Van de zeven werelddelen, waarin we de aarde gewoonlijk verdelen, is Azië duidelijk het grootste. Het is groter dan Europa en Afrika samen; van het noorden naar het zuiden strekt het zich uit over een afstand van 8000 kilometer en het reikt van de poolcirkel tot over de evenaar.
Het oostelijk deel van dit reusachtige continent staat bekend als het Verre Oosten; het gedeelte van Azië, dat aan de Middellandse Zee grenst, noemen we het Nabije Oosten en een gedeelte daarvan kennen we als het schiereiland Klein-Azië. In Azië woont meer dan de helft van de wereldbevolking. Die geweldige hoeveelheid mensen is echter zeer ongelijk over het Aziatische continent verdeeld. Sommige gebieden zijn overdekt met grote steden en kampen met een ernstig bevolkingsvraagstuk; in andere streken kan men dagenlang reizen zonder ook maar één mens te ontmoeten. Wie iets meer weet over het klimaat en de bodemgesteldheid van Azië zal spoedig ontdekken wat daarvan de oorzaak is. Het uiterste noorden van Azië ligt zó dicht bij de Noordpool, dat de winters er bijna ondraaglijk zijn.
De weinige mensen, die in dat gebied wonen, moeten soms temperaturen doorstaan van meer dan 50° onder nul. Ver in het zuiden zijn de weersomstandigheden heel anders - maar even onplezierig. Een groot deel van het j aar heerst daar een benauwende, tropische hitte met temperaturen van 30 a 40° Celsius. Bitter koud is het ook in de indrukwekkende berggebieden van Azië, die hoog boven de zeespiegel liggen. Zo’n gebied is bv. het Himalayagebergte, waartoe de 25 hoogste toppen van de wereld behoren. Andere delen van Azië daarentegen liggen ver beneden de zeespiegel; vaak zijn het dorre, onvruchtbare woestijnen, waar nauwelijks leven te bespeuren is; soms zijn ze overdekt met zoutmeren.
In al deze gebieden is er voor de mens geen plaats; ze liggen verlaten en vaak zijn ze nog nimmer door mensenvoeten betreden. Aan de andere kant liggen ook de twee grootste en vruchtbaarste landbouwstreken van de wereld op Aziatisch grondgebied. De ene is China, het andere India - sommige delen van deze twee landen behoren tot de dichtstbevolkte gebieden van de aarde. Tot de natuurlijke rijkdommen van Azië behoren behalve deze vruchtbare gronden ook grote voorraden olie en andere mineralen. Veel van deze schatten zijn echter nog altijd niet ontgonnen. Veel geleerden zijn van mening, dat de eerste mensen in Azië geleefd hebben.
In ieder geval staat het vast, dat er tienduizenden jaren geleden al mensen woonden in de vruchtbare streek tussen Eufraat en Tigris, het zg. ‘Tweestromenland’. Reeds heel vroeg hadden de volkeren in deze streek een hoge trap van beschaving bereikt, evenals de Chinezen en de bewoners van de Indusvallei in India. Om de geschiedenis van Azië te schrijven zouden dertig boeken van deze omvang nog niet voldoende zijn. Ze zouden vertellen van meedogenloze veroveraars en wrede tirannen; ook van hoog beschaafde regeringen en volken; van de opkomst en het verval van machtige rijken (Babylon, Perzië); van de stichters van grote wereldgodsdiensten (Christus, Mohamed, Confucius, Boeddha); er zouden beschrijvingen in staan van honderden uitvindingen, die op Aziatische bodem gedaan zijn en die later door de gehele wereld werden overgenomen. Een lange en bonte rij mensen zou ons in die dertig boeken voorbijtrekken; ze zouden zorgen voor een boeiende geschiedenis, die de lezer niet licht meer zou vergeten. Tegenwoordig is Azië verdeeld in meer dan dertig zelfstandige landen.
De bewoners van die landen spreken allen verschillende talen; er zijn verschillende godsdiensten en gebruiken en hun huidskleur varieert van het geel van de Chinezen tot het diepe zwart van de pygmeeënvolken van Maleisië. Sommige landen zijn erg klein. Libanon bijvoorbeeld is kleiner dan Nederland en heeft maar anderhalf miljoen inwoners. Vergelijk dat eens met de reus China, waar niet minder dan 600 miljoen mensen leven! Een ander, reusachtig deel van Azië is Siberië in het noorden. Het behoort tot de Sovjet-Unie, die druk bezig is dit destijds verlaten gebied te bevolken en er landbouw en industrie te vestigen.Azië verkeert momenteel in een periode van grote onrust. Na de tweede wereldoorlog hebben verscheidene landen (o.a. Indonesië, het vroegere Nederlands-Indië) hun onafhankelijkheid verworven; andere hebben een nieuwe regeringsvorm gekregen en nog steeds vinden er politieke en sociale veranderingen plaats, die gepaard gaan met strijd en verwarring. In die onrust schuilt ook voor de westerse wereld een gevaar. Vooral China, dat in het communistische kamp terecht gekomen is en zich de laatste tijd nogal strijdlustig toont, is een land, dat in de toekomst een ernstige bedreiging kan vormen voor de vrede in de wereld.
Zevenhonderd jaar geleden maakte de Italiaanse ontdekkingsreiziger Marco Polo een grote reis door het boeiende rijk van Azië. Zijn tocht was een avontuur - zoals een reis door dit geweldige werelddeel ook in onze dagen nog een avontuur zou zijn. Een ondernemende reiziger, die in Jerusalem zou starten voor een reis naar Sjanghai, zou 8000 kilometer voor de boeg hebben. Zijn tocht zou hem door de meest onherbergzame gebieden van de aarde voeren, maar tegelijkertijd ook door de vruchtbaarste streken van onze planeet. Hij zou gebieden bereizen, die gelijk liggen met de zeespiegel om enkele weken later te worstelen met de barre gebergten van Thibet. Hij zou rivieren moeten doorwaden, wilde dieren moeten bevechten, overvallen worden door struikrovers en gastvrij worden ontvangen door wijze monniken, die in eeuwenoude kloosters wonen.
Zijn voedsel zou variëren van drooggekookte rijst tot gebakken sprinkhanen; hij zou herders ontmoeten en nomaden, slapen in de tenten van trotse woestijnvolkeren en bier drinken uit de ijskast van een Amerikaans ingenieur. En als hij tenslotte vermoeid, vermagerd en boordevol indrukken aan zou komen in Sjanghai, zou hij grote moeite hebben om niet verloren te lopen tussen de wolkenkrabbers en de huizenzeeën van de vierde grootste stad van de wereld. Want Azië is het werelddeel met de meeste en de verschillendste gezichten.