Tijdens een stevige regenbui ontstaan op allerlei plaatsen kleine beekjes, waarvan het water onmiddellijk op zoek gaat naar het laagste punt in de buurt. Vooral in heuvelachtig terrein is de bodem zeer spoedig bedekt met een netwerk van zulke beekjes, die tenslotte uitmonden in een of meer grote stromen.
Langs die ‘hoofdaders’ wordt het hemelwater zo snel mogelijk naar de dichstbijzijnde rivier gevoerd. In het klein geeft dit watertransport na een hevige regenbui een goed inzicht in het karakter van een stroomgebied en in de wijze waarop een rivier ontstaat en wordt gevoed.Want ook een rivier, hoe groot en hoe breed ook, begint haar bestaan als een klein, onaanzienlijk beekje. Dat beekje wordt gevoed door het water in de buurt; water, dat vrijkomt door het wegsmelten van sneeuw; dat uit onderaardse bronnen omhoog komt borrelen of dat tengevolge van voortdurende regenval in de omgeving terecht komt. Aanvankelijk heeft het pasgeboren riviertje nog voldoende aan een kleine bedding. Maar als het ontstaansgebied van de stroom steil is en bergachtig (en meestal is dat het geval) groeit de rivier snel in om vang en snelheid. Haar inhoud wordt groter, doordat andere beekjes in haar bedding uitmonden. Het kolkende water ondermijnt de bergwanden en sleurt stukken rots en stenen mee, die op hun beurt een geul slijpen in de rotsbodem.
Op die manier wordt de bedding van zo’n rivier steeds dieper. Tegelijkertijd wijken de wanden van die bedding steeds verder terug zodat tenslotte - na een proces van eeuwen overigens - een brede vallei ontstaat. Soms kunnen zulke oude riviervalleien gigantische afmetingen aannemen. Een goed voorbeeld daarvan is de Grand Canyon van de Amerikaanse Coloradorivier: een dal van 1800 meter diep in een hoogvlakte van veelkleurig gesteente. De Grand Canyon is een van de indrukwekkendste natuurmonumenten ter wereld; het resultaat van het werk, dat in de loop van miljoenen jaren verricht is door het water van de Colorado en van alle zijrivieren, die in haar bedding uitmonden.
De uitslijpende kracht van een rivier is afhankelijk van het niveau van de zee, waarin ze uitmondt - want beneden dat niveau komt de stroom natuurlijk niet. De slijpende werking van een rivier houdt eveneens op als het water zich een zodanige bedding heeft uitgevreten, dat het op de snelst mogelijke wijze naar zee kan stromen.
Als er in de bedding van een rivier ‘trappen’ ontstaan, waarlangs watervallen zich naar beneden storten, zal het water zijn uiterste best doen deze hinderpalen uit de weg te ruimen. Op die manier werkt de natuur ijverig aan het opruimen van de beroemde Niagarawatervallen. Die arbeid verloopt echter zo langzaam, dat nog heel wat generaties zullen kunnen genieten van dit prachtige schouwspel op de grens van Canada en de Verenigde Staten.
Een rivier verricht niet alleen maar afbrekend werk. Op andere plaatsen zet het water namelijk op grote schaal slik af en ontstaat heel langzaam nieuw land. Een deel van Nederland en België is op deze manier ontstaan: door slikafzetting en deltavorming van enkele grote rivieren. Afzettingsverschijnselen treden vooral op als de stroomsnelheid van de rivier gering geworden is en het meegevoerde materiaal dus kans krijgt te bezinken. Over het algemeen is het zo, dat de rivier afbrekend werkt in haar bovenloop, waar de stroomsnelheid nog groot is. Het opbouwende werk wordt gedaan in de benedenloop van een rivier; dicht bij de monding dus waar de snelheid van het water erg gering is geworden.
In de loop van haar geschiedenis maakt een rivier over het algemeen drie perioden door. In haar jeugd stroomt ze met grote snelheid door een steile, V-vormige bedding; op middelbare leeftijd wordt die bedding aanzienlijk verbreed en verdiept door de kracht van het water en de vernielende werking van de meegevoerde rotsfragmenten; op haar oude dag heeft haar bedding ongeveer een diepte bereikt, die gelijk is aan het niveau van de zeespiegel, is ze opvallend breed geworden en is de stroomsnelheid sterk teruggelopen.
In de meeste moderne landen zijn de stroomgebieden van de belangrijkste rivieren met elkaar verbonden door middel van door de mens gegraven kanalen. Op die manier ontstaat een net van belangrijke waterwegen, waarin in onze tijd vooral materialen worden vervoerd, die te zwaar, te omvangrijk of te onbelangrijk zijn om over de weg, via de rails of door de lucht te worden getransporteerd.
In landen, waar het vervoer te water een grote rol speelt (ook in het onze dus), zijn de rivieren zoveel mogelijk aan dat doel aangepast. Er zijn dammen in gebouwd om de stroomsnelheid te regelen; de oevers zijn beschoeid en van dijken voorzien; de meeste bochten zijn afgesneden. In andere landen wordt het water van grote rivieren gebruikt voor het bevloeien van droge gebieden of wordt de snelheid van het water op vernuftige wijze omgezet in elektriciteit.
Eén blik op de kaart van Nederland toont aan hoe belangrijk de rivieren vooral in het verleden voor de Nederlanden zijn geweest. Een groot aantal steden blijkt namelijk ontstaan te zijn op de oevers van belangrijke rivieren, die vóór de komst van auto en trein het belangrijkste middel waren om in contact te blijven met andere delen van het land en van Europa.