van dien naam onder de Koningen van Spanje, en DE III, als Graaf van Holland en Zeeland, werd gebooren te Valladolid, in Spanje, den 21 Maij, in het Jaar 1527 uit het huwelijk van Keizer KAREL DEN V met ISABELLA, dogter van EMANUEL, Koning van Portugal. Door den vrijwiliigen afstand zijns vaders, werd hij, geduurende deszefls leeven, een der magtigste Vorsten van Europa; magtiger zelfs, zeggen de Spanjaarden, dan alle de Vorsten van zijnen tijd te zamen. Zijn tijtels duiden zijne Bezittingen en en Rijkem aan; schrijvende hij, onder de openbaare Acten en Placaaten zig in deezer voegen: Don Philippo, bij der gratie Gods Koning van Castilien, van Leon, van Arragon, van beide de Sicilien, Napels, Jerusalem, Portugal, Navarre, Granada, Solivo, Valenchien en Galicien; van Majorka, Sardinië, Corsica, Murcia, enz. van Algrabie, Gibraltar, de Canarische Eilanden, de Oost- en Westindien, de vaste Landen, de Wester Zee en Oceaan; Aartshertog van Oostenrijk; Hertog van Bourgondie, Lotharingen, Braband, Limburg, Luxemburg, Gelder, Milaan; Graaf van Habsburg, Vlaanderen, Artois , Henegouwen, Holland, Zeeland, Namen, Zutphen; Prins van Swaben; Markgraaf des H. Roomsche
Rijks; Heer van Friesland, Salms, Mechelen, van de stad en Landen van Utrecht, Overijssel en Groningen; Ridder van’t Gulden Vlies, Dominateur in Asia en Africa. De toevloed der schatten uit de Nieuwe Waereld had hem in staat kunnen Stellen, zig. te doen Erkennen, als den Oprichter der Vijfde Monarchie. Doch zijn slegt gedrag, bijzonder ten opzigte van het toen ter tijd genoegzaam weerloos deel dier aarde, de XVII Nederlandsche Provintien, deed hem alle die rijkdommen niet alleen verspillen, maar daarenboven, met schulden overlaaden ten grave daalen, zo als uit het vervolg zijner levenschets blijken zal.
Men kan het niet als eenen misslag in hem, maar wel in zijnen vader aanmerken dat hij in Spanje opgevoed werd, door bijgeloovige Geestelijken, die door Keizer KAREL daar toe waren uitgekoozen, en in hem gevormd hebben denkbeelden van bijgelovigheid en wantrouwen, welke naderhand zijn gantsche Karakter misvormden, en bij alle zijne onderdaanen gehaat maakten. KAREL bedierf dus ’t geen hij zogt te verbeeteren. Meer genegenheid hebbende voor de Nederlanders dan voor de Spanjaarden, was hij bij de laatsten niet zeer bemind; om hunne liefde te winnen, deed hij FILIPS tot een volmaakten Spanjaard vormen.
Al van zijne .eerste jeugd af aan, toonde FILIPS volmaakt vatbaar te zijn voor de opvoeding, welke hij genoot; hij .was schrander, voorzigtig, onvoorbeeldelijk gehegt aan een bijgeloovigen en dweepachtigen Godsdienst; vatbaar voor een somber en peinzend gestel kweekte hij wantrouwen en arglistigheid, nevens de zaaden van tierannij in zijnen boezem, die tot rijpheid gekomen, hem eer tot een monster dan tot een mensch maakten.
Den ouderdom van zestien Jaaren bereikt hebbende, trouwde hij in het Jaar 1543, met MARIA, Prinsesse van Portugal, die, twee Jaaren daar na , den ongelukkigen DON CARLOS ter waereld bragt; welke geboorte haar het leven koste. FILIPS bleef in Spanje, alwaar hem het bestier was toevertrouwd, tot in het Jaar 1548, wanneer hij, door zijnen vader, in de Nederlanden ontboden werd. Niets evenaarde, de pracht,
waar mede hij alom ontvangen werd. De Steden putten elkander uit, om de eene der andere in luister te boven, te gaan. Het volk zelf toonde de grootste drift, om hem eene ongeveinsde genegenheid te betoonen. Maar hoe gedroeg zig FILIPS? Hij was buiten staat, om onder al dat, gejuich zijnen gestrengen en achterhoudenden aart te verbergen. Niets van dat minzaame, niets van dat volkbehaagend hart, welk Keizer KAREL altoos deed uitblinken, was bij hem te vinden; de jonge Vorst vertoonde een stuggen en norsschen Grijsaard. Hij kende de taal noch de zeden der Vlamingen, Brabanders, of Nederlanders, en voerde met niemand eenig gesprek, dan met de Spaansche Edelen.
Dit gedrag, 't welk niet alleen onvriendelijk, maar zelfs tegen der Vorsten Staatkunde strijdig was, deed de Vlamingen, van dien tijd af aan, ijverzugtig worden tegen de Spanjaarden. Een openlijk bewijs hiervan gaven ze, door KAREL weigeren, aan FILIPS, als hunnen, toekomenden Heere, den eed te doen, ten ware bij vooraf zig bij eed verbond, aan geene vreemdelingen, hoegenaamd, eenig deel in de Regeeringe in de Provintien te zullen geeven. En nog geschiedde het, alleen uit achting voor den vader, dat zij den zoon als zijnen opvolger erkenden. Nadat deeze erketenis, in Vlaanderen, Braband, Holland en Zeeland, in alle Steden, geschied was, begaf de Keizer, verzeld FILIPS zich naar Duitsland met oogmerk om FILIPS als Roomsche Koning te doen aanneemen. Maar zijne trotse aart en stugheid was oorzaak, dat dit de Keizer mislukte. Hierom keerde hij terug naar Spanje , alwaar hij bleef tot op zijn huwelijk met de Koningin van Engeland, dat voltrokken werd in het jaar 1554. Niet dan op voorwaarden, die hem zeer bepaaldelijk waren voorgeschreeven, hadden de grooten des Rijks daar in gestemd. Naauwkeurig was daar gezorgd, dat hij, schoon den tijtel van Koning voeren degeen het minste deel aan de Regeering zou hebben; en dat de oppermagt zou blijven in handen van Koningin MARIA, dogter van HENDRIK DEN VIII; dat geene vreemden in eenige bedieningen toegelaten, noch de minste veranderingen in de wetten of gewoonten van het Rijk zonden gemaakt worden: en wat verder, ter bewaaring van ’s volks regten en vrijheden dienende was.
Naauwlijks was FILIPS in Engeland gekomen, of hij zogt, door de pracht en luister van zijn gevolg, de oogen dier Natie te verblinden; doch al wat hij bouwde, om zig geagt te maaken, stiet hij om ver met zijnen Spaanschen hoogmoed, die bij de trotsche Engelschen nog.ondraaglijker was dan bij de eenvoudige Nederlanden. Daarenboven bezat hij zig zelven niet genoeg, om zijn ongenoegen over het gemaakte hnwelijkscontract te verbergen. MARIA, om hem te behaagen, verzogt wel aan het Parlement, Hem tot waarschijnlijken erfgenaam van den Throon te verklaaren, en het Rijksbewind aan hem op te draagen; doch alles te vergeefsch. Geene giften of gaven; geene listen, die gebruikt werden, met de vervolging tegen de Protestanten te staaken, konden haare oogmerken doen gelukken. Het eenige, waar in bewilligd werd, bestond hier In, dat ingevalle de Koningin overleed, en erfgenaamen naliet, FILIPS, geduurende derzelver minste rjaarigheid, ten tijtel en waardigheid van PROTECTOR zou bekleeden. Hier mede vergenoegden zig FILIPS en MARIA, geduurende haare vermeende zwangerschap.
Doch toen men ondekte, dat zij de waterzugt had, en zij vervolgens, door gemelijkheid van aart onverdraaglijk werd in de verkeering, na dat men haar gezegd had, dat zij nooit kinderen zou kunnen baaren, verliet FILIPS haar en het het Rijk van Engeland, en begaf zig naar de Nederlanden. Omtrent dien tijd was Keizer KAREL bedagt, om zijn genomen besluit, tot afstand van zijne Staaten, te doen ten uitvoer te brengen. Reeds bij het aangaan van zijns Zoons huwelijk met MARIA, had hij hem afgestaan het Koninkrijk Napels en het Hertogdom Milaan, waar voor, echter, FILIPS zig alles, behalven dankbaar jegens zijnen vader betoonde. Niet onduister gaf hij te kennen, dat KAREL alles moest afstaan, of tegen zijnen heerschzugtigen zoon de wapenen opvatten; waar toe hem zo wel de kracht en sterkte van lichaam als van geest ontbrak. Dus besloot dan KAREL, wat men ook daar tegen gisse voornamelijk om deeze redenen, in de maand October des Jaars 1555, afstand te doen van de opperheerschappij over zijne geliefde Nederlanden , en in de maand Januarij van het volgende Jaar van Spanje. Eenige maanden daar na zond hij de Keizerlijke kroon door WILLEM, Graaf van Nassau en Prins van Oranje, aan zijnen broeder. Groot was de plegtigheid, die daar bij plaats had. Zonder daar van thans te gewaagen, zal ik mij vernoegen, met hier alleen ter neder te Stellen, de woorden, welke de Keizer, bij die gelegenheid, tot zijnen zoon sprak; terwijl de gantsche plegtigheid, zo als ik in het II Deel, op het Art. AFSTAND, gezegd heb, zal beschreeven worden, op het Art. OVERDRAGT der Nederlanden.
De Vorst dan zijne: rede tot de Staaten geëindigd hebbende, wendde zig tot FILIPS, en zeide: ,, Indien het bezit dezer Landen door mijnen dood tot u gekomen ware, zou ik om het agterlaaten van zulk een aanzienlijk, en door mij zo zeer vermeerderd erfgoed, iets bij u verdiend hebben. Doch nu ik deeze erfenis, niet uitnood, zaaklijkheid, maar uit vrije keuze nalaate; nu ik vroeg verkies te sterven, op dat gij zo veel te vroeger aan het bezit zoud komen, vorder ik het regt, dat gij, al wat gij mij hierom meer schuldig zijt met zo veel. meer zorg en liefde jegens de Ingezeetenen deezer Landen betaalt. Andere Vorsten verheugen zig, om dat zij hunne zoonen het leeven gegeeven hebben, en het gebied zullen geeven. Ik heb deeze vreugde beiderlei, als tegenwoordig willen genieten, en u zo wel door mij zien regeeren, als leven. Weinigen zullen dit mijn voorbeeld navolgen: gelijk ik zelfs hierin van de oudste tijden naauwlijks een voorbeeld voor mij gevonden heb. Doch men zal mijn besluit eerst prijzen, als men zal zien, dat gij het u zelve waardig maakt. En dit zult gij doen, als gij de wijsheid die gij tot hier toe bemind hebt; als gij de vreeze Gods, en den Catholijken Godsdienst, allen de regte zullen der Regeering, standvastig blijft aankleeven. Een ding heb ik hier maar bij te voegen; den Almagtigen namentlijk te bidden, dat hij u een zoon geeve, wien gij het gebied afstaan kunt, maar niet behoeft aftestaan.”
Deeze laatste woorden, die niet onduister te kennen geeven, dat het, zo als wij hier boven zeiden, de heerschzugt van den zoon en de onmagt van den vader waren, die KAREL tot deezen gewigtigen stap noodzaakten, waren, in dien zin, een vinnige trek tegen FILIPS; die dezelve gevoelende, ligtelijk oorzaak konnen geweest zijn, dat zij hem en de omstanders de traanen uit de oogen persten. De laasten voorzeker, zo min als alle andere Vorsten, uit aarmerkinge van zijne geduchte magt, konden zig niet veel goeds voorspellen. Engeland zugtte thans onder de Regeering van eene zwakke en dweepachtige Koningin. Duitschland stond geregeerd te worden door zijnen oom FERDINANT; dus bad hij van het Keizerrijk niets te dugten. Zweeden en Denemarken werden geregeerd, door CHRISTIAAN DEN III en GUSTAVUS ERICHSON; Vorsten, die werks genoeg vonden, om de rust in hunne eigen Rijken te vestigen. Paus PAULUS DE III hing meer van FILIPS dan van eenigen anderen Vorst af. De Hertog van Toskaanen had groote verpligting aan hem. De Hertogen van Parma en Savoijen moesten al hun geluk van FILIPS verwagten. De Venetiaanen hadden zijne bescherming tegen de Turken nodig.
