Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Dijk

betekenis & definitie

opgeworpen aarden wal die dienst doet als waterkering. De Romeinen legden langs de grote rivieren de eerste dijken aan, maar na de ineenstorting van het Romeinse rijk wijst niets op een verdere ontwikkeling van het dijkwezen.

Door het toenemende niveauverschil tussen buitenwater en land ontstond in de Nederlanden ca. 1000 een waterstaatszorg toen men begon met het aanleggen van aaneensluitende dijken langs rivieren en de zeekust. Voordien beschermde de bevolking zich tegen dreigend hoog water door zich met het vee terug te trekken op kunstmatig opgeworpen hoogten (terpen of wierden) dan wel op van nature hoger gelegen gronden (donken). In de 13e eeuw is de Ned. dijk reeds beroemd, zoals blijkt uit Dante’s ‘Hel’ (15e zang, 2e strofe): ‘Gelijk de Vlamingen tussen Brugge en Witsand, de druk en de aanval van de zee vrezend, hun bolwerken maken’.De zorg voor de dijken berustte aanvankelijk bij het grafelijk gezag. In de 13e en 14e eeuw ontstonden aparte waterstaatsorganisaties, waarvan de → buurschap de oudste is; daarnaast (hoofd)waterschappen en (hoog)heemraadschappen (→ Dijkgraaf) en andere regionale waterschappen in Nederland, wateringen in Vlaanderen. De oudste dijken dienden ter bescherming van reeds bewoond land; latere bedijking vond ook plaats ter winning van nieuw land: → Polder.

Litt. S.J.Fockema Andreae, Studiën over waterschapsgesch. (1950—52); D.v.d.Heide, Dijkbouw door de eeuwen heen (in: Honderd Eeuwen Nederland, 1959 met litt.).