Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Frankrijk

betekenis & definitie

fransch la France, het oude Gallia Transalpina of Franco-Gallia, een der groote rijken van westelijk Europa, omvat (met inbegrip van het 1860 aangeworven grondgebied van Savoje en Nizza) eene uitgestrektheid van bijna 10,035 vierk. mijlen (zonder genoemde aanwinst ruim 9748 vierk. mijlen), en wordt begrensd als volgt: ten Z. door de Middell. Zee, ten W. en N. door den Atlantischen Oceaan, het Kanaal en de Noordzee; wijders ten N. door België, Luxemburg, Bruisen en Rijn-Beieren, ten 0. door het groothertogdom Baden, Zwitserland en de Sardische prov. van Italië, en ten Z. door Spanje.

De hoofdstad van F. is Parijs ; en volgens de officieéle telling bedroeg de bevolking op 1 Jan. 1862 (ongerekend circa 91,000 militairen in Algerië, te Rome, in Syrië, enz.) bijna 371 millioen zielen, waarvan negen tiendegedeelten eigenlijke Franschen zijn, terwijl het overige tiendegedeelte bestaat uit een paar millioen Duitschers in den Elzas, Lotharingen en aangrenzende landstreken, ruim een millioen Bretagners in Bretagne, 170,000 Baskenaan de Pyreneèn, en ongeveer 400,000 Italianen op Corsica eu in Savoje en Nizza. Sedert 2 Dec. 1852 is F. een keizerrijk. Administratief is F. ingedeeld in 89 departementen. De officiëeie indeeling was in gouvernementen, welker aantal menige verandering onderging, totdat F. sedert 1768 ingedeeld was in 40 gouvernementen, nl. 32 groote en 8 kleine. Die 8 kleine gouvernementen waren allen, Corsica alleen uitgezonderd, geënclaveerd in de groote. De 40 gouvernementen staan hieronder vermeld.Groote Gouvernementen. Hoofdplaatsen. Groote Gouvernementen. Hoofdplaatsen.

Fransch Vlaanderen . . Lille (Rijssel). Béarn-et-Navarre. . . . . Pau.

Artois Arras. Marche . . Guéret.

Picardiê .... Amiens. Bourbonnais .... . . Moulins.

Normandië .... Rouaan. Nivernais .... . . Nièvre

Champagne-et-Brie . . Troyes. Franche-Comté . . . . . Besançon.

Lorraine-et-Barrois . . Metz. Bourgogne-et-Bresse . . . . Dijon.

Alsace (Elzas) . . . Straatsburg. Guyenne-et-Gascogne . . . Bordeaux.

Bretagne .... Rennes. Languedoc .... . . Toulouse.

Anjou ..... Angers. Béarn-et-Navarre. . . . . Pau.

Maine-et-Perche. . . Le Mans. ’t Graafschap Foix . . . . Foix.

Touraine .... Tours. Roussillon .... . . Perpignan.

Poitou Poitiers. Lyonnais-et-Forez . . . . Lyon.

Aunis La Rochelle. Dauphiné .... . . Grenoble.

Saintonge-et-Angoumois. Saintes. Provence . . Aix.

Ile-de-France . . . Orléanais .... Parijs.

Orleans. De 8 Kleine Gouvernementen waren :

Berry Bourges. Parijs . Toul.

Auvergne .... Clermont- Boulogne . Metz-et-Verdun.

Ferrand. Hàvre ... . Saumier.

Limousin .... Limoges. Sedan . Corsica.

Het oude Frankrijk had nog twee andere gewichtige administratieve indeelingen, van de indeeling in Gouvernementen zeer verschillend, namelijk : eene het finantie-wezen betreffende indeeling in 34 generaliteiten of intendantschappen, en eene op het rechtswezen betrekking hebbende indeeling in 16 ressorten, van welke er 13 elkeen parlement tot middelpunt hadden, en 3 elk een souvereinen raad. Kerkelijk was het oude F. ingedeeld in 135 diocesen, nl. 18 aartbisdommen en 117 bisdommen (waarvan 5 op Corsica).

Krachtens het decreet der Nationale vergadering van 15 Jan. 1790 werd F. in departementen ingedeeld, aanvankelijk 83, welk getal in 1804 op 107 gebracht werd.

In 1812 was het fransche keizerrijk aangegroeid 130 departementen, onder welk getal 23 nieuwe, nl:

Departementen.

Schelde-monden

Rijn-monden

Maas-monden

IJsel-monden

Wester-Eems

Ooster-Eems

Friesland

Boven-IJsel

Zuiderzee

Lippe .

Elve-monden

Weser-monden

Boven-Eems

Taro

Arno

Middellandsche Zee

Ombrone

Rome

Trasimene

Genua

Montenotte

Apennijnen

Simplon

Na zich tot zulk eenen reusachtigen omvang te hebben uitgezet, kon het wel niet missen of hel keizerrijk F. had vele bestanddeelen in zich opgenomen, die van de eerste gelegenheid de beste gebruik hoopten te maken, om zich uit die fransche handen los te rukken. Het duurde niet lang meer of met den ongelukkigen veldtocht naar Rusland brak het tijdperk aan, waarop de heilzon van Napoleon I moest beginnen te tanen, totdat hij eindelijk voor goed zou worden weggevaagd van het tooneel der wereld, om zich op St. Helena voor te bereiden tot den overgang in de eeuwigheid. Met Napoleon's val werd de landkaart van Europa herzien, en F. teruggebracht binnen zijne natuurlijke grenzen.

Sedert 1815 telde Frankrijk slechts 86 departementen, welk getal in 1860 tot 89 is aangegroeid.

Tot het grondgebied van Frankrijk zelf, dus deel uitmakende van de bedoelde 89 departementen, behooren verscheidene langs de kusten gelegene eilanden: Corsica en Hyères in de Middellandsche Zee; de eilanden Ré, 0léron,Quessant,Belle-Ile en Ile-Dieu in den Atlantischen Oceaan.

Buitendien heeft Frankrijk eene menigte bezittingen in andere werelddeelen, nl.:

In Afrika: Algerië; de nederzettingen aan den Senegal; het eiland Bourbon; het eiland St.-Marie bij Madagascar; Mayotte en onderhoorigheden.

In Azië: Pondichéry; Carical; Mahé in Voor-Indië; en sedert 1859 Saigoen in Achter-Indië.

In Amerika:De Kleine Antillen (Martinique,Guadeloupe, St.-Martin, Marie-Galante, Desideradeen Les Saintes); franschGuiana met Cayenne; en de Visscherseilanden-St.-Pierre en Miquelon bij Newfoundland.

In Australië: De Marquesas-eilanden; Nieuw-Caledonië ; Pomotou; de Gezelschaps-eiianden.

Wat de geschiedenis van F. aangaat, die vangt eigenlijk eerst aan met de regeering van Clovis (den kleinzoon van Meroveüs), die beschouwd moet worden als de stichter der Merovingische dynastie. Nadat het oude Gallië langer dan vier eeuwen onder de overheersching der Romeinen gestaan had, werd het in het begin der 5e eeuw overweldigd; in het zuiden door de West-Gothen, in het oosten door de Burgundiërs, en in het noorden door de Franken. Aangaande de eerste vier frankische vorsten, waarvan men melding gemaakt vindt is niets met historische gewisheid bekend, zoodat wij dit overzicht kunnen aanvangen met Clovis.