Zie daar de redenen, waarom wij boven zeiden, dat FILIPS magtiger was dan een der Europeaansche Vorsten buiten hem. Frankrijk was het aileen, met wien hij te strijden had, en welk Rijk hij, in het Jaar 1559, tot vrede noodzaakte; waar toe hem evenwel de bloeijende Staat der Nederlanden, om dien tijd, zeer behulpzaam was.
De Vlamingen hadden hem al van vroeg af aan mistrouwd, uit hoofde van hunne jaloerschheid op hunne voorregten, die hij, bij eede, beloofd bad, niet te zullen schenden. Het eerst, waar mede hij dien eed verbrak, was het schenken van de gewigtigste bedieningen aan den Bisschop van Arras, van geboorte een Bourgondiër; of aan zijne Spaansche lievelingen: RUI GOMEZ DE SILVA, den Prins van Eboli, de Hertogen van FERIA en ALVA; allen mannen, die wij reeds op het Art. ALVA hebben leeren kennen, en die door de Vlamingen en Brabanders beschouwd werden, als natuurlijke vijanden der Natie, en als aanstookers van het willekeurig gezag, waar na FILIPS haakte. De vreeze, die de Vlaamingen en andere Nederlanders tegen ’s Graaven gedrag gevoed hadden, bleek waar al te ras gegrond te zijn, door de in- en uitvoering zijner maatregelen tegen hen, die in de gevoelens van Godsdienst van de Roomsche kerk afweeken. Al wat men, tegen dergelijke vervolgingen reeds bij Keizer KAREL hadde ingebracht, werd ook FILIPS voorgehouden; doch bij hem deed het geen de minste uitwerking. Integendeel, hij vernieuwde zijns vaders Bloedplakaaten, en gaf aan Gouverneurs en Magistraaten last, dezelve ten strengsten ten uitvoer te brengen. Hier mede nog niet vernoegd, richtte hij een bijzonder Gerichtshof op, ter uitroeing der ketterijen. Of schoon de gevloekte nanm van Inquisitie daar bij verzwegen werd, joeg het nogthans de Ingezenen tegen hem in het harnas: naardien Zij dit Gerigtshof beschouwden, zo als het wezenlijk was, als een middel ter vernietiging der vrijheid en een bederf van den Koophandel. Ter versterkinge van dit ongenoegen, kwam nog het vermeerderen van de vijf Bisdommen tot zeventien. Deeze instelling, die, mooglijk, in bedaarder tijden, van nut zou geweest zijn, had nu de heillooste gevolgen. GRANVELLE, Bisschop van Arras, was hier van de eerste vinder; zelfs schroomde deeze niet te bekennen, dat door de invoering daar van ’s Konings bevelen strenger zouden konnen worden ten uitvoer gebragt. Hierom beschouwde het volk dit meerder getal van Bisschoppen, als een vermeerderd getal van Inquisiteurs. De Adel, de Geestelijkheid, de Gemeente: ieder schreeuwde om ’t zeerst, en stelde alle vermogens tewerk, om hunne bijzondere belangen met die van den Staat te vermengen; zij schilderden de oprichting van deeze nieuwe zetels af, als niet min verderflijk voor het Land in ’t algemeen, als voor hunne orde en rang in ’t bijzonder.
Nog meer werd dit alles verzwaard, om dat in het midden van den vrede, de Landschappen waren opgepropt met Spaansche soldaaten , strijdig tegen de grondwetten, volgens welke geene vreemde Krijgsknegten daar in mogten geleid worden. Doch zij waren ’er reeds ingebracht door Keizer KAREL DEN V, geduurende zijne Oorlogen met Frankrijk. Zo uit achting voor dien Vorst, als om den roem, dien hij met dezelve had behaald, had men, om het verbreeken van dit voorregt, toen niet gedagt. In Zeeland gedroegen de Spanjaards zig zo kwalijk, dat het gemeen weigeide, aan de dijken te werken; zeggende, liever door de Zee, dan door de wreedheid en schraapzugt der Spaansche soldaten, verdelgd te willen worden
Niet zeer gunstig was dus het tijdstip, waar in FILIPS in beraad nam, naar Spanje te vertrekken, zodra hij een persoon zou gevonden hebben, aan wien hij de Regeering konde aanbeveelen Na lang beraad, koos hij daar toe MARGRETA, Hertoginne van Parma, natuurlijke dogter van Keizer KAREL DEN V. Terstond na dit besluit, deed hij eene vergadering der Staaten beleggen te Gend, in welke de Koning zelf en de nieuwe Landvoogdesse tegenwoordig waren. Naardien den Koning de Landtaal onbekend was, voerde zijn lieveling en verderflijke Raadsman, de Bisschop van Arras, het woord.
Hij begon met den Staaten bericht te geeven van 's Konings besluit om naar Spanje te vertrekken, met bijvoeging van de redenen, die hem daar toe noodzaakten Hij maakte eene vertooning van de genegenheid, die zijne Majesleit voor de Nederlanden had; ’er bij voegende, dat de Koning hoopte, dat zijne zaaken hem in Spanje niet lang zouden ophouden; doch zo dit al mogt gebeuren, dat hij dan zijnen zoon DON CARLOS, Erfprins van Spanje, herwaards zoude zenden. Hij vermaande verder de Staaten tot de bevordering van den Vrede onder de onderdaanen; waar toe, volgens zijne meening, niets vorderlijker was, dan de uitroeijing der ketterijen: waarop hij hoopte dat zij vriendelijk zouden samenspannen met Mevrouwe de Hertoginne van Parma, die hij, bij zijne afwezenheid, tot Landvoogdes had aangesteld. Eindelijk beloofde hij, de vreemde troepen te zuilen doen vertrekken en de gemeente ontheffen van alle andere lasten, welke de tijd en de omstandigheden hadden noodzaaklijk gemaakt.
Het antwoord der Staaten behelsde, in krachtige bewoordingen, gevoelens van trouwe en genegenheid; voor dat, egter de vergadering gescheiden was, bemerkte FILIPS het ongenoegen der Staaten. Zij hadden het vertrek der Spaansche Krijgsknegten onmiddeliik verwagt. Hunne vreeze, dat de Inquisitie in de Nederlanden mogt worden ingevoerd, bragt hen in angst.
Hierom werd hem, uit naam der algemeene Staaten, een Vertoog, gesteld in de Walsche taal, overgeleverd, behelzende
„ 1. Dat ’s Lands grenzen niet door vreemde knegten, gelijk tegenwoordig, maar door Landzaaten bewaard, en de vreemden afgedankt of elders gebruikt mogten werden: 2. Dat het Land geregeerd mogt worden door een Raad van Nederlanderen, en niet door Uitheemschen.”
Met veele en dringende redenen werden deeze verzoeken omkleed. Gantsch niet naar den smaak van FILIPS was dit Vertoog; zo als ten klaarsten bleek , uit zijn antwoord , twee dagen daarna hun ter hand gesteld, waar in gezegd werd: „ Dat de Koning niet van zins was, vreemdelingen in de Regeering intedringen, zo als uit de aanstelling der Landvoogdesse blijken kon, en dat men, uit het aanstellen van andere Leden van den Raad van Staate, zijne vaderlijke zorge zien kon; Dat het Spannsche voetvolk nodig was in het Land, om het te beschermen tegen onvoorziene voorvallen en beweegingen der nabuuren; Dat men altijd eenigen overlast van het Krijgsvolk had, het zij het vreemd of inlandsch ware, als het niet betaald werd; doch dat hij voor de betaaling der Spaanschen zorgen zoude, die slegts drie duizend sterk waren, van drie maanden tot drie maanden; Dat men dezelven gebruiken kon, om zijnen zoon KAREL uit Spanje aftehaalen; Dat hij ze gaarne op de Vloot, die hem nu zoude overvoeren, zoude hebben mede genomen, hadde hij van de begeerte der Staaten eerder kennisse gehad; Dat hij nu zijne genegenheid te hunwaards toonen wilde, met hen te ontlasten van de soldij dier knegten, schoon dienende ter hunner bescherminge;
Dat hij niet voor had, al het inlandsch volk aftedanken , maar twaalf honderd man in dienst wilde houden, ten laste van den Lande; eindelijk dat hij nimmer van zins was geweest, de Spanjaarden langer dan zes of zeven maanden in het Land te Iaaten; doch dat hij ze, nu, om de Staaten genoegen te geeven, binnen drie, of uiterlijk vier maanden, zou doen vertrekken, mids de Staaten zorge droegen voor de betaaling van het Krijgsvolk, welk in derzelver plaats, tot bewaaring der grenzen, zou moeten worden aangenomen.” Hier mede moesten de Staaten zig Iaaten vergenoegen, schoon van dit alles niets werd nagekoomen. Op een nader verzoek, om den Koning te bewegen tot intrekking van de bevelschriften, betreffende den Godsdienst, of ten minste verzagting daar van, verklaarde FILIPS, liever geen Koning te willen zijn, dan ketters tot zijne onderdaanen hebben. Even onverzettelijk bleef hij, omtrent de invoering der nieuwe Bisdommen, Om evenwel den haat en het ongenoegen des volks eenigzints te matigen, droeg FILIPS het bevel over de troepen op aan den Prins van ORANJE, en aan den Graave VAN EGMOND, de twee bekwaamste en meest beminde Edellieden. Reeds te vooren had hij den eerden aangesteld tot Stadhouder van Holland, Zeeland, en Utrecht en den laatsten over Vlaanderen en Artois. Doch beiden hadden moeds genoeg, voor de aanbieding van het bevelhebberschap te bedanken; verklaarende zelfs, het verblijf der vreemde knegten aan te merken, als een schending der voorregten.
Op den 20 Augustus, van het Jaar 1559 , vertrok FILIPS , met eene Vloot van bijkans zeventig Schepen, uit de Nederlanden naar Spanje, en kwam den 29 van die zelfde maand te Loredo, in Biskaije. Naauwlijks had hij voet aan Land gezet, of ’er ontstond een geweldige storm, waar door een groot aantal zijner Schepen schipbreuk leed, en meer dan duizend menschen verdronken. FILIPS nam toen voor, als een blijk van dankzegging voor zijne behoudenis, zijn gantsche leven te besteeden ter uitroeijing der ketterije. In alle zijne volgende gedraagingen straalde ten duidelijkste door, zijne verknogtheid aan Spanje, en zijn afkeer tegen de Nederlanden, om dat de ingezetenen deezer gewesten, gestadig, door hunne grondwetten, zijn gezag paalen stelden.
Bij zijne aankomst te Valladolid, vond deeze bijgeloovige mensch een schouwspel, waar van de natuur een afschrik moest hebben, doch welk hem hoogst aangenaam was. Men vierde, in die Stad, een Auto da fe, waar bij een groot getal Protestanten levendig in de vlammen geworpen wierden. Dertig bleven ’er nog in de gevangenis der lnquisitie, over welke die zelfde straffe was beschooren. FILIPS, om zo vroeg als mogelijk was, te toonen, welke tirannische geest hem bezielde, verzogt aan de Inquisiteuren den dag te bepaalen, waarop dit feest, zo als hij het noemde, gevierd zoude worden; begeerende hij in persoon daar bij tegenwoordig te zijn, Hij verscheen ’er met groote pracht, verzeld van zijnen zoon KAREL, zijne zuster en gevolg van lijfwachten. Ondet de veroordeelde Protestanten was een Edelman, Don CARLOS DE SISSA genaamd.
