Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Synode

betekenis & definitie

college van vertegenwoordigers van een Kerk of een deel van haar organisatie (kerkelijke gemeenten), macht hebbend in zaken van leer en kerkelijk bestuur. In de Rooms-Katholieke Kerk onderscheidt men:

1. algemene (oecumenische) synode, die door alle bisschoppen van heel de wereld onder voorzitterschap van de paus wordt gehouden (geleidelijk aan is men gaan spreken van concilie);
2. plenaire synode, die gehouden wordt door de aartsbisschoppen en bisschoppen van een aantal kerkprovincies onder voorzitterschap van een pauselijk gezant;
3. provinciale synode, gehouden door de bisschoppen van één kerkprovincie onder voorzitterschap van de aartsbisschop;
4. diocesane synode, gehouden door geestelijken van een bisdom onder leiding van de bisschop;
5. de 1965 opgerichte bisschoppensynode;
6. de bijzondere synode, gehouden door de bisschoppen van één kerkprovincie, onder voorzitterschap van de paus (in 1979 als nieuwe vorm van overleg gecreëerd door paus Johannes Paulus II om de problemen in de Ned. kerkprovincie op te lossen, gehouden jan. 1980).

In de protestantse kerken heeft zich vooral binnen het calvinisme een bij uitstek synodaal bestuur ontwikkeld. De bedoeling van de → Synode van Emden (1571) was om in de Noordelijke Nederlanden jaarlijks provinciale synoden en om de twee jaar een algemene of nationale synode samen te roepen. Dit laatste is niet gebeurd. Nationale synoden werden gehouden in 1578 te Dordrecht. 1581 te Middelburg. 1586 te s-Gravenhage en 1618—19 te Dordrecht (→ Dordtse Synode). Nadien ontving de Gereformeerde Kerk van de Staten Generaal geen toestemming meer een nationale synode te houden. Tot 1795 behartigden daarom de provinciale synoden de belangen der Kerk (→ Nederlandse Hervormde Kerk.) De → Gereformeerde Kerken in Nederland (1892) organiseerden zich eveneens synodaal. Ook de → Evangelisch-Lutherse Kerk (1614) wordt door een synode bestuurd.