I. Merovingische dynastie

Toen Clovis in 481 het bewind aanvaardde, werd om het grondgebied van Gallië strijd gevoerd tusschen de West-Gothen, Burgundiërs, Romeinen, Alemannen en Franken, aan welke laatsten echter het overwicht verschaft werd door Clovis, die de Romeinen versloeg bij Soissons (486), de Alemannen aan zich onderwierp na den slag bij Tolbiac (496), door zijne overwinning bij Vouillé (507) de West-Gothen beperkte tot het bezit van Septimanië, en reeds een geweldigen knak toebracht aan de macht der Burgundiërs, welke vervolgens geheel werd gefnuikt in 534 door zijne zonen. Deze hadden na huns vaders dood (511) de door hem veroverde landen gedeeld, door welke deeling vier afzonderlijke rijken waren ontstaan, nl. dat-van Parijs, dat van Metz, dat van Soissons en dat van Orleans. In 558 kwamen al de fränkische landen weder onder één schepter, nl. van Clotarius I; doch 561 begon op nieuw eene deeling, gevolgd door al de rampen van den burgeroorlog, waarin Brunehilde en Fredegonde zulk eene belangrijke rol speelden. Wel kwam het geheele frankische rijk in 613 nogmaals voor een korten tijd onder één hoofd, nl. Clotarius II, doch het splitste zich weldra in vier rijken: Austrasië, Neustrië, Burgundië (Bourgogne) en Aquitanië. Van deze vier rijken speelden Austrasië en Neustrië de voornaamste rol, en gedurende eenigen tijd stonden die twee in macht nagenoeg gelijk; maar van 687 af begon Austrasië, waar de zeden van vóór den tijd der verovering het zuiverst bewaard waren gebleven, en waar het volk het minst in aanraking was gekomen met de romeinsche beschaving, de overhand te nemen op Neustrië. Op genoemd tijdstip had Austrasië opgehouden eene monarchie te zijn; en terwijl de wettige merovingische vorsten nog in Neustrië regeerden, had Austrasië zich herschapen in eene soort van feodale republiek, die bestuurd werd door de leden van het geslacht Heristal, met den titel van hertog. Deze hertogen van Austrasië begonnen zich al spoedig als majordomus (maire du palais) op te dringen aan de koningen van Neustrië; Burgundië werd onderworpen aan hun gezag; en Aquitanië, overweldigd door de Arabieren, vond eenen bevrijder (732) in Karel Martel. Het duurde niet lang meer of een dier majordomussen, namelijk Pepijn de Korte, stiet Childerik III, den laatsten merovingischen koning, van den troon, maakte zich van de kroon meester, en werd zoodoende de stichter van eene nieuwe dynastie, nl. de Carolingische (in het jaar 752).

II. Carolingische dynastie

Pepijn de Korte, de stichter van deze dynastie (752) onderwierp Aquitanië en Septimanië aan zijn gezag, en vereenigde voor het eerst geheel F., alleen Bretagne uitgezonderd ; hij deed zijnen invloed gelden tot in Italië, noodzaakte Aslulphus, koning der Longobarden, paus Stephanus te eerbiedigen, en schonk een territorium aan de Kerk. Zijn zoon Karel de Groote (768—814) onderwierp Spanje’s noordergedeelte, Italië, saksisch Germania, Beieren, Avarië, en stichtte een ontzaggelijk groot rijk (800), waaraan hij den naam gaf van Westersch keizerrijk. Dit groote rijk bleef echter slechts bestaan tot 843, toen het door de deeling bij het verdrag van Verdun verbrokkeld werd, en daaruit drie afzonderlijke rijken ontstonden, nl. Frankrijk, Duitschland en Italië. Wat de keizerskroon betreft, die bleef aan de italiaansche en duitsche liniën van het carolingische huis, ging vervolgens aan vreemde leenheeren over, en bleef ten slotte aan de Duitschers. In F. neemt het verval der carolingische dynastie eenen aanvang met het jaar 843; de macht der groote leenheeren breidde zich hoe langer hoe meer uit, ten koste van het koningschap. De Noormannen kwamen jaarlijks de kustprovinciën brandschatten. Karel de Kale verloor de spaansche mark, doch maakte zich 872 van het westerdeel van Lotharingen meester, en werd 876 roomsch keizer. Hij stierf 877; en zijn zoon Lodewijk II, bijgenaamd de Stamelaar, die hem op den troon volgde, volgde hem reeds 879 in het graf. Van diens zonen (Lodewijk III, Carloman en Karel den Eenvoudige), regeerden eerst de twee oudste gezamenlijk, doch moesten Lotharingen aan Duitschland afstaan,en verloren Cisjuraansch Burgundië.Lodewijk stierf 882, Carloman 884; en met terzijdestelling van Karel den Eenvoudige, werd de duitsche koning Karel de Dikke op den troon gebracht, doch reeds in 887 afgezet, waarop hij in het volgende jaar stierf. Een der groote leenheeren, Eudes (of Odo), graaf van Parijs, de eerste der Capets, die zich 887 van den troon meester gemaakt had, stond dus tegenover Karel den Eenvoudige, totdat deze in 898 alleen regeerde over Frankrijk en Lotharingen. Hij gaf Normandië als leengoed aan de Noormannen; doch werd door graaf Robert, Odo's broeder, in 923 bij Soissons verslagen, en stierf in gevangenschap. Na eene woelige tusschenregeering werd hij 936 opgevolgd door zijnen zoon Lodewijk IV, bijgenaamd Ultramarin, die 954 stierf, waarna zijn zoon, Lotharius, aan het bewind kwam, onder de bescherming der Capets; hij (stierf 986; en met den dood (987) van zijnen zoon Lodewijk V, bijgenaamd de Luie, was het mannelijk oir der Carolingers uitgestorven, terwijl de troon werd beklommen door Hugo Capet.

III. Capetingische dynastie

Hugo Capet, graaf van Parijs en Orleans, hertog van Francia, opende 987 de rij der Capetingische koningen, wie het slechts langzaam mocht gelukken de koninklijke macht weder uit te breiden; krachtdadig werden zij in dat streven geholpen door den langen duur van ieders regeering, door de instelling van de gemeenten, en voornamelijk door de kruistochten, waarvan de doortastende Lodewijk VI, bijgenaamd de Dikke (1108 —37) meesterlijk partij trok. Daarop volgden de oorlogen met Engeland, om de normandische bezittingen, welke oorlogen eerst door Filips II August (1180—’1223) tol een voor F. gewenscht einde werden gebracht, doordien (1204—5) Normandië, Anjou, Maine en Poitou voor goed aan de Engelschen werden ontweldigd; nog andere groote leenen werden door hem aan de kroon getrokken, terwijl hij ook in den oorlog tegen de Albigenzen den machtigen graaf van Toulouse ten val bracht. Het groote graafschap Guienne, en Gascogne met al zijne aanhoorigheden, waren reeds vóór hem op het punt geweest aan de kroon te komen, hetgeen slechts verijdeld was geworden door de echtscheiding van Lodewijk den Jonge en Eleonore van Aquitaniê (1152). Weinig vergrooting van grondgebied had er plaats onder Lodewijk IX, bijgenaamd de Heilige (1226—70); niettemin deed deze koning nog meer dan zijne voorgangers, daar hij aan de kroon een zedelijk overwicht wist te verschaffen op de macht der leenheeren, en door binnenlandsche organisatiën het koninklijk gezag op hechte grondslagen vestigde. Onder Filips III (1270—84), die Languedoc bij F. inlijfde, mengde F. zich in al de twisten der spaansche christenrijken, en strekte zijnen invloed uit tot in Napels. Doch de genadeslag werd aan het toenmalige feudalismus toegebracht door Filips IV, bijgenaamd de Schoone (1285—1314), die zelfs de pausen deed bukken voor zijnen wil, en hen noodzaakte gedurende geruimen tijd hunnen zetel te Avignon te houden. Door dezen koning werden voor het eerst de Staten-generaal bijeengeroepen, waarbij hij zich van den burgerstand bediende als een machtigen steun tegenover den adel en de geestelijkheid. Onder de regeering van zijne zonen, die hem opvolgden (Lodewijk X, 1314—16; Filips V, 1316—21; Karel IV, 1321—28), terwijl met den laatsten het mannelijk oir van Filips IV uitstierf, zien wij eene groote feodale reactie plaats grijpen, welke de drie genoemde koningen, als met blindheid geslagen, in de hand werken, en die aanvankelijk ook bevorderd wordt door den tak Valois.