Terwijl de beulen hem naar den brandstapel sleepten, riep hij tot den Koning om genade, zeggende: , Kunt gij dus, o Koning, ooggetuige zijn van de smerten uwer onderdaanen? verlos ons van deezen wreeden dood: wij verdienen dien niet.”
Neen, antwoordde de tweede HERODES, op een barsschen toon: Ik zou zelfs het hout willen aandraagen, om mijnen zoon te verbranden, indien hij zulk een booswicht ware als gij zijt. Met vergenoeging zag hij dus dit ijsselijksfchouwspel aan. Doch wij zullen van deezen wreedaart dergelijke hoofdzaaken enkel aanstippen, en voor het overige ons alleen bepaalen tot zijn gedrag, omtrent de Nederlanders gehouden. Nog in dit zeifde Jaar leed FILIPS in zijne Staaten veel nadeel door de Turken. Nog meer, egter, kwelde hem de voortgang der hervorming, waarin zelfs verscheiden Vortsten de hand hadden, die, in sommige oorden, zelfs de Roomsch gezinden het hoofd durfden bieden. Dit deed FILIPS en zijne medestanders ernstig aandringen op het houden van eene algemeene Kerkvergadering. De Hertog van Savoijen, daarentegen, begeerde van den Paus, eene Kerklijke onderhandeiing in zijne Staaten; waar van men in Frankrijk ook gebruik wilde maaken. Dit bragt Paus PIUS in grooten angst; vreezende hij dat de uitspraaken dier Provintiaale Sijnode, zonder zijne toestemming, door andere Staaten zouden worden aangenomen en goedgekeurd. Ook bewerkte bij, dat de Hertog van Savoijen , in plaats van zijnen onderdaanen genoegen te geeven, zig in een bloedigen oorlog met dezelve inwikkelde; die hem, egter, daar na berouwde.
In het Jaar 1565 verlost van den inval der Turken. besloot FILIPS zijne twee voornaame doeleinden te werk te stellen: namelijk de uitroeijing der ketterijen en de geweetens zijner onderdaanen te onderwerpen aan den dwang van ’t Concilie van Trente, De voormaaste tegenstand, dien hij daar omtrent ontmoette, was in de Nederlanden, alwaar de zaaden van tweedragt inmiddeis waren rijp geworden. De Hertogin VAN PARMA ging bijna gebukt onder den last, door FILIPS haar opgeleid , en die, door Zijne onverzettelijkheid, nog merkelijk verzwaard werd. De Geestelijkheid werd langs hoe onvergenoegder, over het invoeren der nieuwe Bisdommen. De Adel gruwde van al wat zij, op raad van GRANVELLE, beslooten had; inzonderheid de Prins VAN ORANJE en de Graaven VAN EGMOND en HOORNE, die haaren raadsman op het vinnigste haatten. ORANJE raadde haar, in den vollen Raad, om het gezag van GRANVELLE te knotten, eene bijeenkomst der Staaten te beleggen; waar tegen deeze zig met magt verzette . als zijnde overtuigd van den tegenstand , dien hij aldaar zou ontmoeten. Toen de Landvoogdesse daar over aan den Koning schreef, nam GRANVELLE die gelegenheid waar om FILIPS zulks te doen verhinderen. ’s Konings antwoord aan de Landvoogdesse behelsde dus niets anders, dan een bevel tot de strengste uitvoering van zijne bevelen.
De vervolging tegen de Onroomschen ging dan haaren gang: waar door de gemoederen, meer en meer, verbitterd wierden. GRANVELLE, om de Magistraaten bij FILIPS gehaat, en bij de Landvoogdesse verdagt te maaken, schreef al het kwaad aan hunne slapheid toe; doch die werkte niets anders uit dan dat hij nog meer den haat op zig laadde. ORANJE, EGMOND en HOORNE schreeven ook aan den Koning, noemden hem de oorzaak van alle de beroerten, en vorderden zijne terugroeping. FILIPS, zig daar op bedienende van zijne gewoone listigheid , meldde in zijn antwoord, dat de beschuldiging en hem te ingewikkeld waren voorgekoomen; dat men ze breedvoeriger moest overzenden, of dat een hunner naar Madrid moest komen , alwaar zij met blijken van eer en agting zouden ontvangen worden. Hun wederantwoord behelsde, dat zij niét geschreeven hadden als beschuldigers van GRANVELLE, maar in gevolge van hunnen post, als getrouwe Raadsmannen; Dat zij den Kardinaal geen kwaad hart toedroegen, maar wenschten hem, overal, buiten de Nederlanden, wel te vaaren, daar zijn verblijf niet dan nadeelig was; Dat zij hem niet waardig genoeg agtten, om zijnent wille eene reize naar Spanje te doen; waar was de Kardinaal bij den Koning van zo veel belang boven hen , dan verzogten zij ontslagen te zijn om den Raad meer bijtewoonen; Dat zij, behoudens hunne eer, niet langer in de tegenwoordigheid van den Kardinaal konden verschijnen. Behalven dit schrijven, maakten zij het GRANVELLE zo moede, dat hij zelf den Koning verzogt, terug te mogen keeren. Waarin FILIPS, niet dan met weerzin, bewilligde.
Luttel, egter, baatte dit vertrek. VIGLIUS en BARLAIMONT, door de Hertoginne in zijne plaats gebruikt, volgden getrouw zijne maatregelen.
Beiden, ijverig Roomschgezind, zuimden niet met der Koning de hand te bieden , om de besluiten van de Trentschen Kerkvergadering in de Nederlanden intevoeren; waar mede zij nog meer olij in het vuur wierpen. Doch de Prins hield. tegen het voorstel der Landvoogdesse, staande, „ Dat zij, geen magt bezat, om van de ingezetenen van Nederland te vorderen, die besluiten aanteneemen; om reden dat zij strijdig waren met de grondwetten des Lands; hij vertoonde zelfs, dat verscheiden Vorsten, den Roomschen Godsdienst toegedaan, dezelve van de hand gewezen hadden en deed een voorslag om den Koning de noodzaaklijkheid van de herroeping derzelven onder het oog te brengen,’'
Door veele anderen werd hij daar in ondersteund; doch VIGLIUS, President van den geheimen Raad, drong sterk op terstond ’s Konings bevelen te volvoeren. Zo veel invloed hadden zijne redenen op den geest der Landvoogdesse, dt zij straks besloot, de besluiten van Trente en de bevelen de Konings te doen afkondigen. Zij overdagt niet, welke gevolgen dit zou medesleepen; noch hoe groot het getal reeds ware, welk der hervorminge was toegedaan; ook niet, dat vele Roomschgezinden ’er zelfs tegen waren, of wat uitwerking dit hebben zou op hen, die twijffelmoedig waren, naar welken kant zij zig wenden zouden.
Niet weinig belemmerd was intusschen de Landvoogdesse Den Koning wilde zij gaarne boven alles voldoen; en u vreeze dat het volk, aangevoerd door anderen, of door warhoop gedreeven, haar, even als GRANVELLE, ten spot zoud stellen, wilde zij gaarne ook dit te vriend houden. Hierom nam zij het besluit, een der voornaamsten naar Spanje te zenden, om den Koning, zo bij monde als bij geschrift, den staat des Lands te openbaaren. Op EGMOND, als bij allen het meest bemind, liet zij, ten dien einde, het oog vallen, en deed, door VIGLIUS , in den vollen Raad, zijn berigtschrift opstellen. Na hem ter zijde geroepen te hebben, gaf zij hem, mondeling, haare gedachten te kennen, en deed hem daarop terstond naar Spanje vertrekken. Met de blijken van uitwendige agtinge werd hij aldaar ontvangen: ja men wist zijne oprechtheid en vroomheid zodanig te misleiden, dat hij wezenlijk geloofde, dat de Koning voornemens was, zijne strengheid te matigen. Ten uitersten voldaan, keerde hij terug naar de Nederlanden, alwaar hij verslag deed van zijne bejegeningen. Maar de scherpziende ORANJE was zo gemakkeiijk niet te misleiden ; hij zeide openlijk, dat de Graaf VAN EGMOND, door de Spaansche loosheid, zig had laaten verstrikken; dat zijn bijzonder belang zijne schranderheid verblind, en het algemeen belang had doen voorbij zien.
Hoewel EGMOND aan ORANJE niet kon voldoen, schijnt, egter, zijn verslag bij veelen ingang te hebben gevonden: want, op zijn voorlid, waarin ook de Hertoginne bewilligde, werd eene Raadsvergadering, van zeker getal God- en Regtsgeleerden, te Brussel, vastgesteld, bij welke in overweeging zouden genomen worden, de geschiktste middelen om de ketterij te sluiten.
Deeze vergadering kwam, na veel overlegs, tot het besluit, dat ’er, in alle Landschappen, sshoolen zouden worden opgeregt, om de jeugd in het Katholijk geloof te onderwijzen; dat men zou bedagt zijn om de levenswijze der Geestelijken te hervormen, en in het straffen der ketteren zig van zagte middelen bedienen.
Deeze middelen, die menschelijker wijze bevoegd zouden geweest zijn om den Roomschen Godsdienst in stand te houden, behaagden aan allen, behalven aan Koning FILIPS, die alles door strengheid, moord en bloed vergieten wilde te regt gebragt hebben. Men hadde, schreef hij aan zijne zuster, de onderwerpen, die hij bepaald had, niet moeten onderzoeken; de gevareren, welke zij vreesden, hadden alleen hunnen oorsprorg in haare zagtheid, en in de lafheid haarer dienaaren; wilden deeze voortgaan met zijne bevelen te wederstreeven, zij moesten afgezet en andere in hunne plaatze gesteld worden; men kon hem nergens anders mede vergenoegen, dan met het uitroeijeh der ketterije, te vuur en te zwaard,
De Hertoginne, haaren misslag, zo als zij meende, ontwaar wordende, kondigde een Plakaat af, waar bij alle de voorige Blockplakaaten vernieuwd werden.
Ieder zag daaruit, hoe zeer men EGMOND in Spanje bedroogen had; men agtte ORANJE. die dit voorspeld had, te hooger, naar maate de haat tegen den Koning aanwies. VIGLIUS, hoe straf ook, stond bedeest; EGMOND was op ’t sterkst getroffen : hij veragtte de veinzerij des Konmgs, en vreesde voor zijne eer. ORANJE alleen zag alles met bedaardheid aan, doch verzogt aan de Landvoogdesse, van zijne posten ontslagen te worden, als willende geen deel hebben aan den Burgerkrijg, die op de uitvoering van haare bevelen volgen moest.
Met de uiterste omzigtigheid gedroegen zig ORANJE, EGMOND en HOORNE , in deeze omstandigheid; doende zij nergens hunne te onvredenheid blijken, dan in de vertoogen, die zij in den Raad inbragren , om zig altoos tegens FILIPS, als mannen van eer, voor God en liet volk, te konnen verdedigen.
Min voorzigtig handelden andere Edelen. Zij rigtten, in ’t Jaar 1566, een Bondgenootschap op, waar bij zij elkander plegtig beloofden, de Inquisitie te helpen weeren. Met zekerheid meent men te weeten , dat de eerste ontwerper daar van was, de Heer F. VAN MARNIX, Heer van St. Aldegonde, de, nevens ORANJE, om zijne bekwaamheden, de voornaamste was, en tot de volvoering van die gelukkige omwenteling het meest heeft toegebragt. Naar zijnen wijzen raad, en volgens zijn ontwerp, werd het berugte Compromis, of verbond der Edelen opgesteld: een verbond, welks Inhoud aan alle de ingezetenen des Lands behoorde bekend te Zijn; vooral in onze dagen, in welke men even zeer op de bewaaring der vrijheid, en eene grondwettige herstelling bedagt is. Een verbond, waaruit ten duidelijkste blijkt, de bevoegdheid van ieder ingezeten, om voor de vrijheid en ’s Lands voorregten te mogen spreeken, en waar toe ieder vrij gebooren, uit den aart en natuur der toenmalige Graaflijke Regeering, geregtigd was; en waar van het gevolg heeft doen zien, dat de stemme des volks, door den tiran, met alle zijne beiden, brandstapels, galgen en raderen, niet kon verdoofd worden; als mede na dat die gehaate Regeerigsform afgeschaft, en de vrije Volksregering was ingevoerd, dat zulks even weinig kon geschieden door Plakaaten, gemaakt door de Represantanten des volks, zonderde stemme des volks daarop inteneemen. Men zie aan den Inhoud van het Compris, hoe die Edele Voorstanders de vrijheit er over dagten; en men vergelijke vervolgens huune denkwijze met die der armhartige slaaven, welke thans, met een Plakaat van 1591, de stemme des volks zoeken te smooren, met oogmerk om de vrij gevogten Nederlanden het zij onder het juk van eenen Graaf, of onder dat der niet min gehaate Aristocraaten, van nieuws hunnen hals te doen bukken.
