Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie O
- Omschuiven
- Omschulpen
- Omschuren
- Omschutsel
- Omschutten
- Omsingelen
- Omsjokken
- Omsjouwen
- Omslaan
- Omslachtig
- Omslag
- Omslagboor
- Omslagdoek
- Omslager
- Omsleepen
- Omslenteren
- Omslepen
- Omsleuren
- Omslingeren
- Omsloffen
- Omsluieren
- Omsluipen
- Omsluiten
- Omsmakken
- Omsmeden
- Omsmelten
- Omsmijten
- Omsnellen
- Omsnijden
- Omsnijder
- Omsnoeren
- Omsnorren
- Omsnuffelen
- Omsollen
- Omspaden
- Omspannen
- Omspartelen
- Omspatten
- Omspelden
- Omspelen
- Omspinnen
- Omspinsel
- Omspitten
- Omspoelen
- Omspoelsel
- Omspoken
- Omspraak
- Omspringen
- Omstaan
- Omstaand
- Omstampen
- Omstander
- Omstandig
- Omstandigheid
- Omstandiglijk
- Omstapelen
- Omstappen
- Omstaren
- Omsteken
- Omstemmen
- Omstempelen
- Omstevenen
- Omstieren
- Omstikken
- Omstiksel
- Omstoomen
- Omstootbaar
- Omstooten
- Omstormen
- Omstorten
- Omstralen
- Omstraten
- Omstreek
- Omstreeks
- Omstrengelen
- Omstrepen
- Omstrikken
- Omstrompelen
- Omstrooien
- Omstroomen
- Omstroopen
- Omstuiken
- Omstuiven
- Omstulpen
- Omsturen
- Omstuwen
- Omsuffen
- Omsuizen
- Omsukkelen
- Omtasten
- Omtellen
- Omtiegen
- Omtieren
- Omtimmeren
- Omtobben
- Omtocht
- Omtogen
- Omtollen
- Omtonnen
- Omtooveren