IV. De Valois

Toen het mannelijk oir van Filips den Schoone uitgestorven was, beklom de zoon van Karel van Valois (Filips’ booeder) den troon, en regeerde (1328—50) onder den naam van Filips VI. Engeland's koning Eduard III, die gehuwd was met eene dochter van Filips den Schoone, beweerde uit dien hoofde de naaste gerechtigde tot den troon van Frankrijk te zijn, en hieruit werden de langdurige successie-oorlogen geboren, die bekend zijn onder den naam van Honderdjarigen oorlog (1337—1453). De Engelschen bevochten de overwinning op Filips VI (bij Crécy, 1346), op Jan II (bij Poiliers, 1356), die zelfs door hen gevangen genomen werd en 1360 bij den vrede van Bretigny geheel het oude Aquitanië aan Engeland moest afstaan. Hierover ontstonden binnenlandsche onlusten; de staten-generaal trokken de macht der regeering aan zich, binnen Parijs regeerde het gepeupel; de provinciën werden geteisterd door den boeren-opstand der Jacquerie, met de benden van uit de dienst ontslagene soldeniers. Onder Karel V (1364—80) brak op nieuw de oorlog met Engeland uit, over het bezit van Bretagne, doch eindigde 1377 ten voordeele van F. Door Karel V werden plechtige vergaderingen van het parlement ingesteld in plaats van de staten-generaal. De regeering van Karel VI (1380—1422) was slechts eene aaneenschakeling van beroeringen. Bij zijne troonsbeklimming minderjarig, werd deze koning vervolgens krankzinnig; en nu werd het regentschap de twistappel tusschen de rijksgrooten, voornamelijk Lodewijk van Orleans en Jan van Burgundië. De vermoording van eerstgenoemden door laatstbedoelden (1407) scheurde geheel F. in twee partijën, Armagnacs en Bourguignons. Van deze binnenlandsche onlusten maakte Hendrik V van Engeland gebruik; hij deed eenen inval in F., bevocht 1415 de overwinning hij Azincourt, en deed zich 1420, bij het verdrag van Troyes, erkennen als naast gerechtigde tot den troon van F. Deze overeenkomst werd intusschen nietig verklaard door den dauphin, die het regentschap bekleedde, en die later als koning Karel VII over F. regeerde (1422—61). Achter de Loire teruggetrokken, bleef hij weerstand bieden aan de Engelschen, totdat de Maagd van Orleans, Jeanne d’Arc, de kansen van den oorlog deed verkeeren (1429); Karel VII werd gezalfd te Reims, en na lang en vinnig strijden werden de Engelschen eindelijk voor goed uit F. verdreven (1453). De opvolger van Karel VII, nl. Lodewijk XI (1461—83) liet geen middelen ongebruikt om de groote leenheeren, die gedurende de burgeroorlogen hunne macht meer en meer hadden uitgebreid, zooveel doenlijk te kortwieken ; niet minder dan elf groote leenen werden door hem aan de kroon getrokken; hij werd de tweede stichter van het koninklijk absolutismus, en onder zijne regeering begon de strijd met Oostenrijk. Karel VIII (1483—98), die hel landschap Bretagne aan de kroon bracht, begon de oorlogen in Italië, om het bezit van Milaan en Napels; door Lodewijk XII (1498—1515) werden die met weinig goed gevolg voortgezet; en Frans I (1515—47),aanvankelijk zegevierend over de Zwitsers bij Marignano (1515), doch vervolgens door de Keizerlijken verslagen bij de Bicoque (1522) en bij Pavia (1525), waar hij zelf gevangen werd genomen, was niet in staat eenen dam op te werpen tegen de ontzachlijke machtsuitbreiding van Karel V, zoodat het huis Habsburg, bij den vrede van Crespy (1544) meester bleef van Milaan en Napels. Onder dezen Frans I intusschen werd het koningschap in F. meer en meer het middelpunt van het staatkundig leven. Hendrik II (1547—59), die 1552 in het bezit kwam van de Drie Bisdommen, verleende uit politieke inzichten hulp aan de Protestanten in Duitschland, doch verdrukte en vervolgde die in F.; onder zijne drie zonen (Frans II, 1559—-60; Karel IX, 1560—74; Hendrik III, 1574—89), wier moeder, Catharina de Medicis, eigenlijk de ziel was van het gansche regeeringsbeleid, werd door die verdrukking van het Protestantismus het land beroerd met binnenlandsche godsdienst-oorlogen en strijden met de Guises, in 1572 greep de verfoeienswaardige parijsche bloedbruiloft (Bartholomeusnacht) plaats, de roomschkatholieke Ligue trad op tegenover de Hugenoten; doch nadat 1589, met Hendrik III, de tak der Valois uitgestorven was, beklom Hendrik IV van Navarre den troon, en herstelde de rust door de uitvaardiging van het Edict van Nantes (1598).

V. De Bourbons

Met Hendrik IV nam de dynastie der Bourbons eenen aanvang. Hij had veel te worstelen met de partijhoofden, betrad met Sully de baan der binnenlandsche hervormingen, bracht in menig opzicht herstel aan, en leidde F. op den weg tot grootheid, doch viel 1610 door den moorddolk van Ravaillac. Gedurende de minderjarigheid van Lodewijk XIII, wiens moeder, Maria de Medicis, eenen grooten invloed uitoefende, was de staatkunde der regeering ten speelbal van hof-intrigen; doch door den ijzervasten wil van kardinaal Richelieu, die het Protestantismus fnuikte en den laatsten vernietigenden slag toebracht aan het leenstelsel, werden de grondslagen gelegd tot de absolute heerschappij van Lodewijk XIV, terwijl de buitenlandsche staatkunde van Richelieu door F. de voornaamste rol deed spelen in den Dertigjarigen oorlog (1618—48), en aan Oostenrijk het overwicht ontwrong, dat het tot dusverre had doen gelden in de staatkunde van Europa. De staatkunde van Richelieu, in minder doortastenden vorm, maar daarom niet minder doordrijvend, voortgezet door kardinaal Mazarin gedurende de jeugd van Lodewijk XIV, verhief F. tot den rang van eerste mogendheid van Europa. Maar toen Lodewijk XIV zelf de teugels van het bewind aanvaard had, was het voor zijne eerzucht niet genoeg de eerste, hij wilde de eenige zijn; en bijgestaan door ministers als Louvois en Colbert, vervolgde bij tegenover het buitenland eene staatkunde van verovering, en binnenslands eene politiek van luister-vertoon en weelde-tentoonspreiding, waarvan de wedergade in Europa nooit gezien was; later bezoedelde hij echter zijne glansrijke regeering door godsdienstige onverdraagzaamheid; in zijnen laatsten oorlog, den spaanschen successie-oorlog, was hij niet gelukkig; eu bij zijnen dood (1715) liet hij eene ledige schatkist na met eene staatsschuld van 3500 millioen livres. De minderjarige Lodewijk XV beklom den troon (1715) onder het regentschap van hertog Filips van Orleans; het tijdperk van dit regentschap kenmerkte zich door den beluchten actiën-handel van Law, en door de reactie der onzedelijkheid tegen de geheerscht hebbende huichelarij. Toen begon de eigene regeering van Lodewijk XV, aanvankelijk onder de leiding van den zachten en omzichtigen Fleury, in wiens tijd de oorlog over het kiezen van een koning voor Polen (1735—37) en de oostenrijksche successie-oorlog plaats grepen, beiden voor Frankrijk voordeelig, ofschoon reeds toen bij menige gelegenheid bleek, dat F. inwendig zwakker begon te worden. Vervolgens bracht Choiseul, ondersteund door den invloed van madame de Pompadour, het verbond met Oostenrijk tot stand, waardoor F. in den weinig roemrijk gevoelden Zevenjarigen oorlog betrokken werd, en het grootste gedeelte zijner koloniën verloor. Noch het Bourbonsche familie-verdrag, noch de onrechtmatige verwerving van Corsica konden tegen de genoemde nadeelen opwegen. Choiseul verdreef nog de Jezuïeten uit Frankrijk, doch werd door gravin Dubarry in ongenade gestort; en de verwarring werd nog vergroot door den strijd met het parlement. Zoo stonden de zaken, toen Lodewijk XV in 1774 stierf. Zijn kleinzoon, Lodewijk XVI, beklom den troon met de beste bedoelingen, waaraan echter zijne bekwaamheid en geestkracht niet beantwoordden. Naast den grijzen en onbekwamen Maurepas, betraden Turgot en Malesherbes den weg der hervormingen, doch door den adel en het parlement werd hun val bewerkt. Hetzelfde lot wedervoer Necker, zoodra hij na den engelsch-amerikaanschen oorlog (waarin F. 1775—1783 eene rol had gespeeld om Engeland te vernederen) verklaarde, dat de opheffing van het belasting-privilegie noodzakelijk was. Calonne hield de zaken eenigen tijd aan den gang door allerlei kunstmiddeltjes, waardoor de ware stand van zaken verbloemd werd; doch zooveel te pijnlijker werd dan ook het ontwaken uit den droom der gerustheid, toen hij aan de vergadering van notabelen, die 22 Febr. 1787 bijeen was geroepen, de bekentenis deed, dat er een jaarlijksch te-kort was van 140 millioen livres. Tegen de door bisschop Lomenie van Brienne te baat genomene maatregelen verklaarde zich het parlement, met welk lichaam men daarover in eenen strijd geraakte, waaraan geheel F. deelnam. Van alle zijden werd luide aangedrongen op het bijeenroepen van de algemeene staten; en nadat Necker teruggeroepen en nog eene nieuwe vergadering van notabelen gehouden was, vergaderden de staten dan ook werkelijk 25 Mei 1789 te Versailles, waarbij de derde stand in dubbelen getale werd verlegenwoordigd.

