Leden van de vergadering, als ook, en voornamelijk om in alle gevalle eenige zwaarigheden mogten zijn opgekomen, deswegens prompte orders zoude konnen worden gesteld.

„Dat, wijders door de gemelde Hunner Edele Gr. Mogende Gecommitteerden zal worden overwogen het stellen van den termijn van betaaling, mitsgaders wat Premien en Poenaliteiten, in opzigte van de goede en traage Betaalders, respectivelijk zouden worden gedecerneert, vooral mede het uitvinden van een toereikend fonds, tot betaaling van de Intresten van de bovengemelde Obligatien, en dat het voorschreven Consent, niet werkheilig zal worden gemaakt, voor dat het voorschreven fonds zal wezen uitgevonden en gearresteerd, enz.

In dat zelfde Jaar 1717, was bij de Staaten dezer Provintie mede een besluit genomen, om de Actien der O. I. Maatschappij, in plaats van vier, tegen vijf Kapitaalen in den honderdsten Penning te doen betaalen. Doch de Maatschappij verzogt, in plaats van dit, belast te mogen worden met de betaaling der Intresten der bovenstaande Negotiatie op het Amptgeld in Holland, welk omtrent tweeëntwintig tonnen Gouds beliep; oordeelende zij dat deeze last door den tijd vervallen zoude, daar de eerste altoosduurende zoude geweest zijn; dit werd aan dezelve toegestaan.

Niet ondienstig dagt het ons, de bovengemelde Resolutie hier geheel te plaatzen; te meer, om reden dat dezelve genoegzaam in allen deele overeenkomt, met de tweede beleening op de Ampten gedaan, in ’t Jaar 1727, in de Steden en ten platten Lande van Holland en Westfriesland, om zig daarvan, ter ondersteuninge van ’s Lands Finantien, te bedienen. Doch al het verhandelde daar over te uitgebreid zijnde, om hier te kunnen geplaatst worden, zal het, onzes bedunkens, voldoende zijn, de somme, welke hierdoor in ‘s Lands Schatkist gebragt werd, aantewijzen, waarvan, voor eenigen tijd, tot dat de Hoofdsomme verstorven was, de Intrest van drie pCt. betaald werd.

SOMME VAN ’T ZUIDER KWARTIER, van 23 September 1727, en daar op de Memorie ten dien einde ingebracht den 14 Februarij 1728.

Ridderschap ƒ 31200

Dordrecht ƒ 104100

Haarlem ƒ 90100

Delft ƒ 104700

Leiden ƒ 125700

Amsteldam ƒ 766208

Gouda ƒ 53800

Rotterdam ƒ 196800

Gorinchem ƒ 23600

Schiedam ƒ 15050

Schoonhoven ƒ 6800

Brielle ƒ 27100

Woerden ƒ 3900

Oudewater ƒ 1800

Heusden ƒ 4200

Woudrichem ƒ 1800

Geertruidenberg ƒ 1700

Naarden ƒ 900

Weesp ƒ 1700

Muijden ƒ 3000

’s Gravenhage ƒ 440200

ƒ 2004358

SOMME VAN ‘T NOORDER KWARTIER.

Alkmaar ƒ 47500

Hoorn ƒ 55340

Enkhuizen ƒ 55700

Edam ƒ 14400

Monnikkendam ƒ 10300

Medenblik ƒ 12300

Purmerend ƒ 12300

ƒ 207840

Zuider Kwartier ƒ 2004358

Noorder Kwartier ƒ 207840

Rouleerende Commissien ƒ 20800

ƒ 2232998

Men zie de Generaale Lijst van de Tax op de Ampten, agter de Resolutien van Holland van 13 Maart 1727, na de voorgaande van den 18 Junij, 1 en 5 November 1726, 7 Februarij 1727, en daarna die van 15 Maij van dat zelfde jaar.

< >