Zie hier het COMPROMIS.
,, Nademaal zekere kwaadaartige lieden, onder den dekmantel van ijver voor de Catholijke Religie, maar voornamelijk uit staatzugt, trotschheid, en gierigheid, door hunne verkeerde voorstellingen, onzen Heer den Koning over gehaald hebben, om in deeze Landschappen het allerverderflijkst Gerechtshof der Inquisitie intevoeren, het welke niet alleen strijdig is tegen alle menschlijke en Goddelijke wetten, maar ook in wreedheid de barbaarsche instellingen der woeste dwinglanden, in de heidensche waereld te boven gaat, onderwerpende alle gezag, aan dat der Inquisiteuren, alle menschen tot den altoosduurenden staat van staa van slavernij brengende, en aanbeveelende een onderzoek te doen, waar voor de beste menschen in een geduurige vreez’ leeven; zo dat indien een Priester, een Spanjaard, of godlooze iiefling van de oppermagt het goedvmde, door middel van dit Gerechtshof, iemand hoe onbesptooken ook te beschuidigen; hij zulks doen kan en bewerken, dat zoda,, nig een onschuldige gevangen gezet, veroordeeld en ter dood gebragt worde, zonder hem tegen zijne beschuldigen te verhooren, en zonder dat men hem vergunne bewijzen van zijn onschuld te doen, of ter zijner verdediging te spreeken; om die reden hebben wij ondergetekenden besloten te waaken, voor de veiligheid onzer huisgezinnen, goederen en persoonen, en ten dien einde treden wij, mids deezen, met elkanderen in een heilig verbond, met een plegtigen eed belovende, met al ons vermogen het invoeren van bovengemelde Gerichtshof in deeze Landschappen tegen te gaan, het zij men zulks openlijk doe of in stilte, onder den naam van Inquisitie , Visitatie, Commissie, of Plakaat. Verklaarende wij ten zelven tijde, verre af te zijn, van eenige aanslag te smeden, tegen het belang van onzen Opperheer, den Koning, maar integendeel, dat ons vast oogmerk is, zijne Regeering te ondersteunen, en te verdedigen, den vrede te handhaven, en zo veel in ons is, ons te verzetten tegen alle oproerigheden, muiterijen en oploopen. Ter naarkoming hier van hebben wij gezwooren, gelijk wij belooven en zweeren bij deezen, dat wij ons verbond altoos geheiligd zullen houden, roepende den almagtigen God tot getuigen, dat wij nimmer in woorden of daaden, het zelve zullen verzwakken of tegen werken.”
,, Insgelijks belooven en zweeren wij onderling elkander te zullen verdedigen, in alle plaatzen en bij alle gelegenheden, tegen alle aanval of vervolging, welke tegen iemand van ons, in het bijzonder gemaakt of aangezet mogte worde uit hoofde van zijn aandeel in dit verbond: en wij verklaaren, dat geen voorwendzel der vervolgeren, alhoewel zij oproerigheid, wederspannigheid, of eenig misdrijf mogter voorgeeven, ons zal ontdaan van deezen onzen eed , en van deeze onze belofte: want de naam van wederspannigheid, kan niet gegeeven worden aan een daad, welke voortkomt uit eeun tegenkanting tegen de onrechtvaardige besluiten der Inquisitie en, om deeze reden, iemand onzer aangevallen wordende, uit hoofde, dat hij zig verzette tegen deeze besluiten, of onder voorwendzel dat men eene wederspannigheid , of oproer straft, zweeren wij bij deezens, alle wettige middelen te zullen beproeven, om hem te redden.
„ In dit en ieder gedeelte van ons gedrag aangaande de Inquisitie, meenen wij ons te onderwerpen aan het algemeen gevoelen onzer Bondgenooten , of aan dat van die geenen, die door de overige zullen benoemd worden, om ons met hunnen Raad bijtestaan.
,, Ten oirconde van dit ons verbond, roepen wij den Heiligen Naam van den levendigen God aan, als den beproever onzer harten, hem demoedig smeekende, om de genade van zijnen Heiligen Geest, dat alle onze onderneemingen voorspoedig mogen zijn, en strekken tot de eere van zijnen naam, tot welzijn onzer zielen, en tot bevordering van den vrede en het waar belang der Nederlanden."
De inhoud van dit verbond werd spoedig door alle de Provintien verspreid, en door lieden van allerlei rang, het zij Protestantsch of Catholijken, getekend; en wijders gevolgd van eene menigte boeken en geschriften , waarin de vrijheid van geweeten ten sterkste verdedigd, en de ongerijmdheden der Roomsche Kerk en de Inquisitie op het haatelijkst werden afgeschilderd.
De Landvoogdesse vond zig niet weinig verlegen. „ Wat baat, zeide zij, het afkondigen van Plakaaten, indien mij de magt ontbreekt, om ze te doen uitvoeren. Alleen dienen ze, om het volk stouter en mijn gezag kleiner te maaken.” Zij verzogt, op eene zeer dringende wijze, dat ORANJE, EGMOND en HOORNE in den Raad wilden wederkeeren. Deeze daar aan voldaan hebbende, verzogt zij dezelven, hun gevoelen rond uit te zeggen. Dit deeden zij, bijzonder de Prins VAN ORANJE, die eene manlijke rede voortbragt, welke niet geheel en al zonder vrugt was. Zij verkoos wel de toevlugt tot de wapenen te neemen, liever dan toe te geeven; doch EGMOND weigerde haar ten dienst te staan, ter bescherming van de Inquisitie . Dus bleef ’er voor haar niets overig, dan de Plakaaten te matigen.
De Edelen en anderen, die het Compromis getekend hadden, groeiden, intusschen, dag bij dag, in getal, en wel tot zo verre, dat zij meenden in staat te zijn, eenen stap te kunnen doen ter vervulling van hunne taken en verbintenisse. Zij beslooten naar Brussel te trekken, verlof aan de Hertoginne te vraagen, en haar het ontworpene verzoekschrift te overhandigen. Dit werd te werk gesteld, in de maand April, van het Jaar 1506: zij trokken op ten getale van tusschen de drie en vier honderd, hebbende aan hun hoofd den Heer VAN BREDERODE, die het Reques aan de Hertoginne overhandigde en het woord voerde. Met den zelfden staatelijken optogt, waar mede zij gekoomen waren, keerden zij, twee aan twee, van het Hof, naar het Huis van den Graave VAN CUILNBORG te rug.
De Landvoogdesse antwoordde, daags daar aan, in geschrift, dit volgende: ,, Dat de Koning haar geene magt gegeeven had tot de opschorting der Plakaaten, maar dat zij niet ongenegen was, een bevoegd persoon naar Spanje te zenden, alwaar zij bereid was haar best te doen, om hem genoegen te verschaffen; dat zij, inmiddels, den lnquisiteuren zou doen aanschrijven, zig in het bedienen van hun ampt met bescheidenheid en gematigdheid te gedraagen; voor het overige verwagtte zij van de Edelen, dat zij, in erkentenis van deeze bereedwilligheid, alle gelegenheid van belediging zorgvuldig zouden vermijden ”
De Edelen, hier mede niet voldaan, drongen aan opeen uitdrukkelijker antwoord: waar na hun het bevelschrift werd medegedeeld, welk de Hertoginne beslooten had, aan de Inquisiteuren te zenden.
In gevolge van de eerste belofte der Landvoogdesse, werden door haar, met allen spoed, naar Spanje afgevaardigd de Markgraaf VAN BERGEN en de Baron DE MONTIGNY, met last om het verzoek den Koning te overhandigen. Deeze persoonen, die met vreugde vertrokken, vonden zig ras in hunne meening bedroogen: want in plaats dat FILIPS hun beschouwde als Afgezanten van zijne zuster, zag hij hen aan met een hart, waar in de wraak reeds werkzaam was. In zijn oog waren zij lieden, die tegen zijne Regeering waren opgestaan, en hoofden der muitelingen.
Het volk, intusschen, bedroog zig zelve mede deerlijk. Het geloofde dat de Landvoogdesse de openlijke belijdenis van den Hervormden Godsdienst had toegestaan. Dit verkeerd gevoelen had tengevolge, dat men, indien het wezenlijk zo geweest ware, verre van daar van een goed en bedaard gebruik te maaken, in plaats daar van gewapend ter preeke kwam, en deeze vergaderingen, door een verkeerd bestier, spoedig bijeenkomsten der muitzugt wierden. Een berooide hoop slegt voik, meer geschikt om te rooven en te plonderen, dan om God te dienen, viel, met de onbegrijpelijkste woede, op Kerken en Kloosters aan , plonderende en verwoestende al wat hun voor kwam. Met één woord, het schuim des volks was alomrne op de been; in Vlaanderen, Braband en Holland werd de schandendelijke oproerkreet algemeen gehoord. De weldenkenden beoogden niets dan vrijheid van Godsdienst en geweeten; en deeze vrijheid, die ieder van natuure toekomt, zocht een bijeengeschoolde hoop den Roomschgezinden te Antwerpen en elders te beletten, zo als op het Art. BEELDENSTORM ten klaarsten is aangetoond. Al wat ORANJE en anderen te werk stelden, om dien geest van muitzugt te beteugelen, was vrugteioos. Niet alleen bij het gemeen, maar ook bij FILIPS werden de beste poogingenvan ORANJE, EGMOND en HOORNE ten kwaadsten geduid, schoon hij geveinsdelijk dezelve scheen goed te keuren.
De Koning zond aan de Landvoogdesse eenig geld, en tevens een bevel om voor hetzelve troepen te werven, op welke zij zig verlaaten konde. Zij volbragt in haast dit bevel, en stelde de aangeworvene manschap, die uit eene bende Ruiterij en vijf Regimenten voetvolk bestond, onder bewind van de Graaven van EBERSTEIN, MANSVELT, REULS, SCHOMBERG en HIERGES. Bij de Stadhouders der bijzondere gewesten kon dit niet anders worden aangemerkt, dan als een middel om den twist en tweedragt op nieuw te doen ontbranden. Door den Markgraaf VAN BERGEN en den Baron DE MONTIGNY wierden zij uit Spanje onderrigt, dat de Koning ten hoogden vertoornd was, over het geene de Landvoogdesse aan de Protestanten had toegestaan; dat ORANJE, EGMOND en HOORNE ’er werden gehouden voor de aanblazers der oproeren, en aanmoedigers der ketterije. Ook had ORAJE, door eene briefwisseling, die hij in Frankrijk onderhield, een afschrift van een brief bekoomen, door den Hertog VAN ALBA aan de Landvoogdesse geschreeven, waar door hij in de gegrondheid van het berigt van MONTIGNY en BERGEN bevestigd werd. Ook vernam hij daar uit, hoe de Hertog bij de Landvoogdesse aandrong, om in dit tijdstip het onbepaald gezag des Konings te vestigen. Hij raadde haar, zo lang de zaaken nog niet rijp waren om ten uitvoer gebragt te kunnen worden, de effene troniën van ORANJE, EGMOND en HOORNE met die zelfde loosheid te verschalken als zij gebruikt hadden. Eindelijk berigtte hij, dat de Koning gezwooren had, hun ras het loon hunner ongeregtigheid te zullen betaalen, en alle de Nederlanden op de voorbeeldigste wijze straffen.