VI. Fransche omwenteling (1789—1799

Den 17en Juni werd, op voorstel van Sieyès, een besluit genomen, waarbij de derde stand verklaarde de eenige ware volksvertegenwoordiging te zijn, blijvende het den adel en der geestelijkheid vrijgelaten, zich bij de aldus opgetredene nationale vergadering aan te sluiten. Hiermede had de omwenteling eenen aanvang genomen. De eed in de Kaatsbaan (20 Juni), de verklaring van de onschendbaarheid der afgevaardigden (23 Juni), de bestorming van de Bastille (14 Juli), waren de eerste handelingen, die volgden. De koning gaf toe, stelde Necker weder aan, bevestigde Bailly als maire van Parijs en Lafayette als opperbevelhebber over de nationale garde.De koninklijke prinsen openden intusschen de reeks der emigranten. Bij besluit van 4 Aug. werden door de nationale vergadering de zoogenaamde feodale lasten afgeschaft; eu hierop volgde de verklaring van de rechten der menschheid. De beraadslaging over eene constitutie was niet in staat den storm te bezweren van de opgewondenheid des volks, die van verschillende zijden werd aangevuurd; en 5 Oct. trok een zwerm razend gepeupel naar Versailles, en richtte daar tooneelen aan, ten gevolge waarvan de koning en de nationale vergadering hunnen zetel verlegden naar Parijs. Het land werd ingedeeld in 83 departementen, en deze in arrondissementen en kantons, en naar eenheid en centralisatie gestreefd in alle takken van bestuur. De nood der openbare schatkist leidde tot het verbeurdverklaren van de kerkelijke goederen en tot het creëeren van de assignaten (2 Dcc.). Alle geestelijke en wereldlijke orden, genootschappen en adellijke titels werden afgeschaft; en de oneenigheid der partijen, wel verre vart tot staan gebracht te worden door de op het Marsveld plechtig plaats hebbende aflegging van den eed (14 Juli 1790) op de nog niet eens voltooide constitutie, begon zich nu eerst duidelijk afgebakend te vertoonen met de meestmogelijke wederzijdsche bitterheid. Met Mirabeau stierf (2 April 1791) de laatste man, die den troon misschien nog hadde kunnen redden. De koning deed eene poging om te vluchten, doch werd 22 Juni te Varennes aangehouden door Drouet, naar Parijs teruggebracht, en in zijne waardigheid geschorst. De republikeinen verlangden, dat hij voor goed zou worden afgezet; intusschen werd een ter bereiking van dat oogmerk plaats grijpende opstand (17 Juli) door Lafayette beteugeld, en de koning mocht 14 Sept. den eed afleggen op de constitutie van 3 Sept. 1791. Daar de nationale vergadering besloten had, dat geen harer leden in de volgende vergadering gekozen mocht worden, was de 1 Oct. geopende wetgevende vergadering geheel samengesteld uit nieuwe mannen, waarvan de gematigdste, de Girondijnen, nog altijd tegen het koningschap waren, terwijl de erkende democraten de club der Jacobijnen achter zich hadden, waar Robespierre de grootste rol speelde. De emigratie, de weigerachtigheid van een groot aantal geestelijken om den eed op de constitutie af te leggen, de protesten van het buitenland, royalistische opstanden in Calvados en in de Vendée, veroorzaakten slechts, dat er telkens strengere decreten uitgevaardigd en strengere maatregelen genomen werden, terwijl elke poging des konings, om van zijn veto gebruik te maken, de gemoederen nog meer tegen hem verbitterde. Te vergeefs verklaarde hij 20 April 1792 den oorlog aan Oostenrijk. Het begin van dien oorlog kenmerkte zich door tegenheden, die men op den koning wreekte. Herbaalde tooneclen van volkswoede tegen de Tuileriën noodzaakten den koning eindelijk (10 Aug.) de vlucht te komen nemen naar de vergaderzaal der nationale vergadering, die, terwijl het gepeupel de trouwe zwitsersche lijfwacht van kant maakte, den koning suspendeerde, aan hare eigene besluiten kracht van wet toekende, en eene nationale conventie bijeen riep. Het koninklijk gezin werd 13 Aug. gevangen gezet in den Temple. De mare, dat Verdun ingenomen was, lokte de gruwelijkste moordtooneelen uit, die op rekening gesteld moeten worden van Danton. De machteloos gewordene nationale vergadering ontbond zich 21 Sept. 1792, en de nationale conventie trad dadelijk in hare plaats. In deze nieuwe vergadering hadden de Jacobijnen de meerderheid. Op voorstel van Collot d’Herboiswerd 25 Sept. de republiek geproclameerd. Hetzelfde wilden ook de Girondijnen; maar deze hadden gaarne het leven van den koning willen redden; niettemin stemden ook de meesten hunner voor het doodvonnis, dat 20 Jan. 1793 tegen Lodewijk XVI uitgesproken, en reeds den volgenden dag aan hem voltrokken werd. Nu keerde zich allereerst de verbittering der Jacobijnen tegen de gematigder Girondijnen ; en zoowel door vijandelijke aanvallen, tegen F.’s grondgebied ondernomen van buiten af, als door inwendige beroerten, waaronder de opstand in de Vendée, die een dreigend aanzien begon aan te nemen, zagen de heethoofden zich in de hand gewerkt, om het schrikbewind te kunnen doordrijven. Op voorstel van Danton werd 9 Maart het revolutionaire gerechtshof, 6 April de commissie van algemeen welzijn, 2 Juni de inhechtenisneming der Girondijnen gedecreteerd. Te midden van al de woelingen werd 10 Aug. 1793 op het Marsveld den eed afgelegd op eene nieuwe constitutie, die echter buiten werking zou blijven gedurende den oorlog met het buitenland, en die nooit in werking gekomen is. Het schrikbewind hield alle verdachte personen uit openbare ambten verwijderd, of plaatste hen in de gelederen der armee, die door Carnot met veel talent georganiseerd werd, en aan het hoofd waarvan men generaals stelde, die met warmte de nieuwe orde van zaken voorstonden. Den 6en October werd een nieuwe kalender ingevoerd. Het Christendom werd formeel afgeschaft en vervangen door de godsdienst der Rede. Achter al de decreten der commissie van algemeen welzijn stond de guillotine, en in die commissie was de hoofdpersoon Robespierre, die ter zijde werd gestaan door St.-Just en Couthon. Hij offerde ook de Hebertisten op (24 Maart 1794), omdat deze hem als al te buitensporige heethoofden in den weg stonden; zelfs Danton en zijne vrienden werden door Robespierre opgeofferd, zoodra ze slechts blijk durfden geven van hun verlangen naar het bewandelen van eenen meer wettigen weg. Alles werkte samen, om het dictatorschap van Robespierre te bevorderen, die wel is waar de eeredienst van een Opperwezen instelde, maar die tevens het ter dood brengen door beulshanden deed plaats grijpen op nooit gekende groote schaal; hij wist het zelfs daarheen te leiden, dat aan de commissiën de bevoegdheid verleend werd, de afgevaardigden, zonder voorafgaande formaliteiten, in staat van beschuldiging te stellen. Nu opende de nationale conventie eindelijk de oogen, en vatte moed, om zulk een dreigend gevaar, waarbij niemands leven meer zeker was, af te wenden; 9 Thermidor (27 Juli) werd Robespierre met zijnen aanhang in hechtenis genomen, en den volgenden dag beklom hij het schavot.

