Gepubliceerd op 14-06-2022

Wormen

betekenis & definitie

Helminthen, ingewandswormen. Een aantal lagere dieren, voornamelijk uit de klasse der Wormen houdt tijdelijk of voortdurend verblijf in het lichaam van den mensch en leeft ten koste van diens voedings- en weefselsappen; deze dieren worden daarom ook wel parasieten genoemd. Men kan deze W. in hoofdzaak onderscheiden in platte en ronde; tot de platte behooren o.a. de lever bot en , de lintwormen, tot de ronde rekent men verschillende vormen van nematoden o.a. den spoelworm, de aarsmade, den zweepworm, de trichine, enz.

A. Platte wormen.
1. Lintwormen. Van deze tot de cestoden behoorende wormen zijn er voor den mensch vier van beteekenis:
a. Taenia solium, kettinglintworm, gewapende lintworm; wordt 2 à 3 M. lang. De kop heeft ongeveer de grootte van een speldeknop, en draagt 4 zuignappen met een krans van haken in het midden. Op den kop volgt een vrij lange (± 3 c.M.) hals en daarna een groot aantal (800—900) afzonderlijke leden (zie afbeelding), die den naam dragen van proglottiden, en naar het staartuiteinde toe steeds langer en aanvankelijk ook voortdurend breeder worden; de laatste leden lijken eenigszins op komkommerpitten. In het midden der rijpe (achterste) leden is bij vergrooting de boomvormig vertakte baarmoeder zichtbaar. Deze lintworm zetelt in den dunnen darm en zit daar met zijn kop zoo vast aan het slijmvlies, dat deze blijft zitten wanneer men aan den worm trekt. Het staartuiteinde kan tot in den blinden darm reiken. De laatste leden vallen telkens bij grootere of kleinere stukken af, en worden dan met de ontlasting verwijderd, evenals de reeds vrij geworden eieren. De verdere ontwikkeling dezer eieren vindt plaats in het varken, dat ze bij het eten van afvalproducten naar binnen krijgt; in de maag van dit dier lossen de dikke eierschalen op en de vrijgeworden embryo’s gaan met den bloedstroom voornamelijk naar de spieren. Hier ontwikkelen zij zich in 2 à 3 maanden tot blazen van ongeveer erwtgrootte, waaruit een kop voortspruit. Deze blaasworm kan 3—6 jaar leven; dan sterft hij af en verkalkt. Wordt voor dien tijd het vleesch waarin hij zich bevindt, rauw of onvoldoende gekookt door een mensch genuttigd, dan ontstaat uit dezen blaasworm weer een lintworm, die in 3 à 4 maanden weer geslachtsrijpe leden heeft. Meestal herbergt de mensch slechts één lintworm tegelijkertijd; de levensduur daarvan is niet met zekerheid bekend, bedraagt echter meerdere jaren.

Van belang is het te weten, dat de blaasworm ook bij den mensch kan voorkomen; geraken n.l. rijpe proglottiden (zie boven) of eieren van een lintworm in de maag van den mensch, dan dringen de embryo's door tot in de meest verschillende organen en kunnen zelfs den dood veroorzaken (hersenen).

b. Taenia saginatia of mediocanellata, de ongewapende lintwortn, wordt langer dan de vorige (4—6 M.) en telt tot 1200 leden. In tegenstelling tot den vorigen heeft de kop geen hakenkrans. De levensgeschiedenis is ongeveer dezelfde als die van de Taenia solium, alleen ontwikkelen de eieren zich hier niet in het varken, maar in het rund, en is in verband daarmede de besmetting het gevolg van het gebruik van rauw of ongaar rundvleesch.
c. Bothriocephalus latus, breede lintworm, de langste lintworm (6—9 M. met 2000—3000 leden), heeft een knotsvormigen kop zonder haken of zuignappen, maar met twee groeven en korte maar breede leden; de baarmoeder bevindt zich in het midden der leden. Nu en dan. (vooral in voorjaar en herfst) komen stukken ter lengte van eenige d.M. in de ontlasting voor, enkele leden gaan daarentegen niet af. De eieren ontwikkelen zich in zoetwatervisschen, v.n.l. in den snoek. De mensch krijgt dezen worm dus door het gebruik van onvoldoend gekookte visch.
d. Taenia echinococcus, hondenlintworm, is zeer klein (4 m.M.) en bestaat slechts uit 4 leden, waarvan ’t achterste verreweg het grootste is. De besmetting hiermede komt zeer gemakkelijk tot stand, daar bij honden de eieren dikwijls aan den snuit voorkomen, tengevolge van hun gewoonte, elkaar te besnuffelen. Deze eieren ontwikkelen zich bij den mensch eveneens tot biaaswormen, die meestal afsterven, maar ook zich in verschillende organen verder kunnen ontwikkelen en zelfs den dood kunnen veroorzaken. Zie ook Echinococcus.