ORANJE deelde den inhoud van deezen brief mede aan de Edelen, die te Dendermonde vergaderd waren, ter beraaminge der middelen, welke thans dienden te worden te werk gesteld. Graaf LODEWYK, broeder van Prinsse WILLEM, was van oordeel, terstond de wapenen aantegrijpen. Doch ORANJE, meer voorzigtig, keerde dien drift af, en gaf andere middelen aan de hand. EGMOND verschilde ook met hem; HOORNE speelde een gantsch anderen rol, dan de Edelen van hem verwagt hadden; hij weigerde te stemmen in alles, wat tot herstel werd voorgeslaagen. Van zijnen bijstand verstooken, moesten dus de overigen, in veele opzigten, zig schikken naar den wil der Landvoogdesse. Ras smaakten de Hervormden daar van de wrange vrugten; wordende zij, door kracht van wapenen, in veele Steden te onder gebragt. BREDEROSE, de moedige BREDERODE, vond zig zelfs genoodzaakt, poogingen aantewenden om met de Hertoginne te verzoenen. Maar zij weigerde hem het verzogte gehoor, en gaf hem, in eenige regelen schrifts, haare gedagten te kennen. Door deezen onberadenen stap zag hij geen andere uitkomst, dan zijne toeviugt tot de wapenen te neemen, en zig openlijk als vijand te gedraagen, ten minste op zelfs verdediging bedagt te doen zijn; waar toe, echter, zijne magt te gering was, wordende hij, door den Graaf VAN ARMBERG, genoodzaakt, Vianen, hoewel zijnen eigendom, te verlaaten. Met zijne vlugt, verslapten alle handen, die tot hier toe werkzaam geweest waren.
Het is eene algemeen bekende waarheid, dat indien FILIPS zijne voorgenoome wraakzugt ter zijde gesteld, en de jalouzij hem niet in het harnas gejaagd had tegen de Landvoogdesse, welke hij de eer misgunde, van de rust hersteld te hebben, hij het bloed van duizenden zou gespaart hebben, en meester van zijne schatten en Landen zou gebleeven zijn. Doch de Tiran dorstende naar het bloed van ’s Lands ingezetenen, smeedde de verderflijkste aanslagen. Alle vertogen zijner eerlijke Raadslieden, alle de smeekingen zijner zuster hadden geen het minste vermogen, op zijne vereelte ziel, meer passende aan eenen beul, dan aan eenen Vorst, die ’t heil zijner onderdaanen zoekt. ALBA, een zijner bekwaamde Veldheeren, doch even bloeddorstig en tirannisch als FILIPS, moest, zo als wij op zijn Artikel gezien hebben, met een heirleger naar de Nederlanden trekken. Vergeefsch zogt de Landvoogdesse dit te weeren. Er volgde met ’er daad, het geen zij voorspeld had, namelijk een algemeene schrik en ontsteltenis in de harten der Nederlandens. Edelen en onedelen vlugtten bij duizenden ten Lande uit; de ongelukkige EGMOND en HOORNE alleen verwagtten hunnen beul, en strekten met veele anderen ten offer zijner onmenschlijkheid. MARGRETA, zig ten hoogden gehoond en beledigd achten, toen zij al het gezag in handen van den Hertog zag, en te menschlievend zijnde om langer ooggetuige te zijn van het vermoorden van zo veele braaven; en daarenboven met verachting aangedaan over het gedrag haars broeders, die aan den wreedaart duizenden van vonnissen, in blanko, met zijne hand ondertekend, had mede gegeeven, verzogt, om aan haare eer en geweeten te voldoen, haar ontslag.
Het zelve bekomen hebbende, verliet zij, met het begin van het Jaar 1568, de Nederlanden; wordende door de Landzaaten met traanen gevolgd. ALBA, die niemand liever dan haar zag vertrekken, deed haar, met een innig gevoel van vreugde, uitgeleide. Straks daar na toonde hij zijn onbeperkt gezag. De afkondiging der Bloedplakaaten, en bet bevel om dezelve ten strengste uit te voeren, was de welkomst groet, die hij den Nederlanders deed En op dat aan dit zijn gehaat bevel, met allen spoed, zou worden voldaan, werd door hem de Bloedraad opgeregt. Voor denzelven moesten gedaagd worden, allen die zig tegen de oprigting der nieuwe Bisdommen en tegen de Inquisitie verzet hadden; allen die bekend stonden, tot de Hervormden te behooren, enz. Indien zij voor dien Raad verscheenen, werden de strengste straffen over hun uitgesproken en ook daadelijk ten uitvoer gebragt. Binnen weinige maanden kwamen meer dan 1800 menschen door beuls handen om. Zie het Art. ALBA
De Nederlandens, hoewel reeds met eigen oogen ziende dat bij FILIPS, noch bij ALBA de minste menschlijkheid plaats had, werden daarin nog meer bevestigd, door de tijding, die uit Spanje herwaards kwam, en waar uit bleek, dat FILIPS zijnen zoon en Erfprins van Spanje zelfs niet gespaard had, maar aan zijne wraakzugt opgeoffert.
Deeze jonge Prins had, van zijne vroegste jeugd af aan, proeven gegeeven van een heftigen en oploopenden aart. En hoewel hij nooit blijken vertoonde van zeer bekwaam te zijn tot de Regeering, zag men, echter, niet onduidelijk, dat hij begeerde ’er aandeel aan te hebben. FILIPS, het zij uit wantrouwen, of uit ijverzugt, of om dat hij de onbekwaamheid van zijnen zoon kende, weigerde aan die begeerte te voldoen, en behandelde hem, in tegendeel. op eene zeer wantrouwende wijze; schenkende al zijn vertrouwen aan ALBA en anderen van zijne Raaden. Uit dien hoofde vatte de Erfprins een onverzoenlijken haat op, en schroomde niet, openlijk, zijns vaders bewind, bijzonder ten aanzien van de Nederlanden, te laaken. Hij verzette zig met alle zijne magt tegen ALBA , toen deeze derwaarts zou vertrekken. Aan het Hof werd hij verdagt gehouden, geheime bijeenkomsten gehouden te hebben met den Markgraaf VAN BERGEN en den Baron DE MONTAGNY. Ook meende men, dat hij een plan beraamd had, on in stilte zig naar de Nederlanden te begeeven, en zig aan he hoofd der misnoegden te stellen.
Eenige Hovelingen gaven ’er kennis van aan den Koning die, met de Inquisiteurs te Madrid daar over geraadpleegt hebbende, besloot, hem van zijne vrijheid te berooven. On dit werkstellig te maaken, begaf hij zig, in het midden van den nagt, naar het vertrek van den jongen Prins, verzeld van sommigen zijner Geheimraden en Lijfwagten. Na hem, op een barssen toon, zijne ongehoorzaamheid verweeten te heb ben, zeide hij, gekoomen te zijn, om als vader hem te straffen. Straks allen, die hem verzelden, hebbende doen vertrekken, beval hij den Erfprins, zig in rouwgewaat te kleeden, en gebood den Lijfwagten, een waakend oog op den Prins te houden, en hem in zijn vertrek te doen blijven, op straffe van den dood. De jonge Vorst toonde zig ten uitersten gebelgd over die onwaardige behandeling, en smeekte eerst zijnen vader, en daarna zijne wagters, een einde van zijn leven te maaken; verwijtende hem inmiddels zijne wreedheid. Onder het uitspreeken zijner redenen, wierp hij zig plotfeling in ’t vuur, en zou zig zelven hebben omgebragt, ware dit hem door de wagters niet belet geworden. Zijne wanhoop vervoerde hem, geduurende zijne gevangenis, tot razernij. Zomtijds vastte hij eenige dagen na elkander; dan wederom at hij allergulzigst, tragtende zig te verslikken, door de spijs zonder kaauwen door te zwelgen. Verscheiden Vorsten poogden vermindering van straf en genade voor hem te bewerken; dit zelfde deeden ook veele Spaansche Edelen. Maar FILIPS bleef onverzettelijk; natuur en liefde waren bij hem uitgedoofd. Na verloop van zes maanden, deed hij, door het Inquisitie hof, een vonnis tegen zijnen zoon opmaaken, en, onder dekmantel van dat vonnis, de ontmenschte vader en beul van zo veele duizend duizenden, een vergif voor hem bereiden, welk, in de maand Februarij, van het Jaar 1568, binnen weinige uuren, een einde maakte van het rampzalig leven van KAREL, Erfprins van Spanje, die toen den ouderdom van drieëntwintig Jaaren bereikt had.
Alle zijne onderdaanen stonden verbaasd, dat FILIPS geen gevoel van schaamte over dergelijke euveldaaden had. in de Nederlanden werd zijn naam niet dan met afgrijzen genoemd: ALBA pleegde aldaar, op naam des Kcnings, euveldaad op euveldaad. ORANJE was, met zijne komste, het Land en zijne moordzugtige klauwen ontweeken; waarom hij werd ingedaagd. Doch de Prins deed in het openbaar gantsch Europa zien, waarom hij weigerde daar aan te voldoen; gevende de teffens daar bij te kennen, wat onregt hem was aangedaan, met de opligting van zijnen zoon van de Hoogs School te Leuven, en deszelfs wegvoering naar Spanje; met de verbeurdverklaring van zijne goederen, enz. In dit lot van ORANJE moesten veele andere voornaame Edelen deelen, Eer de de Prins VAN ORANJE zijne toevlugt tot de wapenen nam, zogt hij FILIPS tot andere gedagten te brengen, door middel van den Keizer, die ook niet afliet, alle poogingen daar toe aantewenden; zendende ten dien einde zijnen broeder KAREL, Aartshertog van Oostenrijk, naar Spanje. FILIPS antwoordde den Keizer zijnen oom in deezer voegen: „ De strengheden, die men gebruikt had, waren onvoldoende geweest om de trotschheid en baldadigheid zijner Vlaamsche onderdaanen te beteugelen; en hij hoopte dat de Keizer zorge zou dragen, dat ’er geene troepen in Duitschland geworven wierden, door den Prins VAN ORANJE en deszelfs medegenooten.” Een antwoord van dien aart, aan den Keizer, veroorzaakte dat MAXIMILIAAN minder belang in de zaaken van FILIPS begon te stellen; en van hier dat hij de werving in Duitschland onverhinderd liet voortgaan. ORANJE, reeds voor lang, door de Vlamingen en andere Nederlanders, om bijstand en ondersteuning gebeeden, begon zig nu gereed te maaken, en bragt, met veele moeite, een Leger op de been; hij verliet zig in deezen op den bijstand van Koningin ELISABETH, van de Protestanten in Frankrijk, en ook van de Duitsche Vorsten. Niet minder dan hij, beijverde zig zijn broeder, Graaf LODEWYK VAN NASSAU. Spoediger gereed zijnde om te veld te trekken, besloot hij een aanvang te maken, met het doen van eenen aanslag op Groningen; j hij legerde zig zodanig, dat, terwijl hij aan die Stad alle gemeenschap afsneed met het nabuurig Land, echter de gemeenschap met zijne vrienden in Duitschland open hield.
ALBA daarentegen zond den Graaf VAN AREMBERG en den Graaf VAN MEGEN derwaarts, op w:er aannadering Graaf LODYK een nog voordeeiiger standplaats verkoos. Op het Art. Hertog VAN ALBA is verhaald op hoedanig eene wijze de Graaven VAN AREMBERG en MEGEN door LODEWYK en zijnen broeder ADOLF , omtvangen en geslagen wierden. Om dit verlies te boeten, en aan de wraakzugt te voldoen, deed ALBA de Graaven VAN EGMOND en HOORNE omhalzen; zie EGMOND. Na dien moordrol gespeeld te hebben, maakte hij zig gereed tot den optogt tegen Graaf LODEWYK, welken hij, in ’t midden van de maand Junij, naderde, en op wien hij de overwinning behaalde. Van daar begaf hij zig naar Groningen , Utrecht en Amsteldam, en andere plaatsen, om onderzoek te doen naar de Protestanten, en ten strengsten te doen straffen allen, die bij hem verdagt waren. Inmiddels kwam Prins WILLEM, met zijn Leger, aan de Maas, alwaar ALBA hem te vergeefsch den overtogt zogt te beletten. Als een bekwaam Veldheer vermijdde hij evenwel, met alle zorgvuldigheid, den strijd , en noodzaakte ORANJE, zijn Leger aftedanken, en naar Duitschland te rug te trekken.
