Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie O
- Omwindsel
- Omwippen
- Omwisselen
- Omwoelen
- Omwolken
- Omwonend
- Omwoners
- Omwreken
- Omwriemelen
- Omwrijven
- Omwrikbaar
- Omwrikken
- Omwringen
- Omwroeten
- Omwuiven
- Omwurmen
- Omzagen
- Omzakken
- Omzaten
- Omzeg
- Omzeggen
- Omzeilen
- Omzeiler
- Omzendbrief
- Omzenden
- Omzet
- Omzetijzer
- Omzetsel
- Omzetspade
- Omzetten
- Omzetting
- Omzichtelijk
- Omzichtig
- Omzichtigheid
- Omzien (1)
- Omzien (2)
- Omzitten
- Omzittend
- Omzittenden
- Omzitters
- Omzoeken
- Omzoomen
- Omzwaai
- Omzwaaien
- Omzwabberen
- Omzwachtelen
- Omzwalken
- Omzwalpen
- Omzwemmen
- Omzwenken
- Omzwermen
- Omzwerven
- Omzwerver
- Omzweven
- Omzwiepen
- Omzwier
- Omzwieren
- Omzwikken
- Omzwoegen
- On (1)
- On (2)
- Onaandachtig
- Onaandachtigheid
- Onaandoenlijk
- Onaandoenlijkheid
- Onaangedaan
- Onaangediend
- Onaangekleed
- Onaangeleund
- Onaangemeld
- Onaangemerkt
- Onaangenaam
- Onaangenaamheid
- Onaangeraakt
- Onaangeroerd
- Onaangesproken
- Onaangetast
- Onaangevuld
- Onaangezien
- Onaangezocht
- Onaanlokkelijk
- Onaanmerkelijk
- Onaannemelijk
- Onaansprakelijk
- Onaanstootelijk
- Onaantastbaar
- Onaantastelijk
- Onaantrekkelijk
- Onaanvaard
- Onaanzienlijk
- Onaardig
- Onaardigheid
- Onachtzaam
- Onachtzaamheid
- Onadellijk
- Onadellijken
- Onafgebroken
- Onafgedaan
- Onafgesneden
- Onafgewend