Oceaanschepen volgen vastgestelde zeewegen: routes, waarvan zelden afgeweken wordt en die aan hun begin- en eindpunt gewoonlijk een grote stad hebben. Zulk een stad noemen we een zeehaven.
Routes en havens van de scheepvaart staan ingetekend op sommige wereldkaarten, waarvan er een op deze pagina’s is afgedrukt. Duidelijk is op die kaarten te zien, dat allerlei zeewegen bij elkaar komen in belangrijke havensteden als Londen, New York, Rotterdam en Antwerpen. Andere havensteden zijn slechts door één zeeroute met de rest van de wereld verbonden. Sommige steden op de kust liggen zelfs helemaal niet aan het begin of het eind van een zeeweg. Voor dat alles zijn verscheidene redenen.Een grote zeehaven moet op de eerste plaats over een uitstekende en moderne havenoutillage beschikken. Dat betekent: over een bassin, waar de schepen voor anker kunnen gaan en waar ze beschermd zijn voor de nukken van de zee. In een goede zeehaven moeten de afgemeerde schepen veilig zijn voor de ergste storm, die buitengaats woedt. Zo’n bassin moet bovendien diep genoeg zijn om de oceaanreuzen van onze tijd ongehinderd binnen te laten lopen. De kielen van zulke schepen mogen de bodem natuurlijk niet raken. De bodem van zo’n haven moet bovendien niet te zacht en niet te hard zijn, want anders zouden de schepen er hun anker niet kunnen uitwerpen.
Het havenbassin moet bovendien zo groot zijn, dat grote zeeschepen er ongehinderd kunnen keren of elkaar zonder schade kunnen passeren. Goede zeehavens moeten eigenlijk het gehele jaar door ijsvrij zijn.
Ook aan het land rondom de haven worden eisen gesteld. Het moet vlak en stevig genoeg zijn om havengebouwen en havenwerktuigen te kunnen dragen; het moet uitgerust zijn met pieren, dokken en kades, waar de schepen kunnen lossen en laden of waar ze gerepareerd kunnen worden. Sommige havens (zoals die van Antwerpen) hebben sluizen nodig om het water bij eb te kunnen vasthouden in de bassins. En verder moet een goede zeehaven uitgerust zijn met uiteenlopende hulpmiddelen als opslagloodsen, kranen, liften, spoorwegrails, silo’s, vloeistoftanks, sleepboten, graanzuigers en hefwerktuigen. Veel kustplaatsen met kleinere havens voldoen niet aan al die voorwaarden - en dat is de reden, waarom ze niet voorkomen op de kaart van zeeroutes en zeehavens.
Ook goede havens tonen grote onderlinge verschillen. De haven van de Braziliaanse hoofdstad Rio de Janeiro bestaat uit een brede baai, die aan drie zijden door land is ingesloten; de havens van New York, Londen, Hamburg en Sjanghai bestaan uit diepe, ruime riviermonden ; de havens van Rotterdam en Amsterdam liggen ver landinwaarts en kunnen alleen via brede en diepe kanalen bereikt worden. Sommige goede zeehavens zijn door de natuur gevormd ; andere zijn geheel door de mens gegraven. Aan veel havens moet voortdurend gewerkt worden om bassin en aanvoerkanalen op diepte te houden.
Een goed havenbassin alleen is overigens niet voldoende om van een stad een grote zeehaven te maken. Daar is ook voor nodig, dat het achterland van de stad dichtbevolkt is met mensen, die in grote hoeveelheden exportgoederen vervaardigen en zelf allerlei importgoederen nodig hebben. Aan die voorwaarden voldoen bijvoorbeeld Amsterdam en Rotterdam uitstekend; behalve Nederland behoort ook het sterkst geïndustrialiseerde deel van Duitsland via de Rijn tot hun achterland. Dit betekent dat ook uitstekende weg-, spoorweg- of waterverbindingen tot de noodzakelijke uitrusting van een zeehaven behoren. Grote havens liggen niet altijd aan de zee. Behalve Rotterdam en Amsterdam zijn de Canadese havens in het gebied van de Grote Meren daar goede voorbeelden van.