Geduurende alle deeze bedrijven in de Nederlanden, was FILIPS bezig met den Oorlog in Granada, alwaar de Mooren , door zijn ondraagbaar bestier, insgelijks tot opstand waren aangespoor d. DON JAN VAN OOSTENRYK behaalde aldaar verscheidene overwinningen op die ongeiukkigen. In het Jaar 1571 geraakte hij ook in Oorlog met de Turken, om welken met kracht voorttezetten, hij zig met den Paus en de Venetiaanen verbond. Ook op hen bevocht DON JAN eene volkoomen zege, in den vermaarden Zeedag bij Lepante, op den 7 October. Maar in het Jaar 1572 liep hem de fortuin tegen. De dood van Paus PIUS; de vrede, welken de Venetiaanen met de Turken slooten; als ook het verlies , dat hij in de Nederlanden leed, bragten hem veel nadeel toe; van alle ‘t welk de oorzaak alleen aan hem zelven en aan ALBA moet worden toegekend, dewijl zij beiden van de gantsche wereld gehaat, en van niemand der Vorsten of onderdaanen bemind wierden. Koningin ELISABETH, aangespoord door Paus SIXTUS DEN V, deed hem veel afbreuk. En wat aangaat de ingezetenen in de Nederlanden, zij allen vervloekten hem, om den eisch van den twintigsten en tienden penning; ja zelfs ’s Lands Staaten, hoe ook gedrukt door de magt van dien tiran, kantten ’er zig manlijk tegen. Om, egter, de onnozelen te misleiden, had ALBA, op ’s Konings naam, in het Jaar 1570, een algemeen pardon doen afkondigen Doch het wantrouwen, gesprooten uit hunne voorgaande gedragingen, was oorzaak dat zeer weinigen aan dit gedrag gehoor gaven, en de meesten, zo veel de omstandigheden toelieten, zig tegen hem wapenden; als mede dat de Watergeuzen, schoon toevallig, hem den Briel ontnamen; welk verlies ALBA en zijne beulen, aan de Rotterdammers en anderen, met moorden en bloedvergieten, betaald zetteden. De Zeeuwen en anderen, ondertusschen waren, door het inneemen van den Briel, zo stout ge worden, dat zij zig openlijk tegen den tiran verklaarden, voo de vrijheid de wapenen aangordden, en den Oorlog binnens lands algemeen maakten.
Het waren niet alleen de Zeeuwen , maar ook de niet mir dappere Hollanders , die toonden, hoe zij, der slavernij en onderdrukkinge moede, het ijzeren juk wilden afwerpen. Enkhuizen was de eerde Stad in Noord-Holland, die de al schuwelijke ketens verbrak; veele andere volgde dat voetspoor. Doch te midden deezer goede vooruitzigten, leed de zaak de Protestanten een geweldigen schok, door den gevloekten Parijschen moord, waar van FILIPS voor den voornaamsten aan stooker gehouden werd. Ook deed de herneeming van Berge in Henegouwen, door ALBA, den moed der Nederlanders een weinig verflaauwen, niettegenstaande ORANJE alle pooginge aan wendde, om de Spanjaarden te benadeelen, en het het gelukte, FILIPS en ALBA te noodzaaken, van den eisch van den 20 en 10 penning aftezien; als mede den Staaten zo veel moed in te blaazen, dat zij eene vergadering te Dordrecht hielden, en aldaar met hem, dien zij als den eenigsten redder beschouwden, een verbintenis slooten. En, in de daad, zou den de zaaken een gantsch anderen keer genomen hebben, waren Amsteldam en Middelburg te beweegen geweest om t zijde van FILIPS te verlaaten; maar het gevloekte eigenbelang ’t welk nog heden de bron van verderf voor Neerlands vrije Staat is, speelde toen ook zijnen rol. Amsteldam en Middelburg, den streng dus vasthoudende, waren oorzaak van dt dood en het onheil van duizenden, wier bloed nog om wrake roept tegen hun, die toen het Stadsbestier in handen hadden. Getuigen zijn Naarden, Zutphen, Haarlem, en met andere Steden. Ja, hadde de onverzetbaare moed en standvastigheid van hun, die den Hervormden Godsdienst omhelst hadden, zulks niet verhinderd, die twee Steden zouden FILIPS op den waggelenden troon hersteld hebben.
Eindelijk hadden de Nederlanders het geluk, in het Jaar 1573 dat die Bloedhond, na het Land verwoest, ’s Konininsch schatkist uitgeput, en duizenden van weduwen en weezen gemaakt te hebben, het zelve, al vlugtende, met schulden overladen en een eeuwig afgrijzen der Natie, moest verlaaten. Vóór zijn vertrek had FILIPS tot Landvoogd, in zijne plaats, benoemd den Hertog VAN MEDINA CELI. Deeze vond den staat des Lands zodanig beroerd en voor den Koning onherstelbaar bedorven, dat hij spoedig om zijn ontslag verzogt, nog vóór het einde van dat zelfde Jaar naar Spanje te rugge keerde , en zijnen post overgaf aan Don LOUIS DE REQUESENS. Deeze was een man, niet min bekwaam in den krijg dan ALBA, doch bezat ongelijk veel meer verstands en gematigheid; hoedanigheden, van welke FILIPS meer goeds kon hoopen, en ook zou genooten hebben, hadde hij hem niet aan de nodige middelen, tot het voeren van den Oorlog, gebrek laaten lijden. Middelburg vond hij, bij zijne komste herwaards, door ORANJE belegerd. Zijn eerste werk was, eene pöoging om die Stad te ontzetten; doch ORANJE en de moed der Zeeuwen verhinderden hem hier in; niettegenstaande de wakkere en eerlijke MONDRAGON die Stad, niet min in gevaar van door hongersnood omtekoomen, even manlijk verdedigde, als naderhaud de gadelooze VAN DER WERP de Stad Leiden. Dit en de poogingen, door Graaf LODEWYK aangewend, om hem allen nadeel toetebrengen, bragten REQUESENS niet weinig in verlegenheid. Evenwel gelukte het hem, in den veldslag bij Mook, waar in de Graaf sneuveide, overwinnaar te blijven. Inmiddels ontbloot zijnde van penningen, om de Spaansche knegten te voldoen, sloegen deeze aan het muiten; ’t welk hem meer nadeel deed, dan de behaalde overwinning bij Mook hem voordeel had aangebragt. Geen geringe smart was ook voor hem de tijding , dat ’s Konings vloot, door de Zeeuwen geslagen, vernield en de manschap gevangen genomen was. In deeze bedrukte omstandigheid zogt hij, door middel van een even bedrieglijk pardon, de Nederlanders te verschalken; doch dit gelukte hem even min, als ALBA daar mede zijn oogmerk had bereikt. Daarenboven verspilde hij alle de magt, die hem nog overig was met het vermaarde beleg van Leiden; welk hij , in ’t oogenblik als hij meende meester van de Stad te zijn, moestopbreeken, en daar nevens nog de smaad onderigaan, van door de Spanjaarden als een verrader beschouwd te worden.
Alle deeze rampen deeden FILIPS zien, de onmooglijkheid om de Nederlanden door geweld te overmeesteren. Den Keizer, welken hij weleer zo barsch had afgeweezen, poogde hij. in het jaar 1575, te beweegen om eene bevrediging te bewerken; maar ook dit, alzo hij niet getrouw te werk ging, mislukte hem, na eenige vrugtelooze onderhandelingen. REQUESENS deed al wat konst en magt vermogt, om Zeeland magtig te worden. De togt der Spanjaarden naar Schouwen en Dulveland was eene onderneeming, zo stout als gevaarlijk; zij gelukte hem, en deed eenige Zeeuwsche Steden in zijne handen vallen. Zierikzee werd door hem belegerd, en gaf zïg, na een langduurig beleg, over. Maar hij leefde niet lang daar na. Het verdriet, dat hij had, van ontbloot van geld te zijn en het niet te konnen bekoomen, deed hem ten grave daalen, in het Jaar 1576.
Zijne ziekte hem belet hebbende, eenen opvolger te benoemen, nam de Raad van Staaten, op naam des Konings, het bestier in handen. Niet weinig werd deeze Raad in ’t naauw gebragt, door de muitzugt der Spanjaarden, die om niets anders dan orn geld riepen. Zij maakten zig meester van Aalst, en plonderden Antwerpen; waarom zij, door den Raad van Staaten, als muitelingen vogelvrij verklaard wierden. Het Jaar liep bijna ten einde, eer ’er iets met kracht tegen hem ondernoomen werd. Na de Gendsche bevrediging, op den 6 November gesloten, namen de zaaken, ten hunnen opzigt, een anderen keer. Men waande toen , dat Don JAN VAN OOSTENRYK zig als verdediger der vrijheid zou gedraagen; doch vond, integendeel, in hem een nieuwen stokebrand: zelfs was men genoodzaakt, bij vreemde Mogendheden, bijstand. tegen hem en zijnen aanhang te zoeken Met den aanvang van het Jaar 1577, traden de Staaten met hem in onderhandeling, en slooten, eenigen tijd daarna, een verdrag, ’t Bleek, echter, ras, dat geen Spanjaard in staat was om woord te houden. Duidelijk bleek dit aan zijne bemagtiging van het Kasteel van Namen, en aan de ontdekking van zijne verdere voorneemens. Dit alles had ten gevolge, dat de Landvoogdij, door de Vlamingen, aan dea Aartshertog MATTHIAS werd opgedragen; een Prins, die zo min de bekwaamheid als het vermogen bezat, om dat geene te verrigten, waar toe hij was aangesteld.
Na dat MATTHIAS reeds in het Land was gekomen, protesteerde DON JUAN, in het Jaar 1578, tegen deeze aanstelling. MATTHIAS onbekwaam bevonden zijnde om dien last te torschen, sloegen de Staaten het oog op den Hertog VAN ANJOU, van wien, als zijnde den broeder des Konings van Frankrijk, zij zig veel goed en een magtigen bondgenoot beloofden. Doch ook bij deeze keuze bleek het eerlang, dat de buitenlandsche Vorsten, geen belang dan hun eigen kennende, de regte werktuigen niet waren om de verdrukte vrijheid te herstellen. Deeze onzinnige Vorst betoonde zig eerder een vijand dan een vriend des Vaderlands: gelijk op het Art. ALENÇON duidelijk gebleeken is; waarom wij hier van zijne bedrijven niets behoeven te melden, maar ons weder tot FILIPS zullen wenden. Deeze, ten uiterste verstoord over het gedrag van zijnen natuurlijken broeder, Don JAN VAN OOSTENRYK, wiens moed hem zelfs verdagt was, koos thans een ander voorwerp, ter uitvoeringe van zijne heerschzugtige bevelen. ALEXANDER FARNESE, Prins van Parma, scheen hem daar toe de bekwaamdste, Ten dien einde moest hij de Spaansche troepen uit Italië naar de Nederlanden terug leiden. In allerijl volvoerde FARNESE zijnen last, en behaalde, met DON JAN, eene groote overwinning, in den veldslag bij Gemblours; waarop de overgave van eenige Steden in Vlaanderen volgde. Deeze verhaaste spoed, welken de Spanjaards maakten, was oorzaak dat men, met bovengemelden DON JUAN, een verdrag had aangegaan.