Nu volgde eene sterke reactie. De club der Jacobijnen werd 11 Nov. gesloten, en kort daarop werden alle volksbijcenkomsten verboden. Nadat de opstanden van 17 Germinal (2 April) en 1 Prairial (20 Mei) onderdrukt waren, werd 23 Mei 1795 de ontwapening der voorsteden gedecreteerd. Een royalistische opstand, beproefd naar aanleiding van de nieuw ontworpene staatsregeling (zie het art. DIRECTOIRE) werd 15 Vendémiaire (4 Oct.) beteugeld door Barras en Bonaparte. Bij al deze woelingen binnenslands was F. door Pruisen en Oostenrijk, en spoedig daarna ook door Engeland, Spanje en Sardinië aangetast, en aanvankelijk hadden die verschillende vijanden cenigen voorspoed op hunne onderneming; doch sedert den terugtocht der Pruisen uit Champagne kwam de overwinning aan de zijde der fransche wapenen: Custine was naar Maintz, Dumouriez naar Belgie, Pichegru naar Holland opgerukt, en na velerlei wisselingen was 1795 met Pruisen en Spanje vrede gesloten.

VIl. Het Directoire

De nationale conventie werd 26 Oct. 1795 ontbonden, en 28 Oct. begon de regeering van het vijfhoofdige Directoire, met menige beperking van het democratische beginsel. De democratische samenzwering van Babeuf werd spoedig onderdrukt. Moeilijker ging het, bij den benarden staat waarin de schatkist verkeerde, met de door al de doorstane staatkundige woelingen gedemoraliseerde legers oorlog te voeren. Zoo stonden de zaken, toen Bonaparte aan het hoofd werd gesteld van de italiaansche armee, waarmede hij den beroemden veldtocht van 1796 maakte, die eindigde met den vrede van Campo Formio (17 Oct. 1797). Daarentegen noopte het in royalistischen geest uitvallende resultaat der verkiezingen van Mei 1797 tot den staatsgreep van 18 Fructidor, waarbij Carnot en Barthélemy tot deportatie verwezen, en al de koningsgezinde raadsleden uitgesloten werden. Nu ondernam Bonaparte (19 Mei 1798) de expeditie naar Egypte. Zooals men reeds de Nederlanden en ook een groot gedeelte van Italië gerepublicaniseerd had, democratiseerde men sedert Dec. 1797 Zwitserland. Paus Pius VI werd 1798 naar Frankrijk gebracht. Nelson vernielde echter de fransche vloot bij Aboekir, en gedurende het congres van Rastadt vormde zich de tweede coalitie tegen Frankrijk, waaraan deelnamen Engeland, Oostenrijk, Rusland, Napels en de Porte. Wel brachten Championnet en Joubert in het begin van 1799 geheel Italië in fransche handen ; doch reeds spoedig daarna zegevierde Suwarow in Italië, en aartshertog Karel in Duitschland; en de zaak der Franschen ware onherroepelijk verloren geweest, indien niet Massena de overwinning hadde bevochten bij Zurich (25—27 Sept.), terwijl de landing der Engelschen in Holland verijdeld werd door Rrune. Intusschen was F. tegenover het buitenland genoodzaakt zich tot zijne verdedigingslinie te bepalen, terwijl het Directoire (zie dat art.) binnenslands meer en meer in de achting begon te dalen. Van een en ander trok Bonaparte partij; hij verliet Egypte, en landde 9 Oct. 1799 in F. Een der directeuren, Sieyès, die reeds de behoefte erkend had aan meer eenheid in het bewind, sloot zich aan Bonaparte aan ; en 9 Mei (zie BRUMAIRE) werd het Directoire omvergeworpen, en Bonaparte trad als eerste consul op, aan het hoofd der nieuwe regeering.

VIII. Het Consulaat

De staatsregeling van het Consulaat trad 27 Dec. 1799 in werking, en werd 7 Febr. 1800 verklaard aangenomen te zijn. Bonaparte, die als eerste consul bijgestaan werd door twee andere consuls, Lebrun en Cambacérès, herstelde de rust in de Vendee, bracht eenige orde in den staat der finantiën, maakte dat de politie zich beter handhaafde onder Fouché, reikte den uitgewekenen en der Kerk de hand tot verzoening; en zijne overwinning bij Marengo (14 Juni) en Moreau's overwinning bij Hohenlinden (3 Dec.) leidden tot den vrede van Luneville (9 Febr. 1801); terwijl nu, nu de expeditie in Egypte mislukt was, ook met Engeland de vrede tot stand kwam (te Amiens, 27 Mrt. 1802). Door het concordaat van 13 Aug. 1801 werd de roomsch-katholieke godsdienst in F. hersteld. Het tribunaat werd tot een kleiner getal leden beperkt, en zoodoende gezuiverd van de ergste heethoofden. Aan de meeste uitgewekenen werd amnestie verleend. Bonaparte werd 2 Aug. 1802 benoemd tot consul voor zijn geheele leven. Hij vereenigde Elba, Parma en Piêmont met F., was tevens president der Cisalpijnsche republiek, en gaf aan Zwitserland de Mediatie-acte. Intusschen ging St.-Domingo 1803 voor F. verloren, en met Engeland kwam het op nieuw tot oorlog. Dit en de samenzwering van Cadoudal waren de voornaamste oorzaken, waardoor Bonaparte 18 Mei 1804, met toestemming der fransche natie, verheven werd tot erfelijk keizer der Franschen, onder den naam van Napoleon I.

IX. Het eerste Keizerrijk

De paus zelf zalfde Napoleon, 2 Dec. 1804 in de Onze-Lieve-Vrouwekerk (Notre-Dame) te Parijs, als keizer; 18 Maart 1805 werd hij tevens koning van Italië. De oorlog der derde coalitie, waaraan Oostenrijk, Engeland en Rusland deelnamen, eindigde 2 Dec. 1805 met den slag bij Austerlitz, waarop (26 Dec.) de vrede van Presburg volgde. Daarentegen versloeg Nelson de fransch-spaansche vloot bij Trafalgar; maar met des te grooter volharding zette Napoleon zijn plan door, om de Engelschen van het geheele vasteland uit te sluiten. Hij plaatste zijne broeders, Jozef en Lodewijk Bonaparte, op de tronen van Napels en Holland; zijn stiefzoon Eugenius (zie BEAUHARNAIS) werd onderkoning van Italië, Joachim Murat groothertog van Berg. De uit de verbrokkelde deelen van het Duitsche rijk ontstane Rijnbond nam den franschen keizer tot protector. Nu ontblootte ook Pruisen het zwaard tegen F., doch werd bij Jena en Auerstadt (14 Oct. 1806) totaal verslagen, waarop Napoleon ook bij Eylau en Friedland zegevierde, en de vredesvoorwaarden van Tilsit voorschreef (7 en 9 Juli 1807). Tegen Engeland riep hij het Continentaalsysteem (zie dat art.) in het aanzijn. Vervolgens, na gemeen overleg met Spanje, bezette hij Portugal, doch trok dadelijk daarna partij van de twisten in de spaansche koninklijke familie, om de kroon van Spanje aan zich te doen afstaan (zie FERDINAND VII), waarop hij zijnen broeder Jozef op den spaanschen troon plaatste, terwijl hij Murat verhief tot koning van Napels. Het in opstand gekomene Spanje werd tot onderwerping gebracht door Napoleon, hoezeer dan ook slechts zoo lang rustig blijvende als de keizer zich persoonlijk op spaansch grondgebied bevond. Het op nieuw de wapenen opgevat hebbende Oostenrijk werd door Napoleon overwonnen bij Eckmühl en, na den onbeslist blijvenden slag van Aspern, bij Wagram, waarop de vrede van Weenen (14 Oct. 1809) volgde, waardoor de Illyrische provinciën aan F. werden toegevoegd, dat ook reeds den Kerkelijken Staat bij zich had ingelijfd. Na de abdicatie van koning Lodewijk van Holland, werd geheel Holland, even als reeds lang te voren het geval was geweest met België, ingelijfd bij F. (9 Juli 1810). Hetzelfde had plaats (12 Nov.) met het zwits. kanton Wallis, en (10 Dec.) met de Monden van de Eems, Weser en Elve, met de Hanzesteden en Oldenburg. Over dit een en ander, en over het Continentaal-Systeem kwam Napoleon in een onherstelbaren twist met Rusland, waarmede hij sedert 1807 in bondgenootschap had gestaan. In Juli 1812 toog Napoleon met eene armee van 500,000 man naar Rusland, en rukte 14 September Moskau binnen (zie RUSSISCH-DUITSCHE OORLOG), stiet echter op de onoverkomelijke bezwaren van het land en het klimaat en op de onverzettelijkheid van den russischen keizer. en verloor op den terugtocht bijna zijne gansche armee. In weerwil hiervan bracht hij April 1813 toch weder 300,000 man in het veld, bevocht, nadat Pruisen zich aan de zijde van Rusland geschaard had, overwinningen bij Lutzen en Bautzen, doch kon bij de onderhandelingen te Praag niet voorkomen, dat Oostenrijk zich bij de verbondene mogendheden aansloot. Wel overwon hij nogmaals bij Dresden; doch nu verloren zijne generaals eene reeks van veldslagen, en hij zelf den beslissenden slag bij Leipzig. Nog sloeg hij zich bij Hanau door de Geallieerden heen, en bood in het voorjaar van 1814 in eenen wanhopigen worstelstrijd het hoofd aan de van alle kanten F. binnendringende troepen der geallieerden. Maar F. zelf begaf hem nu; Parijs gaf zich aan de verbondene mogendheden over 30 Maart 1814; Napoleon deed afstand van den troon, en begaf zich naar het hem als verblijfplaats aangewezene eiland Elba.

