Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BART, Jan

betekenis & definitie

Schoon van geringe ouders, te Duinkerken, geboren, heeft deeze, door dapperheid, zijnen naam vereeuwigd. Zijn Vader, die een Visscher en reeds met een talrijk huisgezin belaaden was, zag het zelve, in het jaar 1650, door de geboorte van deezen zijnen Zoon JAN, en naderhand nog met eenen, KASPER, vermeerderd.

De behoeftigheid van zijnen staat gedoogde niet, dat hij zijne Zoonen iets anders deed leeren dan visschen, zonder zelfs te denken, om hen in de allernoodzaaklijkste kunsten, leezen en schrijven naamlijk, te doen onderwijzen. Het is niet zeker, of BART een anderen naam gehad hebbe, dan of hij dus, naar zijnen Vader BART, genaamd is geworden; maar dit is zeker, dat hij bij geen anderen naam bekend geweest is. Hij van eene geaartheid zijnde, die tot grooter bedrijven, dan de behandeling van het vischwand, geschikt was, verliet het huis en de plaats zijner geboorte, ging naar Holland en verhuurde zig aldaar voor scheeps jongen. Onder den vermaarden Zeeheld M. A. DE RUITER, werd hij, van jongen, een zeer bekwaam zeeman.

Met den oorlog, welken LODEWIJK DE XIV, in het jaar 1672, den Staaten aandeed, vonden deeze zig verpligt, wilden zij twee zulke magtige vijanden, als Frankrijk en Engeland, het hoofd bieden, uittezien naar mannen van uitmuntende bekwaamheid. BART was een van hun, wien aanzienlijke bedieningen werden aangeboden. Naauwiijks een en twintig jaaren oud zijnde, en geene andere opvoeding, dan die eens zeemans, genoten hebbende, weigerde hij het aanbod, en was eerlijk genoeg, tegen zijn Vaderland, noch tegen zijnen Koning te willen vechten; hij nam de vlucht, keerde naar Duinkerken, en begon de kostwinning zijner stadgenooten; dat is, hij werd een Kaaper. In dien nieuwen dienst kweet hij zig zo dapper, dat hij wel haast onder de zijnen uitmuntte. Het schip, waar op hij zig bevond, keerde zelden zonder prijzen te rug; en de Kapitein verklaarde openlijk, dat zijn geluk aan JAN BART, die door zijn voorbeeld alle anderen gaande maakte, inzonderheid moest toegeschreeven worden; deeze roem verspreidde zig zelfs tot in ’t Hof van Koning LODEWIJK.

Door ter Kaap te vaaren, had hij voor zig zelven zo veel gewonnen, dat hij, in 1675, voor zijne eigen rekening, een Galjoot uitrustte; hij wapende het zelve met twee stukken kanon, en 36 Man. Op zijnen eersten togt, ontmoette hij, bij Texel, een Fregat van 18 stukken en 60 man, klampte het aan boord, overwon het, en bragt het te Duinkerken op. Deeze en andere gemaakte prijzen stelden hem in staat, deel in eene Kaapreederij te neemen. Deeze een Fregat van tien stukken, waar over hij het bevel aanvaard had, uitgerust hebbende, was het zelve naauwlijks buiten de Haven van Duinkerken, of het ontmoette een Hollandsch Fregat, de Hoop genaamd, voerende 12 stukken; BART tastte het aan, en overwon het na eenige uuren vechten.

Daarna ondernam hij eenen kruistogt naar de Oostzee, alwaar hij op een aanzienlijke Koopvaardijvloot, begeleid door twee Fregatten, het een van twaalf en het ander van achttien stukken, aanviel; het laatste Fregat taste hij eerst aan, veroverde het, sloeg het ander op de vlucht, vernielde een gedeelte der vloot, en overweldigde het overschot. Hier door een schrik voor zijne vijanden geworden zijnde, deed zulks den moed zijner Medereederen niet weinig aanwassen: waarom zij vijf Schepen uitrustten. Het Schip, waar over BART het bevel voerde, was de Overwinning genaamd. Op den 23den Maart des jaars 1676 daar mede in Zee gestoken zijnde, vermeesterde hij een Hollandsch schip van 10 stukken, en zond het naar Duinkerken; het werd op 50,000 kroonen geschat.