Doch deeze overleed nog in dat zelfde Jaar; zo dat de Staaten van een gevaarlijken vijand verlost werden. Na zijnen dood stelde FILIPS den jongen, doch te gelijk dapperen, voorzigtigen en onverschrokkenen PARMA in het bewind der Landvoogdij. In het eerste Jaar zijner Regeering, in het Jaar 1579 ondernam bij de belegering van Maastricht, en maakte, na een langduurig beleg en manlijke verdediging, ’er zig bij verrassing meester van. Ook werd, door zijn beleid, te Keulen eene vredesonderhandeling aangevangen; die echter, in het volgende Jaar, werd afgebrooken. Eer dit geschiedde, had FILIPS, door alle schijnschoone beloften, ORANJE zijne zijde zoeken te lokken; doch deeze had zig in geene onderhandelingen, die hem alleen betroffen, willen inlaaten, noch naar voorslagen van dien aart luisteren. FILIPS, wel voorziende dat alle zijne poogingen vrugteloos zouden afloopen; dat zijne schatkist werd uitgeput; en dat hij eindelijk een Land zou moeten missen, welks inwoonders, even als de leeuwen, ontembaar waren, zorgde inmiddels, om dit aanstaand verlies, in voorraad, te vergoeden, zig meester van Portugal te maaken, als wel verzekerd zijnde, dat hij de magtigste was, die, na den dood van.Koning HENDRIK, ’er aanspraak op zoude maken. Hij deed zijnen eisch: en om dien te doen gelden, verzelde hem de Hertog VAN ALBA, met een magtig Leger, naar Portugal, kort na den dood van Koning HENDRIK, die overleden was den 31 Januarij, van het Jaar 1580. Nog in dat zelfde Jaar vermeesterde hij dat Rijk,
Onder het voeren van den krijg, was, ondertusschen, in de Nederlanden het vermaard verbond van vereeniging te Utrecht gesloten, waar uit ORANJE zig alles goeds beloofde; door zijnen broeder, Graaf JAN VAN NASSAU, Stadhouder van Gelderland, had hij het zelve tot stand doen brengen, in het Jaar. 1579, Maar het had ten gevolge, dat FILIPS het banvonnis tegen ORANJE, dien hij onbuigzaam vond, had doen uitspreeken; beloovende daar bij 25,000 kroonen aan eenen ieder, die hem levende of dood zou overleveren, of van het leven berooveh. Had het den Prinse niet ontbrooken aan redenen, om zig tegen de indaaging van ALBA te verzetten, en de gantshe waereld te doen zien, hoe onregtvaardig hij behandeld werd, FILIPS gaf hem, door dit zijn gedrag, rog ruimer stoffe, om aan Europa te toonen wat monster de Koning was, die zelfs den Adeldom en den Hemel durfde belooven aan elk eenen, die zijnen moordlust wilde voldoen. Niet weinig wettigde het gemelde banvonnis den vermaarden stap, welken ’s Lands Staaten, in het Jaar van 1581, deeden, door den Koning vervallen te verklaaren van het regt der heerschappij; zie ’t Art. afzwering. In het volgende Jaar werd bijna voldaan aan de begeerte van FILIPS, alzo verscheiden Spanjaarden een verbond gemaakt hadden, om ORANJE te vermoorden. De aanslag te Antwerpen te werk gesteld, mislukte insgelijks. Men herhaalde dien, in het Jaar I583 doch met gelijken uitslag. Terwijl de Staaten nog worstselende waren met den Hertog van ANJOU, behaalde Parma veele voofdeelen. Maar behaagde bet den Hemel, den Staat, door den dood, van ANJOU te verlosfen, waar over men reden had verheugd te zijn, de hemelfche voorzienigheid gedoogde insgelijks , dat een omgekogte huurling, met naatne BALTHASAR GERARARDS, den Prinse VAN ORANJE in ’t Jaar 1584, het leven benam: een moord, die zelfs door weldenkende Roomschgezinden gedoemd werd, schoon ’er ook waren, die, om den Koning, als bet hoofd der moordenaaren, te behaagen, ’er openbaare vreugde over bedreeven,
FILIPS en PARMA hadden nu eindelijk hun doel bereikt, en ORANJE uit den weg geruimd; doch het was ’er verre af, dat zij daar mede het spel, gewonnen hadden. ‘s Lands Staaten namen terstond het besluit, zig mannelijk te verdedigen tegen alle openbaare en geheime vijanden. PARMA, wel ziende, dat met geveinsdheid of bedrog niets te winnen ware, nam zijne toevlugt tot de wapenen, naardien hij de Staaten, noch den jongen MAURITS bekwaam oordeelde, hem tegenstand te kunnen bieden. Het gelukte hem, Brussel, Gendt en andere Steden te bemagtigen. Ook moest Antwerpen, in het volgende Jaar, voor zijne magt bukken. In die benarde omstandigheden boden de Staaten de oppermagt aan den Koning van Frankrijk; doch de omstandigheden van dat Rijk niet gedoogende dezelve aanteneemen, wendde men zig tot de Koningin ELISABETH, die dezelve insgelijks afwees; meer, echter, uit Staatkunde, en uit haat tegen FILIPS, dan uit waare genegenheid voor de Nederlanden, met wier Staaten zij in onderhandelin trad, hun haare hulp beloofde, en den Graaf VAN LEICESTER, een snooden en bedrieglijken veinsaart, als Opperbevelhebber herwaards zond. Hoe ontrouw deeze handelde, en welk gedrag de Koningin zelve hield, is reeds gezegd op het Art. ELISABETH. PARMA ging voort met zijne krijgsverrigtingen. In de Jaaren 1585 en 1586, nam hij nu deeze, dan geene Stad in, en verloor wederom anderen. In het volgende Jaar werkten hem de Engelsche verraders JORK en STANLY bijzonder in de hand.
FILIPS, om zig zo wel op ELISABETH en haare onderdaanen, als op de Staaten te wreeken, schraapte alle zijne schatten bij een ter uitrustinge van eene ontzaglijke Vloot, aan welke de trotsche, schoon uitgemergelde Spanjaarden den naam van de onverwinlijke Vloot gaven. Doch ook deeze zijne bedoeling liep te leur: dewijl die kostbaare Vloot, door storm en onweder beloopen, en ten deele in de handen der Engelschen en Hollanders vallende, genoegzaam geheel en al verdelgd werd, in het Jaar 1588. FILIPS, om dien ramp voor zijne onderdaanen te verbergen, ontveinsde zeer kondig da smart, die hij daar over gevoelde, met te zeggen, dat hij dezelve wel had uitgezonden om tegen de vijanden, maar niet om tegen de elementen te strijd en. In dat zelfde Jaar had PARMA Bergen op den Zoom te vergeefsch belegerd; maar door verraad maakte hij'zig, in het Jaar 1589, meester van Geertruijdenberg. In het volgende Jaar moest hij, schoon tegen zijnen zin, zig met het Leger naar Frankrijk begeeven, alzo bij wel voorzag, dat de Nederlanders zig zijn afzijn ten nutte zouden maaken, zo als ook gebeurde. Nog in dat zelfde Jaar keerde hij terug. In het volgende Jaar maakte MAURITS verscheidene veroveringen. Niettegenstaande dezelve, moest PARMA eenen tweeden togt naar Fankrijk doen, alwaar FILIPS het vuur des oorlogs brandende hield, om de Franschen te beletten, aan de Nederlanders bijstand te verleenen, zonder te bevroeden, wat nadeel dit hem zelven toebragt. Zwaar was bet verlies, dat FILIPS leed door den dood van den Hertog VAN PARMA, die voorviel den 8 December van het Jaar 1592,
De Koning stelde vervolgens tot Landvoogd aan, Graaf PIETER ERNST VAN MANSVELD. Terwijl deeze, in het Jaar 1593, in Frankrijk bezig was, ging MAURITS, ten voordeele van den Staat, met zijne krijgsverrigtingen voort, en belegerde Geertruidenherg, Kort daarop gebood de Koning, dat de Graaf VAN MANSVELD het gebied over de Nederlanden zou afstaan aan ERNST, Aartshertog van Oostenrijk; welke daarop, in het Jaar 1593 , te Brussel het bewind aanvaardde. Niet lang daarna maakte MAURITS zig meester van Groningen; wordende de Stad en de Provintie daar door in het Bondgenootschap overgebragt, De Spaansche soldaaten, in Braband, bij gebrek van betaaling, wederom aan ’t muiten slaande, wierden door MAURTIS beschermd, met oogmerk om hen daar door, meer en meer, van de gehoorzaamheid aan Spanje te onttrekken. ERNESTUS VAN OOSTENRYK werd geen tijd gelaaten om goed of kwaad te doen: want hij stierf den 20 Februarij, van het Jaar 1594; hebbende tot zijnen opvolger gekooren den Graaf VAN FUENTES; welke keuze, kort daar na, door den Koning bekragtigd werd.
Deeze, kort vóór den dood des Hertogs van PARMA in de Nederlanden gekoomen, had, overeenkomstig de schriftelijke bevelen van FILIPS, geduurende het bewind van den Graave VAN MANSVELD en van den Aartshertog, een voornaam aandeel in het bestier van zaaken gehad. Op zijnen raad of gezag, had de Graaf VAN MANSVELD, op naam des Konings, een barbaarsch bevelschrift afgekondigd, waar bij alle gevangenen ter dood gedoemd, en ’s Konings troepen gelast werden , alles te vuur en te zwaard te verwoesten.
De Staaten gaven hierop een Manifest uit, waarin zij hunnen afkeer van alle die barbaarsche gruwelen te kennen gaven; maar tevens verklaarden, dat indien de Landvoogd zijn bevelschrift niet herriep binnen een bepaalden tijd, zij die zelfde wreedheid, ondanks hunne geaanheid, aan de troepen des Konings en zijne onderdaanen zouden vergelden. FUENTES had dat middel uitgedagt, om den oorlog daar door te korter te doen duuren, schoon het gedrag van ALBA hem had moeten overtuigen, dat deeze, door zijne wreedheid, alles het onderst boven had gekeerd.
FUENTES volhardde in zijne maatregelen, met een onbeperkte wreedheid. De Vlamingen klaagden nu even sterk, als ten tijde van GRANVELLE; deeze klagten werden gesterkt door die der Edelen, toen hij tot Landvoogd werd aangesteld. AARSCHOT en MANSVELD, vermeenende den voorrang boven hem te moeten hebben, ontsloegen zig van hunne bedieningen en verlieten de Nederlanden. FUENTES stoorde zig daar aan niet. In weinige maanden bragt hij ’t Leger des Konings in ontzaglijker staat, en onder beter tugt, dan zijne voorzaaten hadden kunnen doen.
Te nodiger was dit ten dienste van FILIPS, dewijl het bestand met Frankrijk ten einde liep, en dat Hof werklijk den ooriog verklaarde in het Jaar 1594, die, van wederzijde, met groote hevigheid gevoerd werd, in dat en het volgende Jaar.
In het laatstgemelde Jaar werd Grol door MAURITS belegerd, doch hij in zijn oogmerk verhinderd door den wakkeren MONDRAGON.