X. De eerste Restauratie

De telg der Bourbons, koning Lodewijk XVIII, deed 3 Mei 1814 zijnen intocht in Parijs; 4 Juni 1814 gaf hij eene Charte (grondwet), zijnde eene gewijzigde navolging van de engelsche parlementsconstitutie. Bij den parijscheu vrede van 30 Mei 1814 waren de grenzen van F. gelaten zooals ze geweest waren 1 Jan. 1792, en had het ook het grootste gedeelte van zijne koloniën terugbekomen. Doch de gekrenkte nationale trots, en de reactionaire maatregelen, en al het streven van den teruggekeerden hof-adel, verwekten algemeene ontevredenheid. Hierop en op de twistpunten van het Weener congres rekende Napoleon, toen hij Elba verliet en 1 Maart 1815 in F. landde bij Fréjus.

XI. De Honderd Dagen

Door de armee en de groote massa des volks werd Napoleon met gejubel ontvangen, en 20 Maart deed hij weder zijnen intocht in Parijs. Maar geheel Europa sloeg de handen ineen tegen hem, terwijl zijne aan de constitutie toevoegde Additioneele Acte van 22 April 1815 de liberalen niet tevreden stelde. Nogmaals (16 Juni) zegevierde hij bij Ligny en Quatre-Bras; doch twee dagen later (18 Juni) werd hij door Blucher en Wellington totaal verslagen bij Waterloo, vond in Parijs geen steun meer, en verliet nu den troon voor altijd (21 Juni). Lodewijk XVIII keerde 9 Juli te

Parijs terug; doch bij den tweeden Parijschen vrede (20 Nov.) werd F., ongerekend nog eenige andere bezwarende voorwaarden, teruggebracht tot de grenzen van 1790.

XII. De tweede Restauratie

De nogmaals op den troon herstelde bourbonsche dynastie, die het regeeringsbeleid toevertrouwde aan den hertog van Richelieu, stond onder den invloed der hevigste hartstochten van hare aanhangers, en aanvankelijk hadden er vervolgingen plaats; doch doordien de rust nergens meer verstoord werd, mocht het Richelieu gelukken 1818 op het congres te Aken te bewerken, dat de vreemde troepen uit F. werden teruggeroepen. Dit belette echter niet, dat hij zich genoodzaakt zag 28 Dec. als minister af te treden; het hem opgevolgde liberale ministerie bezweek nog spoediger, onder de aanvallen der uitraas van beide partijen. Het 19 Nov. 1819 optredende gematigde ministerie Decazes volgde eene balanseer-staatkunde; doch nadat de hertog van Berri vermoord was, werd het door de ultra-royalisten ten val gebracht (18 Febr. 1820), waarop de hertog van Richelieu weder aan het hoofd van het bewind trad, en o. a. eene nieuwe kieswet (29 Juni) tot stand kwam. In Dec. 1821 trad een nieuw, uit nog strenger koningsgezinde;) samengesteld ministerie op, waarin Villèle 4 Sept. 1822 president werd. Onder dit ministerie vond de spaansche expeditie plaats, terwijl in de Kamer de septennaliteit (d. i. de bepaling dat de kamer van afgevaardigden eerst in 7 jaren tijds geheel vernieuwd zou worden) voorgesteld en aangenomen werd. Lodewijk XVIII stierf 16 Sept. 1824 ; Karel X beklom den troon, en Villèle bleef aan het hoofd. In 1827 echter vielen de verkiezingen voor de regeering ongunstig uit; en terwijl de parijsche nationale garde, die zich het aanheffen van staatkundige kreten veroorloofd had, dien ten gevolge opgeheven werd (30 April 1827), werd de kamer ontbonden: maar de daarop gevolgde nieuwe verkiezingen vielen zóó in den geest der oppositie uit, dat dien ten gevolge 4 Juni 1828 het uit gematigde royalisten samengestelde ministerie Martignac aan het bewind kwam. Door dit ministerie werden de fransche troepen uit Spanje teruggetrokken, aan de Jezuïeten werd het verblijf in F. ontzegd, aan Griekenland werd hulp verleend om zich vrij te maken, er trad eene minder knellende wet op de drukpers en eene betere kieswet in werking; en met dat al bevredigde dit ministerie aan geen van beide de partijen, het leed eene nederlaag 'met eene communale en departementale wet, en moest 8 Aug. 1829 aftreden, waarop de koning het ministerie Polignac aan het roer van staat plaatste. Tegen dit ministerie brak dadelijk de hevigste storm los, die zelfs niet te bezweren was door de expeditie naar Algeriê ; 18 Maart 1830 brachten 221 afgevaardigden een votum van wantrouwen uit, en toen daarop de kamer ontbonden werd, werden diezelfde 221 allen op nieuw gekozen.

XIII. De Juli-omwenteling (1830)

Karel X vaardigde 25 Juli 1830 de noodlottige ordonnantiën uit, waarbij de nog niet bijeengekomene kamer andermaal ontbonden, de vrijheid van de drukpers opgeheven. en eene nieuwe kieswet geoctrojeerd werd. Die ordonnantiën beantwoordde Parijs met de Juliomwenteling; 30 Juli werd hertog Lodewijk Filips van Orleans door de te Parijs aanwezige pairs en afgevaardigden bekleed met de waardigheid van luitenant-generaal des rijks, en terwijl hij optrad als rijksbestuurder, deed Karel X met den dauphin afstand van den troon, ten behoeve van zijnen kleinzoon den hertog van Bordeaux, 3 Augustus vertrok hij met de gansche koninklijke familie naar Cherbourg, en ging 16 Aug. scheep naar Engeland.

XIV. De Regeering van Lodewijk Filips (1830—1848)

Reeds had Lodewijk Filips 9 Aug. 1830 op eene herziene charte den eed afgelegd, en den troon beklommen als koning. Aan het hoofd van zijn eerste ministerie stond de hertog van Broglie; doch reeds 2 Nov. moest dit ministerie de plaats ruimen voor het ministerie Lafitte, dat op zijne beurt 13 Maart 1831 vervangen werd door een ministerie Casimir Périer. Eerst onder dit kabinet nam de openbare staat van zaken een bestendig karakter aan. Terwijl dit kabinet zich tegenover het buitenland aansloot aan het stelsel van den zoogenaamden gewapenden vrede, zocht het den hoofdsteun van den staat in de middelklasse, in den burgerstand (bourgeoisie). De regeering van Lodewijk Filips ondervond minder last en moeite van de legitimisten, dat wil zeggen van de aanhangers der verdrevene dynastie, dan van de versterkte republikeinsche partij. Intusschen bezette zij Ancona, en intervenieerde ten voordeele van de Belgen. Een vreeselijke opstand te Lyon (Nov. 1831) werd onderdrukt. Met den dood van Périer (16 Mei 1832) ging de leidende invloed geheel op den koning over. die in Oct. 1832 het ministerie Soult vormde, onder wiens medeleden Guizot, Broglie en Thiers waren. Republikeinsche opstanden werden onderdrukt,voornamelijk 5 Juni 1832 en 13 April 1834; de hertogin van Berri werd gevangengenomen; samenzweringen, zooals die, aan welker hoofd Cavaignac (de oude) en Marrast stonden, werden verijdeld. De moordaanslag van Fieschi gaf 1835 aanleiding, dat het ministerie beperkende wetten op de drukpers en de gezworenen tot stand brengen, en ook aan de straffen, bij verstek uitgesproken, eene grootere uitbreiding geven konde (September-wetten). Niettemin werd het kabinet 22 Febr. 1836 vervangen door een ministerie Thiers, dat reeds 7 Sept. 1836 de plaats moest ruimen voor een ministerie Molé. Na herhaalde ministeriëele crises en wisselingen, die gedeeltelijk reeds door coalitiën van verschillendeoppositie-partijën werden bewerkt, en nadat het 1 Maart 1840 gevormde ministerie Thiers (onder welks bewind de aanslag van Lodewijk Napoleon te Boulogne plaats greep) over de oostersche kwestie was gevallen, vormde zich eindelijk (29 Oct. 1840) het ministerie Soult-Guizot, dat zich ten nauwste aan de staatkunde des konings aansloot, de beslissende meerderheid in de kamers had, en zijnen steun zocht en vond in de stoffelijke welvaart des lands, die, in weerwil van het gestadig aangroeiende te kort op de budgets of jaarlijksche staatsbegrootingen, onmiskenbaar aanhoudend toenam in bloei.