Eenige dagen daarna vervielen onder zijn bereik agt Koopvaardijschepen, die van Londen kwamen, begeleid wordende door drie Oorlogschepen, het eene een Zeeuwsch schip van achttien, en de twee anderen Oostenders, een van vier, en het andere van agt en twintig stukken. Zo ras hij dezelve in het gezicht had, gaf hij een zijner fregatten order de Koopvaardijschepen aantetasten. Hij zelf viel, zonder zig lang te bedenken, op de drie Oorlogschepen aan, enterde het Zeeuwsche schip, felde, met eigen hand, den Kapitein, en noodzaakte het verbaasde scheepsvolk zig over te geeven. Daarop haastte hij zig om het Oostendesche schip van 28 stukken op de vlucht te jaagen, gelijk het andere ook geweeken was. JAN BART keerde dus, als moedig overwinnaar, met het Zeeuwsche Oorlogschip en acht Koopvaardijschepen, in Duinkerken te rug.

In de maand Meij des volgenden jaars, ontmoette hij, met zijn Esquadertje, zestien schepen, die, met koopwaren geladen, van Holland naar Engeland stevenden, begeleid wordende door een Fregat van 24 stukken. Het Fregat werd door hem, volgens zijne gewoonte, eerst aangetast. De Kapitein van het zelve verweerde zig zeer lang en hardnekkig. BART werd hier op als buiten zig zelven vervoerd; zijnen moed verdubbelende, maakte hij zig, na een gevecht van drie uuren, van het Fregat, als ook van de meeste Koopvaardijschepen meester. In de maand September van het zelfde jaar, geraakte hij slaags met een Fregat van 36 stukken, dat geschikt was ter beveiliging van eenige Koopvaardijschepen. Ook dit, met zijne onderhebbende schepen, onderging het zelfde lot, uitgezonderd dat hij deezen buit in Frankrijk opbragt. LODEWIJK DE XIV, veel van dit laatste voorval hebbende hooren spreeken, zond, ter verdere aanmoediging, den Zeeman een gedenkpenning, hangende aan een gouden keten.

In Maart van het Jaar 1678, stak hij, met een nieuw Schip van veertien stukken, de Dauphijn genaamd, in Zee. Weinige dagen had slegts zijn togt geduurd, of het Schip Schiedam, voerende twee-en-dertig stukken, dat voor Texel als Kustbewaarder diende, kwam op hem af, met oogmerk om hem te neemen. BART toonde terstond, dat hij noch de meerderheid van het geschut, noch die van de manschap schroomde. Naauwlijks waren zij aan elkander, of hij gaf order om te enteren. Hij zelf deed alles; gebood, vocht en kreeg verscheidene wonden; ondanks dezelve, versloeg hij al wat hem voorkwam; zelfs viel hij op den Kapitein aan, doodde hem, en maakte zig meester van het Schip.

Nog in het zelfde Jaar trad BART in dienst des Konings van Frankrijk; te ligter besloot hij daartoe, om dat, na het sluiten van den vrede, met de Kaaperij niets te haalen was. LODEWIJK gaf hem het bevel over een Schip van veertien stukken, met order om jacht op de roovers van Salé te maaken. Een van die, voerende zestien stukken en veertig man, bragt hij te Toulon op. Op het getuigenis, ’t welk VAUBAN, wegens BART, aan den Koning gaf, werd hij door zijne Majesteit verhoogd.

Na dat Spanje, niettegenstaande deszelfs onmagt, in het jaar 1686, den oorlog aan Frankrijk verklaard had, voerde BART het hevel over een Fregat, en kruiste daar mede in de Middellandsche Zee. Aldaar overmeesterde hij een Schip van die Natie, bemand met 320 Soldaaten, en bragt het te Brest op. Weipig tijds daarna bevond hij zig bij de Vloot, onder bevel van den Heer D’ABLIMONT, waarmede hij de Spaansche Vloot, voor Cadix, naderde. In het gevecht bedreef hij wonderen; en, schoon reeds gewond, veroverde hij twee Spaansche Schepen.

In ’t jaar 1689 voerde hij het bevel over een Fregat van 24 stukken, en vertrok daarmede, in gezelschap van den Ridder FORBIN, die een Fregat van 16 stukken onder zig had, naar Duinkerken, ter geleide van eenige Koopvaardijschepen, die naar Brest moesten. Zij overmeesterden op dien togt een Hollandschen Kaper, die zo lang gestreden had, dat ’er bijna niets van het Schip overgebleeven was. Op hunnen tweeden togt, naar Havre, ter dekking van twintig Koopvaarders, in ’t midden van ’t Kanaal zijnde, ontmoetten zij twee Engelsche Schepen, die alle zeilen bijzetteden, om de Vloot te onderhaalen. FORBIN wilde dezelven ontwijken; doch BART verklaarde, gezworen te hebben, nooit voor een vijand te zullen wijken: en vermits hij het bevel had, moest FORBIN gehoorzaamen. Drie der grootste Koopvaarders werden met Matroozen van de anderen bemand, en ontvingen bevel om een van de Engelsche aantetasten, en het zelve werk te verschaffen, terwijl zij met het andere bezig zouden zijn. BART, wien FORBIN bevolen had hem te ondersteunen, liep, met volle zeilen, op zijne vijanden aan; doch de wind stilde in een oogenblik; waardoor hem de voorgenomen aanval mislukte. Zijn boegspriet raakte vast in de hoofdtouwen van den Engelsman: FORBTN hielp hem daadlijk; hij maakte zig los, en zij bragten 't voorts zo verre, dat het volk op het Engelsche Schip, Dek en Kampanje moest ruimen.

