Remonstrantsch Predikant in ’s Hage, en wel in den hevigsten tijd der kerkverschillen. Deeze had zijne studien volbragt in ’t Walsch Collegie te Leiden, en was, in het jaar 1617, Predikant te Kralingen. Na de oneenigheid en scheuring, die te Amsteldam, na het afzetten van den Franschen Predikant GOULART, ontstaan was, heeft hij, volgens BRANDT, eenigen tijd voor hun, die de Remonstranten waren toegedaan, gepredikt, ten huize van WILLEM SWEERSEN.
In het jaar 1619 werd hem, in zeker Latijnsch geschrift, ten laste gelegd, dat hij, in 1618, uit zijnen dienst in Nederland zou gevlucht zijn, om zig te vrijwaaren voor de straf, verdiend met de vertaaling in het Fransch van het beruchte boekje, genaamd, de Weegschaal van de Oratie, van den Engelschen Gezant Karleton, waar van J. TAURINUS de Schrijver was. Dan BATELIER of WATELIER verklaarde, in eene verdeediging, dat hij van zijne Gemeente niet was weggelopen; dat hij van dezelve scheidende, ontslagbrieven bekomen had van den Heer JOHAN VAN ASSENDELF, als Heer van Kralingen, van de Regeering des Dorps, en ook van de Klassis van Rotterdam, getekend door GREVINKHOVBN en LANDSBERGEN, waar bij hij van zijnen dienst ontslagen was. Verder ontkende hij zig ten dien tijde, buiten de paalen van het gebied van Nederland, onthouden, of de Weegschaal vertaald te hebben; betuigende verders, dat hij, zedert het jaar 1621 tot het jaar 1632, ter kennisse van een ieder, te Leiden geweest was, (zonder, echter, te melden, waar hij zig, geduurende 1619 tot 1621, onthouden had), en dat hij aldaar nooit, om de gezegde Vertaaling, of ergens anders over, beschuldigd of gemoeid was.
Ook is het naderhand kenbaar geworden, dat niet BATELIER, maar wel SAMUEL NERANUS, in 1618 Remonstrantsch Predikant te Amersfoort, die Vertaaling gedaan heeft. Wat aangaat de Acte van het Leidsche Sijnode, waarin BATELIER mede beschuldigtl wordt, zijnen dienst trouwlooslijk verlaaten te hebben; daaromtrent vindt men, zo verre ik weet, geen nader verdediging van hem, dan de reeds genoemde. Na dat hij door het zo even gemelde Sijnode, van zijnen dienst was afgezet, moet hij zig nog te Leiden onthouden hebben; want men vindt dat hij zig van daar naar Rhijnsburg begeeven had, en zig aldaar in de Vergadering heeft doen hooren, over 1 Cor. IX. vs. 4 en 14, met oogmerk, om, ware het mogelijk, de Rhijnsburgers, aangaande het Leeraarampt, tot andere gedachten te brengen.
In ’t vervolg van tijd heeft hij, eenige jaaren, de Remonstranten in 's Gravenhage als Leeraar bediend. Ook heeft hij eenige schriften nagelaten, die gantsch niet zacht omtrent de Leer der Gereformeerden zijn. Of hij onder de zijnen in achting ware, kan men opmaaken, uit het onderschrift, door G. BRANDT, onder zijn Afbeeldsel (door BARRIJ in het koper gebragt) gesteld; luidende aldus:
De grijse wijsheid leeft en glinstert in dit licht.
Het hooggeleerdt verstand schiet straalen door 't gesicht;
Maar klaarder op 't papier. Aenschouw dat, daar sijn boeken
De spreuk van JACOB en van ESAU onderzoeken.
Hij leerdt wat Godt met recht verwierp, uit gunst verkoor.
Het misverstand verdwijnt, sijn helder licht breekt door.