XV. De Februari-omwenteling (1848) en de tweede Republiek

Intusschen begon omstreeks 1847 eene hervormingsbeweging, waaraan al de verschillende nuances der oppositie deelnamen. Die beweging scheen zich echter uitsluitend te bepalen tot het houden van feestmalen (banquets) en redevoeringen, totdat er 23 Febr. 1848, bij gelegenheid van het hervormingsfeestmaal (reformbanket) een oproer uitbrak, waaruit zich de Februari-omwenteling ontwikkelde, die de macht in handen bracht van de republikeinsche partij. De koning deed 24 Febr. afstand van den troon ten behoeve van zijnen kleinzoon, verliet Parijs, en begaf zich naar Engeland : en de geheele koninklijke familie volgde hem, nadat de kloekhartige poging der hertogin van Orleans, om de rechten van haren zoon in de kamer van afgevaardigden te doen erkennen, schipbreuk had geleden. Het zegevierende proletariaat stelde eene voorloopige regeering aan, waarvan de hoofdpersoon was Ledru-Rollin. De wankelende toestand van deze voorloopige regeering kwam echter helder aan het licht, toen de door haar bijeengeroepene, door het algemeene stemrecht saamgestelde nationale vergadering geopend werd (4 Mei), en deze vergadering wel is waar de republiek erkende, maar niets wilde weten van eene roode republiek (d. i. eene socialistische republiek) der werkende volksklassen. Het voorloopig bewind werd 10 Mei vervangen door eene uitvoerende commissie, bestaande uit François Arago, Garnier-Pagès, Marie, Lamartine en Ledru-Rollin; de aanslag van 15 Mei ten voordeele van de socialisten mislukte; de vreeselijke opstand van 23— 25 Juni werd beteugeld door Cavaignac, die daarop (28 Juni) geheel alleen bekleed werd met de uitvoerende macht. De nationale vergadering was 4 Nov. gereed met de nieuwe constitutie, krachtens welke een door het algemeene stemrecht voor een tijdvak van 4 jaren te kiezen president aan het hoofd der republiek zou staan, terwijl eene nationale vergadering, sterk 750 leden, voor de richtige naleving der constitutie en de belangen der bevolking zou waken. Het werk der verkiezingen stond dus een aanvang te nemen. Cavaignac had slechts het kleine getal gematigde republikeinen voor zich, terwijl hij tegen zich had de socialisten, de legitimisten, de Orleanisten, en de eerst nu overal te voorschijn tredende Bonapartisten. Laatstgenoemden trokken bij het aanstaande verkiezingswerk meesterlijk partij van de nog overal bij den grooten hoop, en inzonderheid bij de bevolking ten platten lande, bestaande napoleontische sympathiën, zoodat dan ook bij de presidentskeuze (10 Dec.) op Cavaignac slechts1,400,000 stemmen uitgebracht bleken te zijn, terwijl zich op den inmiddels in F. teruggekeerden Lodewijk Napoleon niet minder dan 6,048,872 stemmen hadden vereenigd. De nieuwe president bezwoer 20 Dec. de constitutie, en benoemde een gematigd en gemengd ministerie, met Odilon-Barrot tot voorzitter. Lodewijk Napoleon volgde reeds dadelijk, zoowel binnenslands als tegenover het buitenland, eene anti-revolutionaire staatkunde, en ontnam den italiaanschen revolutionairen in Rome alle hoop; met de nationale vergadering, waarvan de meerderheid zijne regeering slechts scheen aan te merken als eene soort van overgangstijdperk tot de verkiezing van Joinville, geraakte hij reeds spoedig in spanning. Toen zijn streven, om door de vergadering eene herziening van de constitutie te bewerken, ten einde den tijd van duur zijner macht te verlengen, mislukte, vertoonde hij in zijne regeeringsdaden meer onverholen zijne zucht om de bonapartistische belangen te bevorderen, totdat de staatsgreep van 2 Dec. 1851, die door iedereen voorzien was, werkelijk ten uitvoer werd gebracht. De voornaamste leiders der oppositie werden in hechtenis genomen, de nationale vergadering werd ontbonden, en Parijs werd in staat van beleg verklaard. Lodewijk Napoleon stelde aan de bevolking eene nieuwe consulaire staatsregeling voor, geschoeid op de leest van die der eerste republiek; en het algemeene stemrecht zou over de al of niet aanneming van die constitutie beslissen. Niet minder dan 7,481,231 stemmen verklaarden zich (14 Jan. 1852) voor de aanneming en voor het presidentschap van Lodewijk Napoleon gedurende tien jaren. De naar rust verlangende maatschappij sloot zich meer en meer aan den president aan ; het openbaar crediet herleefde, en daarmede de weelde; de arbeidende klassen vonden werk door het ondernemen van groote werken; de armee, het meerendeel der bevolking ten platten lande, en de geringe standen in het algemeen, waren voor Lodewijk Napoleon. Reeds 4 Nov. 1852 kon hij aan den senaat een wetsontwerp indienen om de keizerlijke waardigheid te herstellen; 20 en 21 November stemden 7,839,552 personen voor zijne verheffing tot keizer; en als zoodanig proclameerde hij zich 2 Dec. 1852 onder den naam van Napoleon III.

XVI. Het tweede Keizerrijk

Door de meeste europeesche gouvernementen, en wel het meest in het oog loopend door Rusland, werd Napoleon III met koelheid bejegend; doch de zaken in het Oosten verschaften hem reeds spoedig gelegenheid, om zich ten nauwste met Engeland te verbinden, en in den zoogenaamden russisch-oosterschen oorlog (1853— 1856) aan Rusland de gevoeligste slagen toe te brengen. De tweede Parijsche vrede (30 Maart 1856), waarmede de oorlog eindigde, bracht wel geen vergrooting van grondgebied aan, doch verhief F. tot een glanspunt in het europeesche statenstelsel, zooals het sedert het eerste keizerrijk nooit beleefd had, terwijl er inmiddels niets verzuimd was, om volgens een stelselmatig plan den troon der napoleontische dynastie op hechte grondslagen te vestigen. Een roemrijke veldtocht 1857 in Algerië, onder de bevelen van Randon, onderwierp de Kabylen volkomen aan F.’s gezag; eene fransch-engelsche expeditie opereerde in Decemb. van hetzelfde jaar in de chineesche wateren, en noodzaakte China, bij het traktaat van Tien-tsin (26 Juni 1858), zijne havens open te zetten voor den europeeschen handel. De aanslag van Orsini (14 Jan. 1858) liet wel is waar het leven des keizers ongedeerd, doch had eene voorbijgaande spanning tusschen F. en Engeland ten gevolge, en strenge maatregelen ter handhaving van de rust binnenslands. Nadat de keizer, als eene demonstratie tegen Engeland, in Ang. 1858, bij gelegenheid van de inwijding der nieuwe werken in de oorlogshaven van Cherbourg, op de sterkte en den voortreffelijken staat der fransche zeemacht had gewezen, wijdde hij zijne grootste aandacht aan de zaken van Italië, waarvoor graaf Cavour, de vaderlandslievende en door en door bekwame minister van Victor Emmanuel van Sardinië, Napoleons belangstelling had weten gaande te maken. Nadat Napoleon zich reeds op Nieuwejaarsdag 1859 vrij ondubbelzinnig verklaard had tegen Oostenrijk, Sardinië's tegenpartij, proclameerde hij zich, na het uitbreken van den oorlog tusschen Oostenrijk en Sardinië (3 Mei), als bondgenoot van laatstgenoemd rijk, rukte Piëmont binnen 12 Mei, bevocht bij Montebello, Magenta en Solferino, in weinig weken tijds, bloedige maar schitterende overwinningen, en sloot 10 Nov. 1859, op grond van de II Juli bevorens met Oostenrijks keizer te Villafranca vastgestelde preliminariën, den vrede van Zurich. Voor de aan Victor Emmanuel verleende hulp deed deze (1860) ten behoeve van F. afstand van Savoje en Nizza, waardoor F. eene aanwinst van grondgebied bekwam van omstr. 278 vierk. mijlen, bevolkt met 1,400,000 zielen. Reeds sedert 1859 had eene spaansch-fransche expeditie met goed gevolg geopereerd in Oost-Azië (zie ANNAM), en in het begin van 1862 werd besloten tot de interventie in Mexico (zie dat art.), gezamenlijk met Spanje, doch vervolgens door F. alleen ten uitvoer gebracht. Even als in Rome ter bescherming van den paus, bevond zich ook in Mexico gedurende geriiimeu tijd een fransch bezettingsleger; tot de terugroeping van beiden is echter besloten, hoezeer die twee zaken, vooral de kwestie van Rome, wei tot de neteligste punten behooren in de staatkunde van den franschen keizer. Niettemin heeft hij aanhoudend de oogen naar het Oosten gericht, en reeds bij verscheidene gelegenheden partij getrokken van zijnen overwegenden invloed te Constantinopel (zoo, bijv., door het zenden van fransche troepen naar Syrië). Zie verder NAPOLEON IIl.