Met uitzondering van de laatste soort zijn lintwormen niet zoo gevaarlijk, als men wel eens meent, en komen zij zelfs dikwijls voor, zonder eenig verschijnsel te veroorzaken, behalve het nu en dan voorkomen van proglottiden in de ontlasting. In andere gevallen daarentegen treden verschillende klachten op: buikpijnen (kolieken), onregelmatige stoelgang, gebrek aan eetlust (soms afgewisseld met periodes van geeuwhonger), moeheid, onrust, ontstemming; soms ook reflectorische verschijnselen: hartkloppingen, jeuk aan den neus, wijde pupillen, hoofdpijnen, braken, zelfs zware krampaanvallen.

De diagnose is alleen te stellen door het vinden van leden in de ontlasting. Men voorkomt besmetting door alle vleesch en visch goed te koken of te braden en in den omgang met honden (vooral voor kinderen) voorzichtig te zijn.

De behandeling bestaat in toepassing van een z.g. lintwormkuur; deze begint met het ledigen van den darm door een afvoermiddel of lavementen, gepaard met gebruik van geen of weinig voedsel. Den volgenden morgen gebruikt de lijder niets of alleen wat zwarte koffie, daarna het eigenlijke afdrijvende middel en na een paar uur wat wonderolie of rhabarberaftreksel.

De meest gebruikelijke lintwormmiddelen zijn: granaatwortelbast, mannetjesvaren, kosobloemen, thymol; minder zekere zijn: kamala, terpentijn enz. De lintwormkuur is met altijd zonder gevaar, vooral bij personen met zwakke hartswerking, en mag in het algemeen niet worden ingesteld dan onder leiding van een geneesheer.

2. Distomumsoorten; deze komen zelden voor en zetelen in verschillende organen; zoo D. hepaticum (leverbot) en D. lanceolatum in de lever (eieren in de ontlasting), D. haematobium (Egypte) in de wortels der poortader — vooral in ’t blaasslijmvlies (eieren in de urine; oorzaak van bloedwateren), D. pulmonale (Japan) in de longen (eieren in de fluimen).
B. Ronde wormen. Hiertoe behooren in hoofdzaak verschillende nematoden of draadwormen :
1. Spoelworm, ascaris lumbricoides, gelijkt op de welbekende aardwormen; het wijfje is 39—40 c.M. lang, het mannetje slechts 25. In de geslachtsorganen van het wijfje kunnen zich naar schatting rh 40 millioen eieren ontwikkelen, die in groote hoeveelheden met de ontlasting afgaan. Deze worm leeft in den dunnen darm, vooral bij kinderen in de lagere standen; hoe hij in den darm komt is nog niet bekend. Door braken kunnen zij in de maag en door mond of neus naar buiten komen; verder kunnen zij b.v. in de galgangen dringen en geelzucht veroorzaken. Bij kinderen treden dikwijls zeer onaangename verschijnselen op, dezelfde als bij lintwormen beschreven werden, maar veelal in nog sterker mate. Het beste middel tegen deze wormen is het wormkruid, flores cinae; de bloemen zelf zijn later geheel verdrongen door haar werkzaam bestanddeel, de santonine (zie aldaar) dat bij kinderen meestal gegeven wordt als z.g. wormkoekjes, trochisci santonini. Deze koekjes bevatten 25 m.gr. santonine; de gift bedraagt voor kinderen naar gelang van den leeftijd van 2 tot 4 koekjes per dag. Daar echter gevaar voor vergiftiging bestaat is het zaak vóór de toediening het advies van een geneesheer in te winnen en er voor te zorgen dat de kinderen deze „chocolaadjes” niet opsnoepen.
2. Aarsmaden, maden, oxyuris vermicularis, kleine ronde wormen, de wijfjes 9—13 m.M., de mannetjes slechts 3—4 m.M. lang. De in de maag geraakte eieren (meestal door besmeting van den eenen mensch op den anderen door onzindelijkheid) ontwikkelen zich zeer snel tot embryo’s, die verder in dunnen en blinden darm tot rijpheid komen. De bevruchte wijfjes kruipen door den endeldarm naar beneden en leggen daar haar eieren; een deel kruipt zelfs uit den anus en kan bij vrouwen o.a. ook in de scheede terecht komen. De geheele ontwikkeling duurt ± 14 dagen. De voornaamste klacht is die over heftigen jeuk en een brandend gevoel aan de aarsopening. Deze wormen kunnen verder aanleiding geven tot onanie. De behandeling begint met flinke afvoermiddelen, waardoor de hooger zittende wormen naar onder worden gedreven, en bestaat verder in lavementen van zeepwater, santonine, knoflook, naphthaline enz.
3. Anchylostomum duodenale, zie Mijnwerkersziekte.
4. Zweepworm, trichocephalus dispar, een 4—5 c.M. lange worm, die van voor zeer dun, van achter veel dikker is, voornamelijk in den blinden darm zetelt, en geen karakteristieke verschijnselen geeft.
5. Haarworm, trichina spiralis, zie Trichine.

6. Palissadenworm, eustrongylus gigas, komt voor in 't nierbekken van verschillende zoogdieren, v.n.l. van den hond, en kan ook voor den mensch gevaarlijk worden. Het wijfje wordt 30—90, het mannetje 12—30 c.M. lang. De besmetting geschiedt waarschijnlijk door visch.

7. Filaria sanguinis, zie Filaria.