(551 - 479 v.Chr.) 2500 jaar geleden was het leven in het Chinese Rijk erg moeilijk. Roversbenden stroopten het land af, de regering was zwak en heel vaak onrechtvaardig en de bevolking was hopeloos arm.
In die tijd werd een van de grootste Chinese denkers geboren. Hij heette K’ungfu-tse, een naam, die wij in het Latijn vervormd hebben tot Confucius.Confucius stamde uit een adellijke familie, maar zijn ouders waren doodarm. Zijn vader stierf toen Confucius drie jaar oud was en onder leiding van zijn moeder groeide hij op tot een rustige, leergierige en nadenkende jongeman.
Confucius, die overal ellende om zich heen zag, wilde tenslotte een poging doen om de mensen te helpen. Hij verliet zijn ouderlijk huis en begon aan zijn landgenoten uiteen te zetten hoe ze ook als arme mensen gelukkig konden zijn. Hij leerde zijn aanhangers eerlijk te zijn en vriendelijk; hun ouders te eren en hun leiders te gehoorzamen. Hij predikte ook, dat een goed mens nooit aan zijn woede moet toegeven en dat hij zijn lot geduldig moet aanvaarden. Veel van Confucius’ leerstellingen werden verzameld en opgeschreven. Ze lijken veel op de uitspraken in de Bijbel; een van Confucius’ regels luidt bijvoorbeeld: ‘Doe anderen niet aan wat ge niet wilt dat anderen u aandoen’.
Omwille van zijn wijsheid werd Confucius aangesteld als hoofd van een Chinese provincie. Hij deed zijn werk uitstekend maar anderen werkten hem tegen. Omdat Confucius niet in de strijd geloofde, ging hij vrijwillig in ballingschap; hij verliet liever zijn streek dan het tegen vijanden op te nemen. Jarenlang trok hij van provincie tot provincie en verkondigde zijn leer aan allen, die naar hem luisteren wilden. Confucius legde er altijd de nadruk op, dat hij een doodgewone sterveling was. Maar na zijn dood werden te zijner eer overal in het land tempels opgericht en zijn leer groeide uit tot een van de grootste godsdiensten van de wereld: het Confucianisme. Meer dan 300.000.000 mensen (voornamelijk in Azië) noemen zich tegenwoordig volgers van deze grote Chinese wijsgeer.