bissen (Dalen, Ruinen, Lhee, Dwingeloo, Koekange), R.wold); birzen (Vries, Witten, Schoonebeek, Dalen, Halen, in de Oostelijke venen) of beerzen (Zweeloo, Valte, Borger, Annen, Eext, Rolde, Zuidlaren, Vries, Peize), beerzeln
hard loopen van koeien in de weide, met den staart omhoog, b.v. als ze door de warmte of door horzels geplaagd worden. Hiervan beerzeltied (Borger, enz.) en birzig, dat ook driftig, haastig, druk bezig beteekent. Beerzen wordt te Eext ook van personen gezegd in den zin van hard loopen. In verband hiermede gebruikt men de zegswijze: de beers in de staart hebben voor zeer veel haast maken, bv. in "Siemen aan 't vrijen"; te Ruinerwold de bis onder de staart hebben.