(van Ab, Abba, vader. Rom. 8 : 15) oorspronkelijk iedere oude vrome monnik; sedert de 5e eeuw' het hoofd van een klooster, thans in de katholieke kerk het hoofd van eene abdij bij de benedictijnen, cistereiensers, enz., in rang op den bisschop volgende.
Met de schatten der kloosters nam het aanzien der Abten toe, die zich allengs aan het gezag der bisschoppen onttrokken en zich, als prelaten der kerk, bisschoppelijke regten aanmatigden. De keus der abten geschiedde door de leden der Abdij (het kapittel), onder bekrachtiging van den Paus en der bisschoppen, dikwijls ook door de landsvorsten. De Abten zijn te onderscheiden in twee hoofdklassen : regulares en seculares. Wereldlijke abten zijn wereldgeestelijken (clerici scculares), die het genot van de abdij hebben als een kerkelijk beneficium, en de pligten, welke de Orde hun oplegt, laten vervullen door eeneri monnik, als vicaris. Heeft zulk een abt slechts de tonsuur (zooals vroeger in Frankrijk de Abbés), dan is eene algeheele vertegenwoordiging noodig. Met geestelijken van hoogeren rang, aan wie het genot van eene abdij verleend wordt, is het anders gesteld. Wordt hem ile abdij slechts in genot (in conmcndam) gegeven voor eenen zekeren tijd, dan heeft zoodanige cornmendataire abt (abbas commcndalarius), behalve het vruchtgenot, slechts de eere-regten, maar de jurisdictie wordt uitgeoefend door een regulieren abt. Is de commendataire abt benoemd voor zijn leven, dan kan hem ook de jurisdictie w'orden opgedragen. Van de seculaire abten zijn te onderscheiden de leekabten (abbates laici), dat wil zeggen : leeken, die de inkomsten van een klooster trekken. In het frankische rijk werden door de Heerert, inzonderheid door de Koningen, dikwijls leenmannen op die wijze begiftigd. Ze komen voor als abbates milites, abbacomites (abtgraven) der koninklijke kloosters (momsteria regalia) in de achtste tot de tiende eeuw, en hielden eerst op te bestaan, toen de door hen verwaarloosde tucht weder met kracht hersteld was. Met de leek-abten moet men niet verwarren de veld-abten (abbates castrcnses), die werkelijke reguliere abten waren, en slechts bij oorlogstijd de plaats bekleedden van proost te velde. De reguliere abten zijn de óppersten in orde-kloosters en de werkelijke monniken. Gelijk boven gezegd, waren allengs abten ontstaan, die niet aan de jurisdictie van den bisschop onderworpen waren, maar die zelfstandig hun kerspeL bestuurden als ware het een bisdom; zulke abten hadden ook het regt om de bisschoppelijke insignien te voeren (het jus mitra; et baculi), en werden dienovereenkomstig gemijterde abten (abbates mitrati) genoemd. Sommigen hadden ook prinselijke regten, en zitting en stem in de rijksvergaderingen, en werden vorstelijke abten genoemd. Ook in sommige prolestantsche landen is de naam A. als het hoofd van voormalige kloosters, die, ten gevolge der Kerkhervorming, zoo niet aan het domein vervallen, in scholen, seminarien of inrigtingen van liefdadigheid voor ongehuwde vrouwen veranderd zijn, tot nu toe in zwang gebleven. In de griekschc kerk hceten de hoofden van afzonderlijke kloosters Higumcneu, Mandriten; in hoogeren rang (dezulken aan wie het opzigt over verscheidenen is toevertrouwd) dragen zij den naam van Archimandriten.