In het Jaar 1596 werd, in plaats van den Graave van FUENTES, de Aartshertog ALBERT VAN OOSTERNRIJK, Neef van den Koning, en jongste broeder van den Keizer, tot Landvoogd aangesteld. Zo dra Hertog ALBERT in de Nederlanden was gekoomen, vertrok FUENTES naar Spanje. Hoe deeze zig in de Landvoogdij gedraagen hebbe, en wat onder zijn bestlier voorviel, is reeds op zijn Artikel gezegd. De oorlog met Frankrijk werd met het vermogen, dat FILIPS nog overig was voortgezet, en Hulst in Vlaanderen, in dat zelfde Jaar, door den Landvoogd belegerd en ingenomen. Een zwaaren ramp leed de Koning, in dat zelfde Jaar, van de Engelsche en Hollandsche Vlooten, welke Cadix innamen en plonderden; (zie ESSEX) als ook in den veldslag bij Turnhout, waarbij Prins MAURITS eene volkomene overwinning behaalde. In het volgende Jaar veroverde de Aartshertog Amiens. Doch bet voordeel, daar mede behaald, kon in verre na niet opwegen tegen het nadeel, welk hij, in dat zelfde Jaar, door den voorspoed der Staatsche troepen, leed; maakende MAURTIS, geduurende het afzijn van den Landvoogd, zig van verscheiden Steden in Gelderland en Overijssel meester. Dit alles deed FILIPS haaken naar den vrede met Frankrijk. De Paus stelde al zijn vermogen te werk om dien te bewerken; doch Engelschen en de Nederlanden waren integendeel werkzaam om denzelven te verhinderen. Nogthans werd hij, den 2 Maij, van het jaar 1598, tot stand gebragt. Te meer had FILIPS zig hier toe bevlijtigd, om dat hij een ander ontwerp gesmeed had, welk hij, zonder tijdverzuim, wilde te werk stellen; namelijk om de heerschappij der Nederlanden, in schijn, over te dragen aan zijne oudste dogter, ISABELLA CLARA EUGENIA, welke hij den Aartshertog ALBERTUS VAN OOSTENRIJK ter vrouwe had toegeschikt. Op het Art. van den Aartshertog is reeds gezegd, welke snoodheid FILIPS daar omtrent geoefend, en onder wat dekkleed hij zijn bedrog verborgen had. Namelijk, zijne dogter zou ten bruidschat hebben de Nederlanden; doch indien zij, zonder kinderen natelaaten, vóór den Hertog, kwam te overlijden, zouden die Landen weder vervallen aan de kroon van Spanje. En het monster had,' reeds lang te vooren, door geheime middelen, de natuur zijner dogter buiten staat doen Stellen, om ooit kinderen te konnen baaren
Dus bedroog de wreedaart zijnen aanstaanden schoonzoon; en de Nederlanden zogt hij te begochelen met den afstand, als zullende daar mede van hem ontslagen zijn. Doch hier te Lande ontdekte men ras het bedrog, daar men wist dat de Aartshertog, bij de aanvaarding, moest zweeren, niets te zullen doen buiten voorkennis, zo wel als goedkeuring van den Koning; alle ’t welk naderhand, bij het aangaan van het Bestand, ten klaarsten kwam te blijken.
Deeze bedrieglijke overdragt beraamd zijnde, maakte de Aartshertog zig gereed, om naar Madrid te gaan, ter voltrekkingvan zijn huwelijk. Doch naauwlijks was hij op reize, of hij ontving de tijding van den dood des Konings,
Sedert twee Jaaren was FILIPS hevig gekweld geweest met de jicht, waar bij zig onlangs eene sleepende koorts en de waterzugt gevoegd hadden. Dit had zijne krachten niet weinig doen verminderen, en deed de bekwaamste Artzen oordeelen dat hij nog maar weinige weeken Ieeven kon. De Koning, hier van onderrigt zijnde, deed zig van Madrid naar ’t Eskuriaal voeren. Aan de Geneesmeesteren, die hunne vreeze te kennen gaven, dat bij daar toe te zwak zoude zijn, was zijn antwoord : Ik heb nogthans besloten , mijne Lijkstaatsie naar het Graf te verzellen. Na zijne komst op het Eskuriaal, verhief zig de jicht met dubbele woede, eerst in handen en voeten; en kort daar na in de knieën en borst. Daarenboven kreeg hij verscheide zweeren en gezwellen, die hem onlijdelijke pijnen veroorzaakten. Eenige verzagting vond hij, met die gezwellen te laaten openen; doch daar op volgde een nog ondraaglijker kwaal. De stoffe van zijne zweeren was van de etteragste en stinkendste soort, waarin gansche zwermen Luizen voortteelden, van welke hij, door konst, noch door middelen kon gered worden. In dien rampzaligen staat lag hij in een agteroverleggende houding, meer dan vijftien dagen meer dan vijftien dagen; in wlken tijd hij, echter, blijken gaf van geduldig in zijn lot te zijn. Alle de bijgeloovige Ceremoniën der Roomsche Kerk werden getrouw door hem in agt genomen. Het goed, dat hij deed, bestond in bevel te geeven tot het ontslaan der gevangenen, welke hij nu begon te begrijpen, te streng gehandeld te hebben.
Twee dagen voor zijnen dood, om zijnen zoon en zijne dogter ISABELLA gezonden hebbende, sprak hij met hun over de ijdelheid van alle menschelijke grootheid; gaf hem heilzaamen raad, met betrekking tot het bestuur hunner Staaten; en vermaande hen, op ’t allerernstigste, het Roomsche Geloof aan te kweeken en te handhaven. Na dat deeze hun met medelijden en droefheid verlaaten hadden, stelde hij order op zijne begraafenis, en stierf kort daar na, zonder dat iemand daar bij tegenwoordig was, om dat niemand, van wegens den stank, die uit zijn lichaam kwam, bij hem kon duuren, op den 13 September, van het Jaar 1593, in het 72 Jaar zijns ouderdoms, en het 43 zijner Tirannische Regeering. Hij was, in het Jaar 1533 getrouwd met MARIA, Prinsesse van Portugal, die in het Jaar 1545, in het Kraambedde van DON CARLOS overleed. In het Jaar 1554 hertrouwde hij MARIA. Koninginne van Engeland; zij overleed in het Jaar 1558. Hij trouwde, ten derdemale, met ISABELLA, dogter van HENDRIK DEN II, Koning van Frankrijk; deeze baarde hem ISABELLA CLARA EUGENIA en CATHARINA, Hertoginne van Savoije. Na dat hij zijne derde vrouw door vergif had doen ombrengen, trouwde hij ten vierdemaale, in ’t Jaar 1570, ANNA VAN OOSTENRIJK, dogter van Keizer MAXIMILIAAN, en won bij haar drie zoonen en ééne dogter, allen, behalven den derden, jong gestorven, die na zijnen vader Koning van Spanje werd, onder den naam van FILIPS DEN III. ANNA VAN OOSTENRIJK stierf in het Jaar 1580, niet zonder vermoeden van mede door vergif te zijn omgebragt. Waar van geene reden was, dan haar afkeer voor het levende verbranden er zo genaamde ketters.
Weinige Vorsten zijn ’er, van wier karakter verschillen der geschreeven en gesprooken is, dan van dat van FILIPS; en aangezien de reeks van Jaaren, die bij geregeerd heeft, en ’t geene in dat tijdperk voorviel, is dit karakter geenzins gemaklijk te schetzen. Het geen wij in dit Art. vermeld hebben, laat geenen twijffel over, of hij bezat, bij alle zijne onmenschelijke wreedheid en tirannij, een zeer groote doordringenheid en werkzaamheid, om als Vorst te regeeren. Zijne oogen waren gestaag gevestigd op ieder gedeelte van zijne uitgebreide Staaten. Alle de takken van het bewind sloeg hij naauwkeurig gade; hij ging, met onvermoeide oplettenheid, het gedrag zijner Staatsdienaaren na. In de keuze van hen en ook van zijne Legerhoofden, toonde hij een groote schranderheid. Nimmer gaf hij blijken van verblijd of neerslagtig te zijn. Zijne geaartheid was een van de heerschzugtigsten. In zijn voorkomen en handelwijze had hij iets trotsch en gestrengs; doch voor zijne Spaansche onderdaanen was hij gemakkelijk te naderen; hoorende, met veel geduld, hunne klagten en bezwaaren: en wanneer hij, door zijne staatzugt en valschen Godsdienstijver, niet weer houden werd, was hij geneigd hun behulpzaam te zijn. Dit is al de lof, die naar waarheid van hem gezegd kan worden.
Dat hij in de daad onopregt in zijnen ijver voor den Roomschen Godsdienst zou geweest zijn, is niet wel van hem te vermoeden; maar de Godsdienst, dien hij beleed, toen in een allerslegsten staat en van de bedorvenste soors zijnde, diende dezelve, naar maate zijne natuurlijke gesteldheid door de opvoeding bedorven was, om hem nog meer te bederven. Zij veroorloofde hem niet alleen, maar spoor de hem zelfs aan, om de haatelijkste en verschrikkelijklte misdrijven te begaan. Alhoewel eenen Vorst, in de bijgeloovige eeuw van FILIPS, wijs gemaakt kon worden, dat het vrij staat, het belang van den Godsdienst te bevorderen, door valschheid of door vervolging, is het, nogthans, te denken, dat, in een deugdzaam Vorst, de gevoelens van eer en menschelijkheid, bij veele gelegenheden, zouden hebben gezegepraald over de Inspraak van het Bijgeloof. Maar in her gantsch bestier van FILIPS treft men daar van niet een enkel voorbeeld aan. Hij schond ieder oogenblik de geheiligde verpligtingen, zo dikwijls de Godsdienst hem een voorwendzel verschafte, om ze te schenden ; en onder het gevloekte voorwendzel, van den Godsdienst voortestaan, oeffende hij, veele Jaaren achter een, de onmenschelijkste wreedheden, zonder eenige wroeging of naberouw.
Zijne heerschzugt, die uitspoorig, zijne wraakzugt, die onverzoenbaar was, zijne willekeurige neigingen , die geen tegenspraak duldden, spanden met zijnen bijgeloovigen ijver voor den Godsdienst zamen, en voerden den bioeddorstigen geest, die Romes Kerkleer in staat was hem inteprenten, veel verder, dan dezelve ooit bij eenigen Vorst, vóór of na hem, gegaan was. Onder de Spaansche Schrijvers zijn ’er, die hem den tijtel van FILIPS DEN VOORZIGTIGEN gegeeven hebben; hem afbeeldende als den wijsste en Godsdienstigste Vorst, die ooit den Spaanschen troon bezat. In den aanvang zijner Regeering gaf hij blijken van groote omzigtigheid. In zijne Krijgsbedrijven, en bij sommige gelegenheden, maakte hij grooter toebereidzelen, dan nodig waren, om zig vaneen goeden uitslag te verzekeren; maar zijn heerschzugt , zijn afkeer van de Protestanten waren te geweldig , om te dulden, dat hij handelde overeenkomstig de gezonde staatkunde en voorzigtigheid. Hij zou, zo als wij uit het voorige konden opmaaken, den opstand in Vlaanderen en andere gewesten hebben konnen voorkomen, hadde hij het snoer der Regeering in handen der Hertoginne VAN PARMA gelaaten, en geenen ALBA gezonden om de ingezetenen tot slaaven te maaken.
Hij zou, na de nederlaag van ORANJE, de vrije halzen der Nederlanders hebben konnen doen bukken onder het juk der Slavernij, indien hij zig niet door al te kostbaare onderneemingen had uitgeput. Hij zou, door de groote bekwaamheden van den Hertog van PARMA, deafgevallene gewesten weder tot gehoorzaamheid hebben konnen brengen indien eene onbezonnen heerschzugt hem niet had aangespoord om Engeland te veroveren, en zig van Frankrijk meester te maaken. In het laatst van zijn leeven waren zijne Legers nooit sterk genoeg, om zijne beraamde plannen ten uitvoer te brengen; en, nogthans. waren ze te talrijk voor zije middelen om ze te kunnen onderhouden. Weinige Jaaren verliepen ’er, waar in niet de soldaaten, uit gebrek van betaaling, aan 't muiten sloegen; waar door hem het grootste nadeel werd toegebragt. Gelijk ieder monster voor zijnen eigen schim beeft, zo schrikte ook FILIPS voor zijne getrouwste dienaaren, als zij te veel veroveringen maakten. Om hun dan te fnuiken, deed hij hun gebrek lijden aan het geen zij meest benodigd waren. Nimmer gaf hij gehoor aan de wijsste zijner Raadsmannen, die hem het schadelijke zijner wijd uitgestrekste bedoelingen voor oogen stelden. De heerschzugt deed hem altoos naar de bezitting van andere haaken, zonder agt te slaan op die hij van de zijne verloor. De Leezer maake hier op de proef, of men zodanigen Monarch den bijnaam van DE VOORZIGTIGE kan toekennen.
Men zie van hem alle de Geschiedschrijvers van zijnen tijd, en ook zijn leven, beschreeven door G. LETI, en R. WATSON; ‘t Leven en de Apologie van WILLEM DEN I en herleeze de Artikels in deeze zijne levenschets vermeld.