VORSTEN, DIE FRANKRIJK GEREGEERD HEBBEN.

1e Ras. Merovingers.

Pharamond ? 420—427

Clodion 427—448

Merovée 448—458

Childeric I 458—481

Clovis I 481—511

Clodomir (te Orleans) 511—524

Thierry I (te Metz) 511—534

Theodebert I (te Metz) .... 534—548

Theodebald I (te Metz) .... 548—555

Childebert I (te Parijs) 511—558

Clotarius 1 (te Soissons, 511—558); alleen 558—561

Sigebert I (in Austrasiè).... 561—575

Childebert II (eerst in Austrasië; sedert 593 in Austrasiè en Burgundiê) 575—596

Theodebert II (in Austrasiè) . . 596—612

Caribert I (te Parijs) 561—567

Gontran (Orleans en Burgundië) . 561—593

Thierry II (1° in Orleans en Burgundië; 2° in Austrasiè, 612) . 596—613

Chilperic I (te Soissons, 561), vervolgens te Parijs 567—584

Clotarius II (eerst te Soissons; later alleen) 584—628

Caribert II (in Aquitanie) . . . 628—631

Dagobert I (in Austrasiè, 622; te Soissons, 628 ; vervolgens alleen). . 628—638

Sigebert II (in Austrasiè) . . . 638—656

Clovis II (Neustrie en Burgundië) . . 638—656

Clotarius III (Neustrië en Burgundië) 656—670

Childeric II (Austrasiè, 656—670) alleen . * 670—673

Dagobert II (Austrasiè) .... 674—679

Thierry I (of III) (Neustrië, 673—679) alleen 679—691

Clovis III 691—695

Cbtldehert III 695—711

Dagobert II (of HI) 711—715

Clotarius IV 717—719

Chilperic II 715—720

Thierry II (of IV)' 720—737

Tusschenregeering. . 737—742

Childeric III 742—752

2e Ras. Carolingers.

Pepijn v. Heristal (hertog v. Austrasië). 687—714

Theodoald 714—715

Karel Martel 715—741

Carloman (doet afstand) 741—747

Pepijn de Korte (met Carloman, 741; alleen 747), koning van Frankrijk. 752—768

Carloman 768—771

Karel de Groote (met Carloman, 768 —771); alleen 771—814

Lodewijk I, de Vrome 814—840

Karel II, de Kale 840—877

Lodewijk II, de Stamelaar .... 877—879

Lodewijk III en Carloman .... 879—882

Carloman alleen 882—884

Karel de Dikke of Vette (keizer) . . 884—887

Eudes of Odo (Ie Capetinger koning) 888—898

Karel III, de Eenvoudige (als koning uitgeroepen 892; na den dood van

Eudes alleen) 898—923

Robert I (2e Capetinger koning) . . 922—923

Raoul (bloedverwant der Capetingers) 923—936

Lodewijk IV, Ultramarin 936—954

Lotharius 954—986

Lodewijk V, 986—987

3e Ras. Capetingers.

Hugo Capet 987—. 996

Robert II 996—1031

Hendrik I 1031—1060

Filips I 1060—1108

Lodewijk VI, de Dikke 1108—1137

Lodewijk VII, de Jonge 1137—1180

Filips II, Augustus 1180—1223

Lodewijk VIII, de Leeuw .... 1223—1226

Lodewijk IX, de Heilige .... 1226—1270

I. Oudste of Filippijnsche Linie.

Filips III, de Stoute 1270—1285

1° Oudste tak.

Filips IV, de Schoone 1285—-1314

Lodewijk X 1314—1316

Jan I, Posthumus 1316

Filips V, de Lange 1316—1322

Karel IV, de Schoone 1322—1328

2° Op één na oudste tak.

(de Valois, afstammende van Filips lIl, door een broeder van Filips IV, Karel van Valois, vader van Filips VI.)

Filips VI, van Valois 1328—1350

Jan II, de Goede 1350—1364

Karel V, de Wijze 1364—1380

a) Oudste staak van den tak der Valois.

Karel VI, de Welbeminde .... 1380—1422

Karel VII, de Zegevierende1422—1461

Lodewijk XI 1461—1483

Karel VIII 1483—1498

b) Jongste staak van den tak der Valois of Valois-Orleans (afstammende van Karel V, door Lodewijk, hertog van Orleans, zijn tweeden zoon).

Eerstgeboorte: Orleans-Orleans (afstammende van Karel, hertog van Orleans, oudsten zoon van Lodewijk van Orleans).

Lodewijk XII 1498—1515

Tweede-geboorte: Orleans-Angoulème (afstammende van Jan, graaf van Angoulème, tweeden zoon van Lodewijk, hertog van Orleans, en kleinzoon van Karel V).

Frans I 1515—1547

Hendrik II 1547—1559.

Frans II 1559—1560

Karel IX 1560—1574

Hendrik III '. . . 1574—1589

II. Jongste of Robertijnsche Linie, of Dynastie der Bourbons, afstammende van Robert van Clermont, zesden zoon van den heiligen Lodewijk en broeder van Filips III).

Hendrik IV 1589—1610

Lodewijk XIII, de Rechtvaardige. . 1610—1643

10 Oudste tak van de familie Bourbon.

Lodewijk XIV, de Groote .... 1643—1715

Lodewijk XV, de Welbeminde. . . 1715—1774

Lodewijk XVI (van den troon vervallen verklaard 10 Aug. 1792, onthoofd 21 Jan. 1793) .... 1774—1793

Lodewijk XVII (in de gevangenis, maar toch als koning medegeteld) . 1793—1795

Republiek. (Geproclameerd 21 Sept. 1792.)

Conventie 1792—1795

Directoire 1795—1799

Consulaat (Bonaparte Eerste Consul

vervolgens Levenslang Consul). 1799—1804

Keizerrijk

Napoleon I 1804—1814

Napoleon II (heeft nooit geregeerd, maar wordt toch als keizer medegeteld) 1814

Restauratie der Bourbons

Lodewijk XVIII (3 Mei 1814 tot 20 Maart 1815) 1814—1815

De Honderd Dagen.

Napoleon I (20 Maart tot 21 Juni)1815

Tweede Restauratie der Bourbons

Lodewijk XVIII 1815—1824

Karel X 1824—1830

2° Op één na oudste tak der familie Bourbon, het huis Orléans

(af stammende van Filips, broeder van Lodewijk XIV).

Lodewijk-Filips, koning der Franschen 1830—1848 Tweede Republiek. (Geproclameerd 24 Febr. 1848).

Lodewijk Napoleon, president 10 Dec. 1848 1848—1852

Tweede Keizerrijk.

Napoleon III, keizer 2 Dec. 1852. . 1852—.