Definities van Drentsche spreekwijzen in de Ensie B
- beslommern
- beslot
- besmoezen
- besnien
- besnirten
- besnuien
- bespeulen
- bespieren
- bespottern
- besprèken
- bessem
- best
- bestaon
- besteen
- bestendig
- bestevaar
- bestoeven
- besturen
- bestuur
- beteun
- betien
- betoefd
- betoeterd
- betrekken
- betten
- betugen
- beugel
- beuk
- beulen
- beun
- beurt
- beurtdeenst
- beurtwa(o)gen
- beus
- beust
- beuten
- beuze
- bevallig
- bevaoren
- bevatten
- bevoelen
- bevrachten
- bevreen
- bevreten
- bevrind
- bewaardeelde
- bewarpen
- bewaskeren
- bewinnen
- bewisien
- bewissen
- bezachten
- beze
- bezeen
- bezeerigen
- bezetten
- bezik
- bezitten
- bezoepen
- bezörgen
- bezuken
- bezwaor
- bezwimen
- bibel
- biel
- bien
- bier
- biester
- biesterbos
- biet
- bietertien
- biethap
- biezejager
- biezen
- big
- bij
- bijbrengen
- bijdagen
- bijgaon
- bijkomen
- bijschikken
- bijspieze
- bijwörp
- bijzinnig
- bikselen
- biksteen
- bilder
- billewaegen
- binde
- bindeldoek
- binder
- birzen
- bisse
- bit
- blad
- blakertien
- blaks
- blakstil
- blankslachter
- blaor(e)