Toen het nu op het punt was van zig overtegeeven, kreeg het hulp van het andere Schip, doordien de Koopvaardijschepen hunnen pligt niet betrachtten. Het gemelde Schip viel op beide de Fransche Schepen aan. BART en FORBIN vochten als Leeuwen, tot zo lang, dat hun meeste volk gesneuveld en zij beiden gewond waren. Dus buiten staat van verweering gebragt zijnde, gaven zij zig over; zij werden te Plijmouth binnen gebragt, en aldaar in naauwe gevangenis bewaard.

Hier spitsten zij hun verstand zo lang, tot dat zij door middel van een klein vaartuig ontkwamen. Bij hunne terugkomst begaf FORBIN zig naar het Hof, alwaar hij, na den Koning van alles verslag gedaan te hebben, eerlijk beloond werd; doch hij was edelmoedig genoeg aan zijne Majesteit te verklaaren, dat de belooning meer BART, dan hem toekwam; waarop de dappere BART het zelfde eereloon ontving.

De Graaf DE TOURVILLE, in het Jaar 1690, door Koning LODEWIJK, tot Vice-Admiraal zijnde aangesteld, werd BART onder hem geplaatst, en aan hem het bevel over een Schip van 40 stukken en 220 man gegeeven, met order om zig daarmede bij de Vloot te Brest te voegen, Den 23sten Junij liepen zij in Zee, en kwamen den 29sten onder Engeland. Op den 4 Julij bespiedde JAN BART, als een Visscher verkleed, in een klein Vaartuig, de Vloot, die uit zeven en vijftig Oorlogschepen en dertig kleinere Vaartuigen, zo Fregatten als Kotters, bestond, leggende boven den wind, op eene rij geschaard, en slegts een halve kabellengte van elkander. De Hollanders hadden de voorhoede; de Engelsche Admiraal van de roode Vlag had den middentogt, en die van de blaauwe Vlag de achterhoede. TOURVILLE maakte, op dit bericht, zig vaardig tot den slag. De Hollanders, die het grootste deel in het gevecht hadden, leden ook het meeste nadeel; want zes der voornaamste Schepen werden Mastloos geschooten, anderen op Brand gejaagd.

Na het gevecht, liepen de twee vereenigde Vlooten de Teems op, om zig van haare bekomene schade te herstellen. De Staaten bericht van het geleedene nadeel bekomen hebbende, wapenden terstond veertien groote Schepen (’t welk toen veel spoediger dan tegenwoordig ging), en deeden dezelven naar Engeland zeilen, om zig bij de Vloot te voegen. Terwijl TOURVILLE zijne Schepen mede herstelde, kruiste BART, (1691) mee twee Schepen, op de Hollandsche Kusten, en overviel aldaar de Haringbuizen, van welken agt of negen verbrand werden, na dat FORBIN het Oorlogschip, dat tot derzelver geleide diende, overmeesterd had.

Gelukkig nog, dat twee honderd andere Buizen zig in Engeland wisten te bergen. Op dien togt met dit bedrijf niet vergenoegd, ontmoette hij, op de terug reize naar Duinkerken, twee Engelsche Schepen, die 450 Deensche Soldaaten naar Engeland voerden; hij viel dezelven onverwagt aan, en overmeesterde ze bijna zo spoedig, als hij ze aangevallen had. Even gelukkig slaagde hij in het afhaalen van twee Schepen van de Elve, geladen met Buskruid, Koper, Lood, Wapens, Graanen, enz. Terwijl hij op dezelve wachtte, rantsoeneerde hij om niet leedig te zijn, eenige Groenlandsvaarders, voor duizend Fransche Kroonen; met dit Rantzoen, en met de twee gemelde Schepen, zeilde hij ongestoord naar Brest.

