bije (Dwingeloo, Ruinen, R.wold), bai (Peize)
bij. Annen, Zuidlaren, enz. iem. Te Balinge is bij = korf met bijen en iem = bij, te Zweeloo, Emmen, Rolde, Halen beide iem, b.v. hoeveul iemen he j?= hoeveel korven. Zoo ook vroeger: Soo een jonck ijme (onz. gesl.) ofte swarm mochte vervliegen (Dr. Landr.). Mien olde bije in Z.-Dr. schertsend voor mijn moeder (vgl. beie). Zegswijze: de op d' bijen (iemen) past, komp ok wat van d' hönnig too (Eext). Hiervan bijker (R.wold), Borger iemker, Halen iemenbijker. Een toenbijker is een bijenhouder in 't klein, die niet met den wagen naar Groningerland reist, maar zijn korven achter den toen houdt. Bijenbikkertien (Ruinen, R.wold), iemenbîkkertien (O. en NO.-Dr.); iemenpikkertien (Rolde, Halen, ook Eext), bijmies (Norg, Eelde) − koolmees die op de bijen aast.