(snoerde om, heeft omgesnoerd), (w. g.) om het lijf snoeren : terwijl zijn schildknaap hem het harnas omsnoerde;
— (omsnoerde, heeft omsnoerd), (dicht.) als een snoer omgeven, al? een snoer of band om iets bevestigd zijn : wien moet het Graaflijk goud het blonde hoofd omsnoeren ?