LODEWIJK DE XIV, ligt bevroedende, dat Holland en Engeland alle magt bijeen zouden brengen, om het nadeel, dat zij, in het voorgaande Jaar, geleden hadden, te herstellen, gaf order aan TOURVILLE, om zig mede ten spoedigsten gereed te maaken. BART kreeg, onder die Vloot, het bevel over een Schip van 66 stukken en 400 man; doch in dat Jaar niets aanmerkelijks tusschen de vijandlijke Vlooten voorvallende, begaf hij zig naar Duinkerken, welke stad, in het Jaar 1694, door de Bondgenooten, geblokkeerd en hevig gebombardeerd werd. BART niet kunnende dulden, dus opgesloten te zijn, ondernam alles, om zig daaraan te onttrekken. Hij openbaarde zijn voorneemen aan den Minister der Zeezaaken, den Heer PONT CHARTIN, die ’er terstond genoegen in nam, en het geen ’er toe vereischt werd, bezorgde; doch naderhand van besluit veranderende, beval hij de uitvoering te staaken.

Op nader bericht van BART, herhaalde hij de reeds geevene orders. BART, de uitrusting, volgens zijn plan, voltooid hebbende, ging ’s nachts onder zeil, en voer, met de bijhebbende vaartuigen, door de tusschenwijdte der Engelsche Schepen heen, geevende aan wederzijden de laag. Hij won de ruime Zee, zonder dat zijne vijanden bedacht geweest waren hem aantetasten; met het aanbreeken van den dag, was hij reeds uit hun gezicht. Tegen den avond ontdekte hij vier Schepen, die met hem één Cours hielden; in ’t eerst meende hij dat zij van de Vloot, die Duinkerken blokkeerde, waren afgezonden; doch bij nader onderzoek bleeken het drie rijk geladene Schepen te zijn, die uit Engeland naar Rusland bestemd waren, en door een Oorlogschip gedekt werden. Geduurende den nagt hield hij zig digt bij hen; met het aanbreeken van den morgen, tastte hij het Oorlogschip aan, en overmeesterde het, benevens de drie anderen.

Na deeze en meer andere Heldendaaden verricht te hebben, keerde hij, nevens den Ridder FORBIN, naar Duinkerken, alwaar zij order bekwamen, zig aan het Hof te vervoegen, om zig te verantwoorden op de klagten, door Denemarken tegen hen ingebragt. Schoon het eigenlijk tot ons bestek niet behoort, zullen wij hem, echter, derwaarts volgen, om den Leezer daar uit ’s mans geaartheid te doen kennen.

FORBIN was dan zo haast niet aan het Hof verscheenen, of de Koning vraagde naar JAN BART; zeggende dien man te willen zien. Op bekomen bevel, begaf BART zig des morgens ten Hove, en deed zig aandienen om bij den Koning ingeleid te worden; doch te vroeg gekomen zijnde, vertoefde hij in een der vertrekken, haalde zijn pijp uit den zak, sloeg vuur en begon te rooken. Allen die aldaar tegenwoordig waren, verwonderden zig over deeze stoutheid; de Wacht wilde hem noodzaaken van daar te gaan, zeggende dat het niet geoorloofd was, in de vertrekken des Konings te rooken; doch hij antwoordde zeer kort: Ik heb in den dienst van den Koning mijnen Meester deeze gewoonte aangenomen; zij is mij onontbeerlijk geworden; en ik geloof dat hij veel te rechtvaardig is, om kwalijk te neemen, dat ik daaraan voldoe; en ging dus met rooken voort.

Dewijl hij zig nog nooit aan ’t Hof vertoond had, was hij ’er ook bij niemand bekend, dan bij den Ridder FORBIN, die zig, echter, wel wachtte te zeggen, dat hij ’er hem gebragt had. Den Koning werd hierop aangediend, dat ’er een man was, stout genoeg om in zijne vertrekken te rooken, en die weigerde heen te gaan. LODEWIJK zeide daarop al lachende; Het zal JAN BART zijn; laat hem begaan. Binnen komende, werd hij door zijne Majesteit minnelijk ontvangen; zeggende: JAN BART, het is u alleen geoorloofd te rooken. Op den naam van JAN BART en ’s Vorsten minnelijke bejegening, stonden alle de Hovelingen opgetoogen, in de beschouwing van dien zeldzaamen mensch.

