Drentsche spreekwijzen

Dr. J. Bergsma (1906)

Gepubliceerd op 17-04-2025

beteun

betekenis & definitie

betuun, beteund

schaarsch, schraal, armoedig, weinig: te Hoogeveen, Diever duur: beteunde waar, een beteune tied (ook Norg, Zuidlaren, Ide, Halen, Ruinen, R.wold); 't geld is er krap, 't is 'n beteunde waar (D. V. 1846); de eerappels bint, cint er betuun (Zuidlaren, Gasselte, Borger, Dalen, Valte); 't is beteun met de eier; 'n beteun beetie (Eext); 't is er heel beteun, armoedig (Halen, Koekange); beteune gezichten zetten, trekken.

< >