Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

APPINGADAM

betekenis & definitie

een groot vlek in de Groninger Ommelanden, onder ’t kwartier van Fievelingo. Men wil dat het onder ’t getal der Steden behoort. In den zeer zwaaren Groninger Watersnood, van den 12den en 13den November 1686 (waar door, in deeze Provintie, 1558 menschen verdronken, 631 huizen en schuuren geheel weg spoelden, en 616 andere zeer zwaar beschadigd werden, en 1387 paarden, 7861 stuks hoornvee om ’t leven geraakten), leed dit kwartier ook zeer groote schade.

Dan, bij dit alles had Appingadam het geluk, dat ’er geene menschen vermist werden; alleenlijk waren ’er drie huizen weggespoeld, en 13 zwaar beschadigd; ’er verdronken niet meer dan 2 paarden, en 12 ossen en koeijen. Dit vlek droeg voorheen alleenlijk den naam van Dam. ALTING geeft hier van het volgende bericht. De oudste geheugenis deezer plaatze is van ’t jaar 1231, bij EMO VAN WIRUM, die verhaalt, hoe de kerk van Damme en Fivelingo, in dat jaar, met de ban geslagen is. Omtrent het jaar 1254, toont MENCO dat Appingadamme met een Toren en Huis versierd was. Het schijnt uit de bouwvalligheden van Emetha opgereezen te zijn, na dat de mond van de Fivel reeds door aanspoeling verre verlopen was. Van de Schutzijlen besluit men zo als overal in gebruik is, dat de naam Dam aan die plaats gekomen is, met het bijwoord van Appinga; mogelijk van een geslacht, toen Adelijk, maar nu onbekend. Voor het zelve hebben de Fivelingen, door het voorbeeld van Emetha voorzichtig geworden, bij een plegtiglijk besluit der Zeelanden (eerst in de volgende Eeuwe) Stads Voorregten bekomen; waar thans naauwlijks iets van overig is; zijnde de Zijlen van de Fivel van daar weder naar Delfzijl overgebracht.

Het heeft heden den rang van eene Stad, en onder deeze niet van de minste; doch is zonder Vesten of Voorrechten, die de maat van een Dorp overtreffen. Het diep de Fivel fnijdt het midden door, daar het den naam van Damster Diep heeft. Het legt van Groningen 13000 schreden: en van den naasten oever der riviere de Eems 3000 schreden.

Onder de Gelderschen, welke met hunne stroperijen het de Nederlandsche Provintien zeer bang maakten, en geene van allen verschoonden, bevond zig, in ’t jaar 1536, een hunner Oversten, MEINARD VAN HAM genaamd, welke, door zijn onbezuist gedrag, tot een geessel voor het menschdom verstrekte. Hij zelf gaf zig den naam van GEESZEL GODS en SCHOPPEN KONING, om reden dat hij, volgens E. BENNINGA, in zijne Historie van Oost-Vriesland, bl. 686. de Groningers van wijd en zijd ontboden had met schoppen en spaden, om Appingadam sterk te maaken, Hij was, in de maand Maij des jaars 1536, in Groningerland gerukt, en had zig ter dier plaatze nedergeslagen, alwaar hij zig ongemeen sterk verschanste; zijn Leger werd aldaar met grof geschut voorzien; ’t welk de Groningers zeer wel wisten, door beleid van Hertog KAREL geschied te zijn: en zagen dus duidelijk, dat schoon hij zig onkundig hield van de bedrijven van deezen MEINARD, het, echter, zijn toeleg was, hen te onder te brengen.

Dus zocht KAREL zo wel die van Groningen, als MEINARD VAN HAM de Hollanders te misleiden; zeggende, dat zijn toeleg alleenlijk was, om ’t vervoeren van Krijgsvolk naar Koppenhage te beletten. De Groningers ondervonden dit nog nader, toen Hertog KAREL aan Graave ENNO verklaarde, dat hij op hun gestoord was, en zij zijne gunst niet weder bekomen konden, dan door hem toe te staan, een slot binnen Groningen optewerpen, en Appingadam met muuren te versterken. De Groningers, dus geprangd, bragten hunne klagten voor de Landvoogdesse MARGARETA, en boden aan, den Keizer, als Graaf van Holland, en Heer van Friesland en Overijssel, ook als hunnen Heer te willen aanneemen en erkennen, mids hij hun hulp tegen de Gelderschen zond. De Landvoogdesse, die zig hier op niet lang beraadde, zond terstond den Stadhouder van Friesland naar Groningen, om de hulde, in ’s Keizers naam, aldaar te ontvangen. Kort daar op sloeg SCHENK het beleg voor Appingadam, en bemagtigde de Schans te Delfzijl, van waar MEINARD VAN HAM zijnen voorraad kreeg. Doch Appingadam was zo wel voorzien en versterkt, dat, volgens PONTANUS, het beleg tot in November duurde; wordende, op den 12den van die maand, bij verdrag, aan den Stadhouder van Holland overgegeeven. De Oversten MEINARD VAN HAM en BEREND VAN HAKVOORT bleeven krijgsgevangen, en werden naar Vilvoorden in Brabant gezonden, daar zij eenigen tijd in hegtenis zaten.

Apostelhuis was weleer een wooning voor 12 oude mannen, die daarin van het noodige voorzien werden; behoorende onder het gebied van het Dorp Mierlo, op den weg naar Helmont.

< >