De Koning was naauwlijks vertrokken, of ieder vraagde BART, hoe hij het tog gemaakt hadde, om door de Blokkaade van Duinkerken te komen? Hij plaatste hen allen op een rij, en dreef hen uit den weg, door stooten met zijne elleboogen en vuisten; ging midden door hen heen; keerde weder, en zeide: Zie daar hoe ik gedaan heb. Sommigen kwamen lachende bij den Koning en verhaalden hem het voorgevallene. LODEWIJK zig met hem willende vermaaken, deed hem roepen; en hem in verlegenheid meenende te brengen, zeide zijne Majesteit: zeg mij, hoe zijt gij door de Engelsche Vloot gekomen? BART beantwoordde de vraag des Konings met de taal van een Zeeman, dat is, met krachtige bewoordingen. De Hovelingen verwonderden zig daarover; doch de Koning zeide hun: Hij spreekt wel wat onbeschaafd, maar handelt in mijne zaak dapper. Vervolgens op zijne Hovelingen ziende, voegde hij ’er bij: Is 'er onder u lieden wel iemand, die doen kan 't geen hij doet? waarop zij, met eene buiging, die neen te kennen gaf, moesten antwoorden. De Koning beschonk hem met eene erkentenis van duizend Kroonen, te betaalen uit de Koninglijke Schatkamer; bij de ontvangst daarvan, speelde BART geen minder belachelijken rol.

Dan wij volgen hem weder op de Zee, waarvoor hij geboren scheen te zijn. Zonder alle zijne bedrijven stukswijze te melden, moeten wij hier aanmerken, dat in het Jaar 1694, agt Staatsche Oorlogschepen eene Graanvloot, uit de Oostzee naar Frankrijk bestemd, veroverd hebbende, dezelve tot op de hoogte van Texel bragten, alwaar BART, die zes Oorlogschepen bij zig had, ’er de handen aan sloeg. Drie van gemelde agt Schepen overweldigde hij; de overigen deed hij vlugten, en bragt de Graanschepen behouden in de Haven van Duinkerken.

Terstond na zijne aankomst aldaar, deed hij, door zijnen Zoon, den Koning kennis geeven van het behaalde voordeel. De boodschapper bekwam tot vergelding een hooger trap in den Zeedienst; en zijnen Vader werden brieven van Adeldom verleend.

Hij nu Ridder geworden zijnde, viel, in ’t Jaar 1696, op een Hollandsche Vloot aan, die met Graanen uit de Oostzee kwam, veroverde de Fregatten, die ten geleide dienden, en nam of vernielde een aanmerkelijk getal Koopvaardijschepen. In het volgende Jaar werd hij, door SOBIETSKIJ, Koning van Poolen, tot Bevelhebber van een Esquader, dat te Duinkerken lag, aangesteld.

De ontwerpen, die hij, bij den ontstaanen oorlog, in het Jaar 1702, beraamd had, werden door den dood verijdeld; hij overleed op den 27 April van het gemelde Jaar.

Laat ons met de volgende kenschets van deezen Held afstappen. Hij wordt beschreeven als groot en wel gemaakt van leden; had een stout voorkomen; en zijn gantsche gedaante scheen geschikt om de moeijelijkheden der Zeevaart te verduuren. Alle zijne trekken waren regelmaatig; hij had een aangenaam gelaat, een bloozende koleur, groote levendige oogen en blond hair; was maatig; sprak weinig; bezat een gezond oordeel, schoon onbeschaafd, en was voor den omgang met de wereld niet geschikt. Zijne geaartheid was die van een Zeeman, zijnde altoos werkzaam, ijverig, een vijand van rust en ledigheid. Hij ondersteunde zijne waardigheden door een moed en dapperheid, die den toets konden doorstaan, en bestuurde dezelve door voorzichtigheid. Des noods durfde hij de grootste gevaaren trotzeeren; doch ontweek dezelve, als ’er roem noch voordeel bij te behaalen was.

De overwinning, die hij, in het jaar 1694, behaalde, bevrijdende, door het herneemen van de Graanvloot, Frankrijk van hongersnood, maakte alleen zijnen roem onstervelijk. De naam van JAN BART was een schrik op den Oceaan. Doorgaans was hij gewoon, van de vijanden, daar hij tegen streed, de eerste laag aftewachten, en niet te schieten, dan onder het bereik van een Pistoolschoot, en dan terstond tot de entering over te gaan.

Dit meenden wij te moeten zeggen van hem, over wien wij ons billijk verwonderen, schoon hij den Staat onnoemelijke schatten ontweldigd heeft, op dat zijn voorbeeld van dapperheid en moed tot een spoor ter navolginge moge verstrekken aan hun, die zig hebben overgegeeven om hun Vaderland te verdedigen en te beschermen.

Zijn gantsche levenshop, uit het Fransch vertaald, is, met dit zelfde oogmerk, 1781, te Rotterdam in ’t licht gegeeven.

< >